In 1923 schonk de Baron Van Pallandt zijn 18de eeuwse kasteel en 2000 hectare bos van zijn landgoed Eerde, nabij Ommen in de provincie Overijssel, aan de Brits-Indiër Jiddu Krishnamurti. Deze was hoofd van de Orde van de Ster; een theosofische beweging. In de zomer van 1924 kwam in de bossen van dit landgoed het eerste Sterkamp bijeen. In de volgende jaren werden in dit heuvelachtige gebied, de Besthemerberg, kleine houten huisjes en grote houten barakken gebouwd als onderkomen voor de administratie, keuken, magazijnen, toiletten en wasruimtes. Krishnamurti vertrok, maar de bijeenkomsten gingen door tot 1939; in 1940 werd de bijeenkomst uitgesteld vanwege de oorlogsdreiging.
Eind 1940 werd het kamp niet, zoals gebruikelijk bij ongewenste organisaties, geliquideerd maar in zijn geheel overgedragen aan het hoofd van de uitvoerende instantie Referat Internationale Organisationen, Werner Schwier. Schwier, een in 1907 geboren paardenslager uit Duitsland die zich graag ten onrechte met de titel Doktor sierde, vervulde ook andere taken binnen de NSDAP zoals Gauredner en Bereitschaftsführer der Ordensburger (functie binnen een opleiding voor het kader van de partij). Het Sterkamp zou zijn nut, althans in de ogen van Schwier, nog bewijzen.
Schwier nam Karel Lodewijk Diepgrond aan, een voormalig politieagent en NSB'er. Deze was op dat moment tolk bij de SD in Amsterdam en werd belast met de taak van het rekruteren van personeel. Met de aankomst van Diepgrond en 48 bewakers werd op 13 juni 1941 begonnen met de inrichting van het kamp. Een groot deel van de bewakers bestond uit Amsterdamse werklozen. De groep werd verteld dat ze een Nederlands kamp voor 'asociale Joden' zouden gaan beheren. Er werden echter Duitse rangen ingevoerd; Diepgrond werd Lagerführer gemaakt, er kwam een Duitse naam voor de bewakingsploeg, KK (Kontroll Kommando), en een Duitse naam voor het kamp: 'Arbeitseinsatzlager Erika'. De bestemming zou ofwel een opleidingskamp worden voor een 'kolonie' in de Oekraïne ofwel een 'Jodenkamp'. Voor de laatste bestemming waren er twee opties: een Durchgangslager of een Arbeitslager.
Hoewel de bestemming nog onduidelijk was, werd toch begonnen met het inrichten van de barakken, bomen werden gekapt en omheiningen geplaatst. Verder waren er exercitieoefeningen onder leiding van een Nederlandse SS'er en twee voormalige mariniers, waaronder luitenant Jan de Jong die uiteindelijk de Duitse rang Hauptzugführer kreeg. De uniformen waren afkomstig van het Nederlandse leger, afgezet met knopen besteld bij de SS, kraagspiegels met daarop KK, veldmutsen met de doodskop en een zwarte band voor over de linkermouw met KK daarop gestikt. Vanaf 20 juli 1941 waren er ook oefeningen op de schietbaan. Een uitbreiding van het aantal bewakers volgde met 22 man, ook nu weer geworven bij de NAF (Nederlandse Arbeids Front). Bij deze tweede groep zaten de eerste Nederlandse SS'ers, later volgden er meer, tot er uiteindelijk 100 bewakers van verschillende achtergronden fungeerden.
De eerste gevangenen waren vijftien NSB'ers die hierheen gestuurd waren door Beauftragter Völckers voor 'heropvoeding'. Dit nadat zij burgemeester Oud van Rotterdam hadden overvallen vanwege het wegsturen van een NSB-raadslid. Oud werd met een imitatie vrijmetselaarsschort, met daarop een davidster, gedwongen om samen met het weggestuurde raadslid te poseren voor een foto. Na de initiële ruwe behandeling door de bewakers was er sprake van grote vrijheid van beweging voor de gevangenen. Zozeer zelfs, dat drie Rotterdammers na vrijlating achterbleven om zich bij het Kontroll Kommando te voegen. De lange leegstand en onduidelijkheid over het bestaan van het kamp zorgde voor een leegloop van de KK. Onder andere werden 38 bewakers goedgekeurd voor de Waffen-SS en ze vertrokken naar Durchgangslager Amersfoort, waar ze ook bewakingstaken vervulden.
