Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd er voor het eerst in de geschiedenis van de moderne oorlogvoering gebruik gemaakt van bommenwerpers die “bomtapijten” legden om de vijand in eerste instantie te verlammen in zijn productie van oorlogsmaterieel en aanverwante industrie.
Maar ook de door burgers bevolkte gebieden liepen grote schade op. Schade die bedoeld was om de tegenpartij op de knieën te brengen vanwege het psychologische effect dat er achter zat, maar verder eigenlijk geen militair doel diende. Denk hierbij aan de bombardementen van de Duitsers op Rotterdam en Londen.
De tegenpartij, in dit geval de geallieerden, droegen hier, vanaf dat ze de mogelijkheid hiertoe hadden, ook hun steentje bij en Duitsland werd vanaf een bepaald moment dan ook regelmatig platgebombardeerd door grote zwermen Avro Lancaster, Handley Page Halifax en Boeing B-17 Flying Fortress.
Ook hier werden heel vaak burgerdoelen getroffen, dit werd echter afgedaan als de gebruikelijke casualties of war. Heden ten dage zouden deze controversiële bombardementen zoals op Dresden een grote verontwaardiging oproepen bij de publieke opinie. Fout afgeworpen bommen worden breed uitgemeten in de media en precisie is het keyword bij hedendaagse operaties. Dat daar toch nog wel eens wat mis kan gaan lieten de beelden van CNN tijdens de oorlogen op Irak wel zien.
Een uitgevoerd bombardement, zoals in de Tweede Wereldoorlog, laat echter bij de overlevenden een trauma voor het leven achter. Zeker als het niet-militaire doelen betreft. Een van deze doelen was de stad Würzburg in Zuid-Duitsland. Een hospitaalstad tijdens de Tweede Wereldoorlog, net als Dresden, en tevens de woonplaats van mijn moeder en haar familie.
Geboren in 1922 heeft zij dit bombardement, dat al hun huisraad en bezittingen tot as reduceerde, ten volle meegemaakt en beseft. Naar aanleiding van het verhaal van mijn vader (Henk Kistemaker 5. SS-Pantserdivisie Wiking) en mijn neef (John Hoffman 'Getekend voor het Leven') heeft zij, ongevraagd, mij het verhaal toegestuurd van de belevenissen van die dag en het effect wat die dag op haar heeft gehad.
Deze traumatische ervaringen zijn in principe hetzelfde voor alle mensen die zoiets hebben meegemaakt, of ze nou in Londen, Rotterdam of Würzburg woonden.
Hierna volgt haar verslag van 16 maart 1945, de dag dat het vuur uit de hemel kwam voor de vele bewoners van de stad Würzburg.
Peter Kistemaker
Oorlogen, de oorlog. Het blijft iets wat de mensen die het mee moeten maken nooit meer zullen vergeten.
Je denkt dat je het verwerkt hebt, maar jammer genoeg komen bij de minste of geringste aanleiding de herinneringen weer naar boven. Het heeft een stempel gedrukt op de mensen die het mee hebben gemaakt, jong of oud. Als jongere werd je snel volwassen door deze gebeurtenissen.
Als meisje van 22 jaar heb ik met mijn ouders en jongere zusje deze bomaanval op 16 maart 1945 op Würzburg aan den lijve ondervonden. Würzburg is mijn geboortestad, een prachtige universiteitsstad gelegen aan de rivier de Main met vele mooie bouw- en kunstwerken, kerken etc.
In de oorlogsjaren voor deze datum werden we regelmatig overdag gewaarschuwd dat de stad 's nachts door vijandelijke toestellen gebombardeerd kon worden. Maar de bewoners van de stad namen de dreiging niet echt serieus, Tot dan aan toe bogen alle vijandelijke aanvallen af naar Frankfurt of Schweinfurt en waren wij buiten schot.
Onervaren als we waren met het verschijnsel bombardement konden we bij het gegeven luchtalarm vanuit de bovenste verdieping van onze woning wel zien hoe de vijandelijke bommenwerpers Schweinfurt naderden, omsingelden en hun dodelijke lasten naar beneden lieten vallen.
Ja, en dan waren we, op afstand, getuige van het vreselijkste vuurwerk dat Schweinfurt in zijn greep kreeg….
Men leefde in constante angst en zorgen. Wanneer komen ze, hoe moeten we reageren? Bij het overdag-alarm moesten we zo snel en zo ver als mogelijk ons huis uit. Dan, na het sein veilig, weer terug en naar je werk of waar je dan ook mee bezig was. Mijn moeder zei steeds dat ze blij was dat ze twee dochters had in plaats van zonen omdat wij in ieder geval niet opgeroepen werden voor frontdienst of iets dergelijks.
