De PRESIDENT: Ik roep Beklaagde
Karl Dönitz op.
KARL DONITZ (Beklaagde): Ik zou drie dingen willen zeggen.
Ten eerste: U mag de rechtmatigheid van de Duitse duikbootoorlog beoordelen zoals uw geweten u dat ingeeft. Ik beschouw deze wijze van oorlogvoeren als gerechtvaardigd en heb naar eer en geweten gehandeld. Ik zou het allemaal precies zo weer doen. Mijn ondergeschikten echter die mijn bevelen opvolgden, hebben met volledig vertrouwen in mij gehandeld zonder een spoor van twijfel aan de noodzaak en rechtvaardigheid van die bevelen. In mijn ogen kan geen enkele rechtelijke uitspraak hen beroven van hun geloof in het eervolle karakter van een strijd waarin zij tot op het laatste uur vrijwillig offer na offer hebben gebracht.
Ten tweede: er is hier veel sprake geweest van een complot dat tussen de beklaagden zou hebben bestaan. Ik beschouw deze bewering als een politiek dogma. Als zodanig kan dat niet worden bewezen, alleen maar aanvaard of verworpen. Grote delen van het Duitse volk zullen echter nooit geloven dat een dergelijk complot de oorzaak van hun rampspoed had kunnen zijn. Laat politici en juristen daar maar over twisten, ze zullen het voor het Duitse volk alleen maar moeilijker maken, lering te trekken uit dit Proces wat van beslissend belang is voor hun houding ten opzichte van het verleden en de vorming van hun toekomst; de erkenning dat het Führerprinzip als politiek stelsel verkeerd is. In het militaire leiderschap van alle legers op deze wereld heeft het Führerprinzip overduidelijk zijn waarde bewezen. Op basis van deze ervaring beschouwde ik het ook als juist met betrekking tot politiek leiderschap, zeker in het geval van een natie in de hopeloze positie waarin het Duitse volk zich in 1932 bevond.
De grote successen van de nieuwe regering en het gevoel van geluk dat de hele natie tevoren nooit had gekend, schenen de juistheid ervan te bewijzen. Maar als ondanks al het idealisme, al het fatsoen en alle toewijding van de grote meerderheid van het Duitse volk, er door het Führerprinzip geen andere resultaten zijn bereikt, dan moet de rampspoed van dit volk, dan moet achteraf gezien, het Führerprinzip als zodanig verkeerd zijn, verkeerd omdat de menselijke natuur blijkbaar niet in staat is, de macht van dit principe ten goede aan te wenden, zonder ten offer te vallen aan de verleidingen van deze macht.
Ten derde: mijn leven was gewijd aan mijn beroep en stond daardoor in dienst van het Duitse volk. Als laatste opperbevelhebber van de Duitse Marine en als laatste staatshoofd, draag ik de verantwoordelijkheid jegens het Duitse volk voor alles wat ik heb gedaan en nagelaten.
Zie ook
Vonnis Dönitz