In maart 1942 tekende zich duidelijk het plan af voor Erika: een kamp voor veroordeelden van de Nederlandse justitie en dan met name economische delinquenten (bonfraudeurs, illegale slachters, zwarthandelaren, etc.). In opdracht van Arthur Seyss-Inquart werd Erika een Justizlager waar door de gevangenen zware lichamelijke arbeid verricht zou worden. Het uitgedunde KK werd opnieuw aangevuld, ditmaal ook met een aantal mannen van de NSB-afdeling te Assen. Verder werd besloten dat toekomstige gevangenen ook in Duitsland tewerk zouden worden gesteld.
De eerste gevangenen arriveerden op 19 juni 1942. Op dat moment was er een capaciteit van 800 'delinquenten' en er werd gewerkt aan een uitbreiding tot 1300 gedetineerden. Op 1 juli 1942 bevonden zich 368 gevangenen in Erika en op 1 augustus van dat jaar 1380. Inmiddels waren er naast economische delinquenten ook gevangenen met zwaardere misdrijven opgenomen in het kamp en in ieder geval vier personen die veroordeeld waren onder verordening 81/40: het verbod op alle homoseksuele handelingen. Verder hebben er minstens acht Joodse personen, waarvan drie niet justitieel, in Erika opgesloten gezeten.
Als gevolg van de immer groeiende druk om meer 'delinquenten' op te nemen, kwamen er uitbreidingen van de capaciteit voor het opnemen van 1500 gevangenen en werden er 500 tewerkgesteld in Duitsland. Op 30 november 1942 waren er in Erika, samen met haar dependances in Junne (drie kilometer verderop) en onder andere Heete, Wesseling en Keulen in Duitsland (de bewakers gingen mee) 2013 gevangenen en 251 bewakers ondergebracht.
Gevangenen arriveerden op het station in Ommen onder bewaking van de marechaussee, marcheerden de drie kilometer naar de poort en werden daar overgedragen aan de bewakers. Daar begon een donkere periode voor de gevangenen van Justizlager Erika. Er werd gescholden, geschreeuwd en geslagen en wie iets durfde zeggen werd tot bloedens toe afgetuigd. Vervolgens werden de gevangenen geregistreerd, waarbij de 'knackers' (luizen, onwaardigen, parasieten) uren in de houding moesten staan. Deden ze dat niet, dan werden ze bekendgemaakt met de populaire straf 'robben': de gevangene moest zich over de grond voortbewegen met zijn ellebogen, een gestrekt lichaam, kin omhoog en de tenen gestrekt. Lukte dit niet, dan werd er nog meer geslagen.
Constante pesterijen, afranselingen en intimidaties waren dagelijkse praktijk, zo ook bij het eten. Gloeiend hete soep of puree moest tussen het eerste en tweede fluitsignaal opgegeten worden, tussen de twee fluitsignalen zat nooit meer dan vijf minuten. Onthouding of halvering van de rantsoenen was ook een veelgebruikte straf, eveneens als 'aan het draad staan' en 'grammofoonplaatje draaien'. 'Aan het draad staan' was een straf om de sociale controle binnen een ploeg hoog te houden. Had een gevangene een fout gemaakt, dan moest de hele ploeg achter elkaar staan, zonder te praten, met een hand aan het prikkeldraad. Dit duurde zo lang als de bewaker het nodig vond. Een meer individuele straf was het eerder genoemde 'plaatje draaien'; hierbij moest de gevangene met de wijsvinger van de linkerhand in zijn oor en de wijsvinger van de rechterhand kromgebogen op de grond rondjes om zijn eigen as draaien. Wanneer de gevangene door de duizeligheid viel, werd die hij weer overeind geslagen, soms tot hij bewusteloos neerviel.