Mijn zuster en ik waren namelijk beiden werkzaam in de autobranche. Zij bij een bandenfirma en ik bij een auto-elektronicafirma.
De bedrijven waar wij werkten waren verplicht gesteld om beschadigde militaire voertuigen te herstellen en in de firma waar ik werkte herstelden wij de Maybach-motoren van de tanks. Vanwege deze verplichting van het bedrijf waren de medewerkers vrijgesteld van arbeidsdienst of frontdienst.
Wij hadden het voordeel van het feit dat onze vader invloed had op onze chefs zodat deze laatsten ons op afdelingen lieten werken die ons vrijstelling bood van welke frontdienst dan ook.
Terug naar 16 maart 1945. Het was weer alarm en wij vertrouwden onze schuilplaats in ons huis niet meer. De plek was te onzeker en daarom ging mijn moeder met haar beide dochters in deze nacht naar de plaatselijke luchtaanvalkelder in de Randesackerstraat.
Oh, ik zie ons nu nog, na 60 jaar, met een kleine rugzak op omkijken naar ons huis waar mijn vader in achterbleef om er op te passen.
En toen kwam de “zegen van boven”.
In een oude zogenaamde wijnkelder dachten wij, samen met vele anderen, veilig te zijn. Het zou echter allemaal anders uitpakken. Zoals we later begrepen, was dit de zogenaamde “totale aanval” op de stad Würzburg. Tot dan aan toe waren wij alleen maar een hospitaalstad geweest voor de verzorging van de vele honderden oorlogsgewonden.
De chaos in de kelder tijdens en na de aanval was verschrikkelijk! De dreunende klappen van de explosies drongen ook hier tot ons door en vervulden een ieder van een verlammende angst.
Wanneer worden we getroffen?
Worden we getroffen?
Boven ons, vanaf het plafond, drupte al de brandende fosfor tussen de spleten van de ijzeren deuren naar beneden. Een ieder die dit zag pakte zijn naaste familie en zijn spullen en zocht een vluchtweg. Mijn moeder greep ons beet en we wurmden ons door de veel te kleine uitgang naar buiten. Gillende, schreeuwende en hysterische mensen om ons heen. Een gruwelijke hel. Moeders die om hun kinderen en baby’s schreeuwden, ik zal het nooit vergeten. Toen we ons uit de kelder bevrijd hadden zagen we de 3 en 4 etages hoge huizen van het dak tot aan de kelder in lichterlaaie staan. Een spookachtig gezicht. Rennen, rennen. Zei mijn moeder tegen ons. Waarheen? Het kon ons niet schelen waarheen, we renden om ons vege lijf en leven te redden. Er was geen andere optie.
We liepen vanuit de stad richting voorstadje Randersacker, want we wisten dat daar een van onze collega’s woonde. Onderweg explodeerde er aan de andere kant van de rivier de Main een munitiewagon van een trein met een denderende klap. Als mens kan je op dat moment aan niets anders meer denken dan: hoe kom ik uit deze hel?
Uit voorzichtigheid, we wisten namelijk niet of de bombardementen s’nachts door zouden gaan, konden we niet in Randesacker blijven. We moesten verder weg uit het gevaarlijke gebied.
De chaos op de straten was intussen verschrikkelijk. Militaire voertuigen met gewonden kwamen uit de stad. De ziekenhuizen waren namelijk ook gebombardeerd. Van een van die voertuigen konden mijn moeder, zuster en ik mee naar Teilheim, een klein dorp in de buurt.
We werden bij boeren ondergebracht en kregen daar eten, drinken en een plek om te slapen. Mijn moeder was ondertussen aan het einde van haar Latijn want waar was haar man, onze vader? Op de aan ons aangeboden bedden hebben we eerst geprobeerd tot rust te komen maar dat wilde helaas niet lukken.
