Omschrijving: |
Belgisch
Het fort van Breendonk is in meer dan één opzicht een Belgisch icoon. Iedereen kent het als een Duits SS-kamp waar duizenden mensen op een barbaarse manier werden behandeld. Breendonk is echter meer dan dat. Na de oorlog deed het achtereenvolgens dienst als interneringskamp voor collaborateurs en Belgisch ‘Nationaal Gedenkteken’ annex museum. Op die manier groeide het fort uit tot een symbool in de ogen van belgicisten, communisten, Vlaams-nationalisten, pacifisten, joden, ja zelfs ontwerpers van nieuwe museale voorstellingen. Daarbij komt dat de beeldvorming over het kamp doorheen de jaren sterk evolueerde. Voor de oudere generatie blijft het een herinnering aan het brutale nazi-regime en de vaderlandsliefde van de slachtoffers. Voor velen onder ons is evenwel het beeld blijven hangen van een oubollig memoriaal met een wat belerende en gedateerde presentatie. De laatste jaren is er echter (vooral in scholen) een hernieuwde belangstelling merkbaar. De actualisering van de tentoonstelling en de algemene presentatie in 2003 kan deze positieve evolutie enkel maar in de hand werken.
Eerste wetenschappelijke studie
Het is dan ook wat verwonderlijk dat gedurende 60 jaar geen enkele grondige studie over het kamp van Breendonk is verschenen. Met “Breendonk 1940-1945”. De geschiedenis steekt Patrick Nefors de spits af. Het boek beschrijft immers niet alleen de geschiedenis van het fort maar bestudeert ook de mythevorming van de historische locatie. De auteur schuwt hiervoor het minutieuze archiefonderzoek niet. Heel scrupuleus worden de verschillende getuigenissen van slachtoffers en daders tegen elkaar afgewogen. In zijn zoektocht naar dé waarheid doorprikt de schrijver overdrijvingen en verdraaiingen in de getuigenissen van slachtoffers en daders. Even vaak moet hij evenwel vaststellen dat de behandeling van de gevangenen zelfs nog brutaler was dan men in sommige relazen kan lezen.
Auffanglager
Het kampleven komt in het boek logischerwijze zeer uitgebreid aan bod. Zo vernemen we dat het fort in 1940 door de Sipo-SD (Sicherheitspolizei – Sicherheidsdienst) werd ingericht als opvangkamp (Auffanglager) voor burgers die de wetten van de bezetter hadden overtreden. Aanvankelijk waren dit kleine criminelen, overtreders van anti-joodse maatregelen en ‘asocialen’. Naarmate het verzet zich begon te organiseren en de maatregelen tegenover de joodse bevolking werden verscherpt, passeerden langs de toegangspoort steeds meer politieke gevangenen, willekeurig opgepakte personen bij razzia’s, gijzelaars als gevolg van aanslagen van het verzet, en natuurlijk joden. Parallel met het stijgende aantal gevangenen nam ook de strengheid van het regime toe. Na de toenemende jodenvervolging vanaf 1942 werden de joodse gedetineerden in versneld tempo naar de grote Duitse vernietigingskampen gedeporteerd (op dat ogenblik was overigens ook de Dossin-kazerne reeds actief als transitkamp naar Auschwitz-Birkenau). Sommige van hen verbleven nadien nog onverklaarbaar lang in Breendonk. Ook voor de niet-joodse gevangenen bestond er niet altijd een algemeen geldende regel. Sommigen werden kort nadien weer vrijgelaten, anderen werden snel naar Duitsland overgebracht, nog anderen verbleven meerdere jaren in het kamp. Veel hing af van willekeur van de SS-leiding, wijzigingen in het oorlogsverloop of gewoon het toeval.
Patrick Nefors doet veel moeite om het cijfermateriaal over het kamp scherper te stellen, maar moet toegeven dat het bronnenmateriaal dit niet helemaal meer toelaat. Hij houdt het op een totaal van ca. 3600 gevangenen voor de periode 1940-1944. Hiertoe behoorden ca. 500 mensen met een vreemde nationaliteit, ca. 400 joden én … minder bekend: minstens een honderdtal vrouwen.
Psychische ontreddering
De lezer maakt kennis met het dagelijkse leven (en sterven) in het kamp. Achtereenvolgens komen het leven in de barakken, de dwangarbeid, de kleding, de hygiëne, de medische zorg, de mishandelingen, de folteringen, de executies,… aan bod. Het boek puilt zeker niet uit van de gruwelijke details. Toch weet Nefors met zijn bijna klinische analyse een uiterst nauwgezet beeld van het dagelijks leven op te hangen. Hij stelt terecht dat voor de gevangenen de psychische foltering minstens even erg was als de fysieke mishandeling. Alle gedetineerden waren in mindere of meerdere mate het slachtoffer van permanente angst en onzekerheid. Er was vooreerst de onophoudende twijfel over de toekomst: vrijlating, deportatie, foltering of executie? Er was ook de angst voor de slagen van de bewakers tijdens de dwangarbeid, voor het gevaar van verklikking door celgenoten, voor eventuele represailles tegen familie en kennissen,… Daarnaast was er het voortdurend gevoel van gejaagdheid. Van ’s morgens om 4 uur tot ’s avonds om 20 uur hoorden zij de bevelen van de bewakers die hen altijd wel voor iets opjoegen: opstaan, wassen, bedden opmaken, het appél, de arbeid, het eten, het slapengaan,… alles werd afgewerkt in een strak tempo. De meeste bezigheden waren nochtans zinloos. Gedurende de ganse periode van de oorlog werkten de gevangenen aan het afgraven van de gigantische grondlaag die het fort bedekte, een vanuit economisch oogpunt totaal nutteloze arbeid.