Als in de kleding van een gevangene eten werd gevonden, werd dit op de appelplaats in zijn mond geslagen. Ook waren er publieke afranselingen aan de orde die bedoeld waren als vernedering. Hierbij werd vaak gebruik gemaakt van een zogenaamde 'schandpaal' waar 'overtreders' aan vast werden geketend. Verder was er nog 'de bunker': een betonnen gat in de grond dat te laag was om te staan omdat een zwaar luik, met lange spijkers er door, het gat afsloot. Onder in de bunker stond altijd water met daarin uitwerpselen en urine. Regelmatig zaten of stonden gevangenen hier dagen achtereen, meestal zonder voedsel en voor kleine overtredingen als ongeoorloofd praten. Velen kwamen met een zware longontsteking en getraumatiseerd uit deze situatie.
Dan was er nog de SK of Straf Kompanie, hierin zaten gemiddeld tien tot twintig gevangenen en deze werden nog stelselmatiger mishandeld. Deze gevangenen werden veel geslagen en geschopt, vooral in de geslachtsdelen, die in veel gevallen zo opzwollen dat sommige gevangenen overleden aan de gevolgen hiervan door interne bloedingen. Er werd op ze ingeslagen met knuppels en geweerkolven, soms zo dat de geweerkolven afbraken. De Joden die gevangen zaten in Erika ondergingen hetzelfde lot, zij waren ook apart gehuisvest in een tent op het terrein van het kamp. 's Avonds moesten de Joodse gevangenen hun kleren inleveren en naakt in de kou slapen.
Het door de kampleiding ingevoerde concentratiekampsysteem van de Lagerpolizei, waarbij gevangenen werden ingezet als bewaker (Kapo, Erika 'Kaputt' genoemd door de gevangenen), leidde tot gruwelijke misstanden. Deze Kapo's deden in wreedheid niet onder voor de bewakers. In het bijzonder sprong Oberkapo Rien de Rijke eruit. In meerdere gevallen was het simpelweg brute moord die plaatsvond bij de vele sterfgevallen in Erika. Bij de dependances in Duitsland was de dagelijkse realiteit niet anders; de bewakers namen de in Erika opgedane praktijken simpelweg mee. Met name de situatie in Heerte (nabij Braunschweig) was dusdanig slecht, dat de gevangenen, inclusief bewakers, eerder terugkeerden op bevel van Schwier. In Heerte waren ze ingekwartierd bij het Hermann Göringwerke Lager 35, waar tevoren Sovjet-krijgsgevangen verbleven. In Heerte kwam een groot aantal gevangenen om als gevolg van de frustraties van de bewakers over hun eigen leefomstandigheden. De bewakers en gevangenen stonden hier onder leiding van Halbzugführer Driehuis.
Als gevolg van de vele mishandelingen en sterfgevallen wijdde de illegale krant Het Parool in september 1942 een artikel aan de misstanden in Erika. Hierin werd opgeroepen tot actie van de rechterlijke macht. Voor de rechterlijke macht echter was dit nog niet genoeg. Zij wilde bewijs zien. In januari 1943 bezochten vier rechters, verkleed als artsen, dertig patiënten afkomstig uit kamp Erika in het ziekenhuis in Hengelo. Dit bezoek maakte diepe indruk op de rechters. Vanaf dat moment werd er actie vanuit de rechterlijke macht ondernomen met als begin een rapport van de situatie zoals die aangetroffen werd in Hengelo. Uiteindelijk werd er een brief opgesteld, ondertekend door de rechterlijke macht van Amsterdam. Daarin werd gedreigd met het niet langer verlenen van medewerking aan het veroordelen van verdachten als er een kans was dat zij in Erika terecht zouden komen. Dit had als eindresultaat het bevel van Arthur Seyss-Inquart dat alle veroordeelden van de Nederlandse justitie voor 31 mei 1943 het kamp verlaten moesten hebben. Schwier protesteerde en werkte niet mee, maar eind 1943 waren de laatste paar gevangenen overgeplaatst.