De volgende morgen, na een slapeloze nacht, zijn mijn zuster en ik teruggegaan naar de stad. We kregen weer een lift van een van de militaire voertuigen. De aanblik van de stad was in een woord: Onbeschrijfelijk! Je ziet zulke beelden nog wel eens in films of in oude journaals maar de werkelijkheid is veel erger. We zochten ons huis en toen we het door de puinhopen heen vonden bleken bijna alleen de buitenmuren nog overeind te staan. Van binnen was er, vanaf de eerste etage, niets meer over en was alles uitgebrand. Het smeulde allemaal nog, maar we konden nog wel op onze eerste etage komen, die was nog wel begaanbaar. In de kelder van het huis, die ook nog heel was, vonden we onze fietsen en die hebben we eruit gehaald en zijn zo snel als mogelijk weggefietst. Het verbaasde ons dat er op dat moment al plunderaars in de puinhopen bezig waren met te pakken wat ze te pakken konden krijgen. Kolen, wasgoed en bestek was allemaal al gestolen, als het de aanval tenminste overleefd had. In andere kelders zagen we de aanwezige voorraden kolen nog in lichterlaaie staan wat het geheel een spookachtige gloed gaf.
Op 17 maart 1945 vonden we eindelijk onze vader. Hij was 's nachts, tijdens het bombardement, uit ons huis aan de Plattenstraat 5 gevlucht naar de rivier de Main waar wij vlakbij woonden. Hij was met een gewondentransport naar Randesacker gebracht met een zware rookvergiftiging die hij opgelopen had toen hij geprobeerd had ons brandende huis te blussen. Vergeefs moeite want daar was niet tegen op te blussen.
Onze vader kreeg van alle emoties en de rookvergiftiging bijna geen lucht meer. Het had hem allemaal erg aangegrepen. Hij had vanaf de oever van de rivier gezien hoe zijn stad, huis en haard totaal in vlammen opgingen.
Alles wat hij opgebouwd had was hij kwijt.
We kwamen met zijn viertjes terug in Teilheim alwaar mijn zuster en ik besloten naar Klingenberg te fietsen om daar de, nog wonende, familie van onze moeder in te lichten dat we de aanval overleefd hadden.
Zo gezegd zo gedaan en we reden met onze fietsen weer door de stad terug en we dachten door een spookstad te fietsen. Overal nog brandende huizen en op de balkons van de woningen hingen de verkoolde lijken van de bewoners die, tevergeefs, nog hadden geprobeerd om te vluchten. De verkoolde lijken waren gekrompen door de hitte en onherkenbaar. Een beeld dat ik nu nog steeds voor me zie.
Onderweg werden we met fiets en al opgepikt door een militaire colonne die onze richting uit gingen en zo kwamen we in Klingenberg aan.
We hadden niets meer over dan alleen de kleding die we aanhadden toen we vluchtten. Alles was verbrand. Tegenwoordig snap ik des te beter dat mijn moeder toen een zenuwinstorting nabij was. Ze realiseerde zich dat ze met haar familie, buiten het feit dat we in leven waren, niets maar dan ook niets meer hadden. Alles was weg. Waar moest de hulp vandaan komen?
Gelukkig werden we door de familie en bekenden van onze moeder van alle kanten geholpen, anders was de ellende helemaal niet te overzien geweest.
Mijn zuster en ik zorgden ervoor dat we op 18 maart met behulp van, weer, een militair voertuig onze ouders van Teilheim naar Klingenberg konden brengen alwaar in het ouderlijke huis van mijn moeder nog plaats was voor ons gezin van vier personen. We zagen dat onze beide ouders aan het eind van hun Latijn waren temeer daar mijn vader ook nog erg leed onder de rookvergiftiging die hij had opgelopen.
Het was een zonnige dag, en daardoor ook geschikt voor de jachtvliegtuigen die ons het leven gedurende de rit zeer moeilijk maakten. Tijdens de nacht moesten we ergens stoppen om in een munitiedepot een lading mee te nemen. We waren ondertussen uitgegroeid tot een grote colonne militaire voertuigen. Mijn vader en moeder zaten in een vrachtwagen en mijn zuster en ik in een andere.
Tijdens de nachtelijke rit wist niemand waar we waren maar zodra het licht werd vonden de jachtvliegers ons en waren wij een mooi object om te beschieten. En dat gebeurde dan ook regelmatig waarbij iedereen hals over kop uit de auto’s sprong en in de greppel dook, hoofd naar beneden en afwachten maar en duizend angsten vliegen door je lijf. Wij, de twee dochters, waren zo bang dat we tijdens deze aanvallen alsnog onze ouders zouden verliezen. Gelukkig gebeurde dat niet.
Tegenwoordig vraag ik me wel eens af hoe wij dit allemaal heb kunnen verwerken? Ik denk dat het feit dat we nog zeer jong waren ons geholpen heeft erdoor te komen, maar onze ouders hadden die jeugdige flexibiliteit niet meer en voor hen was het nog erger.