Misschien nog het meest werden de gevangenen getroffen in hun menselijke waardigheid. Privacy was er niet. Zelfs het voldoen aan zijn natuurlijke behoeften gebeurde collectief en had iets mensonterends. Ex-gevangene Hertz Jospa in 1956: “Alles moest op bevel gebeuren: ‘Broek af, neerhurken, scheissen’; heel dikwijls werd het laatste bevel gevolgd door een ander: ‘Opstaan’. Met als gevolg dat veel kameraden zich niet durfden te ontlasten. Uit schrik om verrast te worden door het bevel tot opstaan – zonder papier tot onze beschikking – verkozen ze zich in te houden”.
Ook het sadisme van SS-bewakers droeg bij tot de geestelijke ondermijning. De wekelijkse douche voor de met ongedierte vergeven gedetineerden moest normaal een lichtpunt zijn in hun droevig bestaan. Maar Désiré Piens (1947) zag dat anders: “…opgejaagd door het schnel-schnell van de SS, bevonden we ons terug op de binnenplaats, slecht gekleed en nog nat, wachtende in de kou en in de regen tot de hele groep buiten was. Nog eens: wat ons goed moest doen, riskeerde ons nog meer ellende te bezorgen”.
Kampbeulen
Vernieuwend zijn de bijdragen over het kamppersoneel. In de praktijk zijn het vooral biografische artikels die weliswaar heel wat research vergden, maar evenwel een algemene synthese verdienden. Toch blijven de verschillende levensbeschrijvingen interessant; zij maken onder andere duidelijk dat er geen algemeen profiel van de SS-er bestond. We maken uitgebreid kennis met de kampcommandanten. De eerste – en tevens de beruchtste – was Philipp Schmitt. Ex-gevangenen bevestigen allemaal zijn ongemene hardheid, zijn hond die hij lukraak de gevangenen liet bijten en zijn vrouw die er van hield om de gevangenen te provoceren. Daarnaast is er aandacht voor de Vlaamse SS-ers (die vaak het brutaalst optraden), de Wehrmacht-soldaten, het burgerpersoneel, de collaborateurs uit de omgeving (leveranciers, de bouwaannemer, oorlogsburgemeester, ...). Bij het kamppersoneel worden ook de kameroversten gerekend, evenals de Arbeitsführer die de gevangenen tijdens de dwangarbeid moesten in de gaten houden. Deze mannen waren wel geprivilegieerd, maar bevonden zich eigenlijk in een weinig benijdenswaardige positie. Velen onder hen probeerden te overleven door slaafs de bevelen van de kampleiding op te volgen. Zij aarzelden niet om hun collega’s af te ranselen of sommigen, die bijvoorbeeld wat eetbaars hadden weten te bemachtigen, aan de bewakers te verklikken.
Na de oorlog
Bij de bevrijding van België in september 1944 vangt de periode Breendonk II aan. Tot januari 1947 bood het fort in afwachting van een proces onderdak aan honderden Vlaamsgezinde collaborateurs. Aangezien de Belgische autoriteiten nog niet helemaal operationeel waren, werd de controle van het fort tijdens de eerste maanden overgedragen aan het verzet. Het laat zich raden dat dit in de ogen van vele verzetslieden van allerlei slag de gelegenheid was om enkele rekeningen te vereffenen. Aldus werd Breendonk opnieuw het toneel van menselijke mishandelingen en vernederingen. Het gevolg hiervan was dat het na de repressieperiode zowel voor ‘witten’ als voor ‘zwarten’ een symbool van onverzettelijkheid werd, voor de enen tegenover de Duitse bezetter en de Vlaams-nationale collaborateurs, voor de anderen tegenover het Belgische establishment. Nefors behandelt deze naoorlogse periode van haat en spanningen zakelijk en met oog voor de wederzijdse gevoeligheden. Het maakt het boek alleen maar sterker.
“Breendonk 1940-1945”. De geschiedenis levert een belangrijke bijdrage tot de kennis van de Tweede Wereldoorlog in België. Het boek biedt ook stof tot nadenken. Het geeft een aanzet tot een louterende reflectie over het collectieve Belgische geheugen van het ‘Nationale Gedenkteken’ Breendonk. De betekenis van het ‘memoriaal’ wordt tot zijn ware proporties teruggebracht. Het wordt ontdaan van zijn mythische waarde voor elkeen die hiermee de eigen ideologie of het eigen groot gelijk wou rechtvaardigen.
|