In de periode van juni 1942 tot mei 1943 zijn er van de 2978 gevangenen in Erika en haar dependances tussen de 170 en 200 gevangenen omgekomen. Na deze periode kwam er een nieuwe functie: een kamp voor 'asocialen' en weigeraars van de Arbeitseinsatz.
De eerste, tijdelijke bewoners van het omgedoopte kamp waren studenten die gehoor gegeven hadden aan de oproep tot de Arbeitseinsatz en er enkele weken verbleven onder goede omstandigheden. Zij verbleven hier op doorreis naar de werkplekken in Duitsland. Door de langzame instroom van nieuwe gevangenen werd voor 74 man van het KK een nieuwe taak gevonden: zij werden ingezet bij het opsporen van onderduikers ten behoeve van de Arbeitseinsatz. Over het algemeen waren deze bewakers lid van de NSB en de SS, het legeruniform en geweer werden omgewisseld voor een zwart uniform en een pistool. In deze hoedanigheid namen ze ook deel aan razzia's. Hoeveel gevangenen er als gevolg van deze acties in de periode tussen mei 1943 en september 1944 in Erika opgesloten en doorgestuurd zijn naar Amersfoort is niet precies te zeggen, maar waarschijnlijk ergens tussen 2500 en 3000. Het aantal 'asociale' gevangenen lag gemiddeld waarschijnlijk op ongeveer 500 gevangenen.
Over het algemeen was de behandeling van de gevangenen in Arbeitseinsatzlager Erika beter dan gedurende de voorgaande periode. Er zat overigens een duidelijk verschil in de behandeling tussen de Arbeitseinsatz-gevangenen en de 'asocialen'. Deze laatste groep was beduidend slechter af. Er werd minder mishandeld, maar straffen als 'grammofoonplaatje draaien' en 'de bunker' werden evenals de Straf Kompanie gehandhaafd. Voor het eten was wat meer tijd, maar de kwaliteit was nog steeds slecht. Er zijn nog enkele gevangenen om het leven gekomen, maar niet meer in de grote aantallen als in de dagen van het Justizlager.
Lagerführer Diepgrond is in februari 1944 zelf onder arrest geplaatst door de SD vanwege het vrijlaten van een aantal 'asocialen', maar kwam door inmenging van Schwier de volgende dag weer vrij. Schwier ging in april 1944 voor de staf van Generalkommissar für das Sicherheitswesen und Höhere SS und Polizeiführer Hanns Rauter werken en kreeg het bevel over de nieuw opgerichte Arbeitskontrolldienst (AKD). De mannen van de KK gingen naar deze nieuwe dienst en het Polizei Freiwilliger Bataillon Niederlande over of zij namen ontslag.
Uit de AKD werd in september 1944 een groep van 35 à 40 man geselecteerd die ressorteerden onder de Duitse Ordnungspolizei en de naam Wachgruppe Ommen kreeg. Deze groep was verantwoordelijk voor kamp Erika en droeg de groene uniformen van de beruchte 'Grüne Polizei'. Verder werden er nieuwe rangen ingevoerd. Als gevolg van het ressorteren onder de Ordnungspolizei was het kamp niet langer een Durchgangs- und Arbeitseinsatzlager, maar een strafkamp. De gevangenen, ongeveer 450, bestonden nu uit onderduikers, verdachten van illegale activiteiten en overtreders van de distributiewetten. De straftijd van deze gevangenen werd met volledige willekeur bepaald.
Er verbleven regelmatig leden van de SD in Erika. Samen met leden van Wachgruppe Ommen werden er onder leiding van Schwier zogenaamde knokploegen geformeerd. Deze bestonden uit circa 15 geselecteerde bewakers en SD'ers. Dag en nacht waren deze knokploegen op zoek naar overtreders en onderduikers in de wijde omgeving van Erika. Geweld en intimidatie werden daarbij niet geschuwd. Van gearresteerden werd waardevolle of bruikbare huisraad in beslag genomen, de rest werd vernield. Huizen werden ook in brand gestoken. De gearresteerden zelf werden vrijwel altijd zwaar mishandeld, tijdens het verhoor of op weg naar Erika.