Als ik heel eerlijk ben wil ik helemaal niets meer met een oorlog te maken hebben. Niets meer van zien of horen. Alles wat zich heden ten dage op de wereld afspeelt vervult mij met afschuw en herinneringen aan die gruwelijke gebeurtenissen. Elke oorlog kost de bevolking hun leven en hun bezittingen en alles wat ze liefhebben terwijl het de allerhoogste leiding vaak alleen om het gewin gaat en het gewone volk mag daar zijn hoofd voor op het blok leggen.
Nu waren we in Klingenberg in het huis van mijn tante met vier man extra zonder meubels of kleding, ja helemaal niets meer. En het is waar, de mens kan alles als hij maar moet. Het leven zelf is het grootste goed wat we op dat moment nog bezaten. Dankzij de hulp van vrienden en familie konden we weer een beetje normaal leven en we waren blij met alles wat we kregen en gelukkig dat we elkaar nog hadden.
De gezondheid van mij vader liet ondertussen echter nog steeds te wensen over en het hele gebeuren had ook op mijn moeder diepe sporen nagelaten.
Mijn zuster en ik probeerden terug te gaan naar ons werk in Würzburg wat uiteindelijk ook lukte. Opstaan om 5 uur 's morgens en met de trein van 6 uur en om 17.00 uur 's avonds weer terug. De bedrijven waar wij werkten waren nog steeds in bedrijf. Dit in tegenstelling tot het bedrijf van mijn vader dat volledig vernietigd was. Ik verdiende toen 130 mark in de maand en gaf dat bedrag volledig aan mijn ouders. Met de geldontwaarding, waar we mee te maken kregen, waren we alsnog zo arm als Job.
In 1950 stierf mijn vader aan longkanker en hij wilde graag in het familiegraf van zijn ouders zijn laatste rustplaats vinden. Met veel pijn en moeite hebben mijn zuster en ik deze wens voor hem in vervulling kunnen laten gaan.
Met mijn moeder bleef ik alleen in Klingenberg. Mijn zuster had een woning gevonden boven het bedrijf waar ze werkte. Ik maakte me zorgen om mijn moeder. Ze was haar man verloren en het was allemaal teveel voor haar wat ze mee had moeten maken en ze stortte volledig in.
In de naoorlogse jaren hadden we weinig tot niets maar als het enigszins mogelijk was nam ik haar mee op uitstapjes en tochtjes. Ze was me daar heel dankbaar voor en met veel liefde en geduld en troost kwam ze weer op de been. Ik zou haar nog niet kunnen missen en was blij met haar herstel. Dat deed mij ook goed. Uiteindelijk nam ze het besluit om bij mijn zuster in te trekken.
Mijn aankomende man, Henk Kistemaker (Henk Kistemaker 5. SS-Pantserdivisie Wiking) kwam in 1951 naar Klingenberg. Hij zocht werk. Iets wat hij met zijn verleden in Nederland niet kon vinden en hij probeerde zijn geluk in Duitsland. Wij hadden elkaar in de oorlogsjaren al leren kennen en de vriendschap werd nieuw leven ingeblazen.
Hij bezocht me in de weekeinden in Klingenberg, maar hij kon ook hier niet aan werk komen en deze situatie was geen oplossing voor het opbouwen van een gezamenlijk leven.
Uiteindelijk besloten we in 1953 te trouwen. De baan die ik had verdiende niet genoeg om met zijn tweetjes een toekomst op te bouwen en met pijn in mijn hart besloot ik mijn vaderland en geboorteplaats vaarwel te zeggen om ons geluk gezamenlijk weer in Nederland te beproeven.
Ik kwam in Amsterdam terecht en we woonden in bij een zuster van mijn man. Niet echt een ideale situatie in een vreemd land waar ik de taal niet van sprak. Het was zeker geen honingpot waar we in terecht kwamen.
Ik heb me altijd een vreemde eend in de bijt gevoeld bij de familie van mijn man en hij was op dat moment alles waar ik me aan kon vastklampen en bij wie ik me geborgen voelde.
Ik heb de oorlogsjaren op een andere manier beleefd dan de familie van mijn man. Mijn schoonvader stuurde eigenlijk zijn hele familie de kant van de NSB op en zijn zoon kwam, mede daardoor, bij de Waffen-SS terecht en na de oorlog was de hele familie alles kwijt inclusief hun kinderen respectievelijk kleinkinderen. Sommigen van die kleinkinderen leven heden ten dage nog met de trauma’s van het verleden, die niemand kan begrijpen als hij of zij het niet zelf heeft meegemaakt.
Mevr. M. Kistemaker