De belangrijkste deelnemers aan deze tochten waren van het officierskader Schwier, Diepgrond en de Jong. Van het oorspronkelijke Kontroll Kommando Jaap de Jonge, Freek Kermer, Toon Soetebier en Herbertus Bikker. De laatste verwierf hierbij de bijnaam 'de beul van Ommen'. In ieder geval 10 sterfgevallen zijn bekend in de laatste 4 maanden van 1944 als gevolg van executies door de leden van de knokploeg.
Vanaf eind december 1944 werd de behandeling van de gevangenen door de bewakers iets beter, al bleven excessen zich voordoen. Er viel nog een dode te betreuren in deze laatste periode als gevolg van een executie. Verder vielen er drie doden en 29 gewonden bij een geallieerde luchtaanval op 14 januari 1945.
Vanaf februari 1945 keerden er steeds minder bewakers van verlof terug of gingen er simpelweg vandoor. Schwier liet ze vanaf 22 maart 1945 zelfs opsluiten in de slaapbarakken om te voorkomen dat ze vertrokken.
Op de vroege ochtend van 5 april 1945 werden de circa 450 gevangen van hun bed gelicht en op mars gestuurd. Met circa 300 gevangenen kwamen de bewakers in Hoogeveen aan. De volgende ochtend werd de mars voortgezet richting Westerbork. Daar kwamen weer 113 minder gevangenen aan dan bij het vertrek uit Hoogeveen. Veel hadden onderweg, tijdens diverse luchtaanvallen, gebruik gemaakt van de gelegenheid om te vluchten. In kamp Westerbork werden ze op 10 april 1945 bevrijd door de Eerste Poolse Pantserdivisie en de Prins Bernhard Brigade van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten.
Direct na de bevrijding op 11 april 1945 kreeg Strafkamp Erika een andere functie en naam: Bewaringskamp Erica. In deze functie bleef het voortbestaan tot 31 december 1946. Onder andere voormalig Lagerführer Diepgrond, Bikker en andere bewakers van Erika hebben hier vastgezeten. In de eerste weken na de bevrijding kwamen pesterijen en incidentele mishandelingen voor, maar daarna niet meer. Erica was in vergelijking met de andere bewarings- en interneringskampen één van de weinige met relatief goede omstandigheden. Wel brak er een tyfusepidemie uit, die uiteindelijk aan 120 gevangenen het leven kostte. Onder andere door verkeerde inschattingen en te weinig mogelijkheden om de tyfus te bestrijden, duurde het een jaar voor de epidemie onder controle was.
Nadat het kamp en het omliggende terrein weer was teruggegeven aan haar voormalige eigenaar, Baron Van Pallandt, schonk hij het gebied op 3 maart 1948 aan Stichting Eerde die het op haar beurt onmiddellijk doorverkocht aan de stichting Besthemerberg. Deze stichting gaf de grond weer in erfpacht aan stichting Vacantievreugd. Hier is nu één van de grootste campings van Ommen gevestigd waar tot voor kort vakantiegangers in de huisjes van de officieren logeerden. Alles wat nu nog rest is een eenvoudig monument in de vorm van een houten kruis, een steen, een klein informatiebord en een bankje.
Erika is geen bekend kamp en er is zelfs beweerd dat het niet belangrijk was wat hier is gebeurd, omdat men dacht dat er vooral wetsovertreders, berecht door Nederlandse rechters, gevangen zaten en geen slachtoffers van vervolging door de Duitse bezetter. Het probleem bij deze bewering is echter dat het ging om veroordeelden die berecht waren onder niet zuiver Nederlands recht en onder verantwoording van de Duitse bezetter. Dit in een tijd waarin ook Joden en onderduikers veroordeeld werden als misdadigers en de rechten van de mens met voeten werden getreden. Nederlandse rechters hadden tot september 1942 geen idee waar zij de door hen veroordeelde mannen heenstuurden. Verder ging het niet alleen om overtreders van de Nederlandse wet; ook Joden, onderduikers, verdachten van illegale activiteiten, ontduikers van de Arbeitseinsatz en zogenaamde 'asocialen' kwamen zonder enige vorm van proces in grote aantallen in dit kamp terecht.
Eén van de gevangenen die ook de beruchte kampen in Polen en Duitsland heeft meegemaakt verklaarde over Erika: "Nergens ben ik zo systematisch lichamelijk mishandeld, namelijk iedere dag, als in Ommen." Veel mannen hebben zwaar geleden en zijn nodeloos gestorven onder de handen van hun sadistische bewakers. Omgekomen door mishandelingen, executies, slechte leefomstandigheden, ondervoeding en het zware werk. Velen van hen waren mannen die zich inzetten voor de slachtoffers van de Duitse bezetters of die weerstand tegen de bezetter boden, ze waren onschuldig of de behandeling stond simpelweg niet in verhouding tot de opgelegde straf. Een behandeling die pas in de laatste periode van de oorlog iets verbeterde vanwege het verloren Ardennenoffensief en het zich duidelijk aftekenende Duitse verlies.
Kommandant Werner Schwier is nooit veroordeeld door een Nederlands rechtbank omdat hij wist te ontkomen naar Duitsland nadat hij gevangen had gezeten in een interneringskamp in België. |
|
Lagerführer Karel Diepgrond is tot 20 jaar veroordeeld en heeft uiteindelijk hiervan 8 jaar uitgezeten omdat hem gratie werd verleend. | |
Hauptzugführer Jan de Jong is op de vlucht omgekomen in de bossen bij Eelde, op 13 april 1945, enkele weken nadat hij uit Westerbork was ontsnapt. |
|
Halbzugführer Johannes Driehuis is veroordeeld tot de doodstraf en is in 1947 gefusilleerd. |
|
Unterführer Johnny Boxmeer is veroordeeld tot levenslang, maar deze straf werd omgezet in 24 jaar met aftrek van de reeds uitgezeten straf. |
|
SS-Sturmmann Herbertus Bikker is veroordeeld tot de doodstraf, maar die werd omgezet in levenslang. In 1952 wist Bikker te ontsnappen naar Duitsland vanuit de gevangenis in Breda. In Duitsland werd hij opgepakt door de Duitse politie, maar niet uitgeleverd vanwege zijn lidmaatschap van de Waffen-SS waarmee hij recht had op het Duitse staatsburgerschap. In 1993 werd hij opgespoord door het KRO-programma 'Reporter' en in moest 2003 voor de Duitse rechtbank verschijnen voor de moord op de Nederlandse verzetstrijder Jan Houtman. In 2004 werd de zaak gesloten vanwege Bikkers gezondheid. Bikker overleed in Duitsland in november 2008. |
|
Unterführer Jaap de Jonge is veroordeeld tot levenslang, maar wist in 1952 te ontsnappen naar Duitsland vanuit de gevangenis in Breda. Hij werd opgepakt door de Engelse bezettingsmacht in het Ruhrgebied en uitgeleverd aan Nederland. Zijn straf werd omgezet in 24 jaar met aftrek van de reeds uitgezeten straf. |
|
SS-officier Toon Soetebier is bij verstek veroordeeld tot de doodstraf, werd omgezet in levenslang in 1949. Hij werd later opgepakt en gevangengezet in Breda, maar wist in 1952 te ontsnappen naar Duitsland. Daar heeft hij tot zijn dood op 26 mei 2006 gewoond. |
|
Oberkapo Marinus (Rien) de Rijke Na de oorlog wist hij aan de aandacht van de Politieke Opsporingdienst te ontkomen en bouwde een bestaan op in Wedel, Duitsland. Na langdurig onderzoek door M. Welling kwam hij per 1 januari 1986 weer op de lijst met gezochte personen en werd op 18 mei van dat jaar gearresteerd bij het oversteken van de grens. Hij werd tot vijf jaar veroordeeld vanwege het feit dat niet bewezen kon worden dat er gevangenen zijn overleden naar aanleiding van zijn mishandelingen. |