Loopbaan:
? - 1941: Korvettenkapitän der Marine;
?: Führer SS-Einsatzkommando Tunis;
?: Leiter des Sicherungsdienstes, Afrika-Korps;
?: Kommandeur der Gruppe Oberitalien West, BdS Italien.
Hermann Julius Walther Rauff, ook Walter Rauff (19 juni 1906 in Köthen (Anhalt) – 14 mei 1984 in Santiago, Chili) was in de periode van het nationaalsocialisme Gruppenleiter in het Reichssicherheitshauptamt (RSHA). Het RSHA was bepalend voor het inzetten van gaswagens voor het vermoorden van Joden en andere gevangenen uit concentratiekampen. Hij was verder chef van een Einsatzkommando tijdens de Noord-Afrikaanse veldtocht. Rauff vluchtte na het einde van de oorlog naar Zuid-Amerika. In september 2011 bevestigde de Bundesnachrichtendienst (BND) dat Rauff tussen 1958 en 1962 als agent van de BND gewerkt had.
Ontwikkeling van de gaswagens
Na de aanval op de Sovjet-Unie was Rauff als Gruppenleiter II D van de RSHA één van de centrale verantwoordelijken voor volksmoorden zoals de Holocaust en de Porajmos aan toenmalige "zigeuners" (Sinti en Roma) en politieke tegenstanders in de Sovjet-Unie. Al snel na het begin van de massamoorden werd naar alternatieven van massabeschietingen gezocht. Naast de door Arthur Nebe en Albert Widmann uitgevoerde moorden met springstof werd moorden door middel van gaswagens besproken. Dit soort moorden werden tussen 1939 en 1940 door een SS-commando onder Herbert Lange in Polen al uitgevoerd. Bij gaswagens ging het om vrachtwagens met een gesloten constructie waardoor uitlaatgassen naar binnen geleid werden. Rauff zelf zei daarover in latere uitspraken: "Of ik toen twijfel had tegen het inzetten van de gaswagens kan ik niet zeggen. Het was voor mij vooral belangrijk dat het neerschieten voor de mannen die daarmee belast waren een zware last was. Door het inzetten van gaswagens zou deze last komen te vervallen."
Het initiatief voor het ontwikkelen van gaswagens kwam van Heydrich, Himmler was erover geïnformeerd. Heydrich gaf in september of oktober 1941 Rauff de opdracht voor de bouw. Rauff gaf deze opdracht vervolgens door aan zijn ondergeschikte Friedrich Pradel van het RSHA-Referat II D 3a door. Pradel, die voor de wagens van de Sichterheitspolizei verantwoordelijk was, kon Rauff na een korte tijd berichten dat het haalbaar was gaswagens te maken. Rauff beval Pradel bij de bouw van de gaswagens zich met scheikundige Walter Heeß van het Kriminaltechnischen Intstitant in contact te zetten. Hij beviel Firma Gaubschat uit Berlijn-Neukölln de doosconstructie te leveren. Het RSHA hield zich bezig met het chassis van de gaswagens. Begin november werden als test van de eerste gaswagens 30 gevangenen uit concentratiekamp Sachsenhausen vergast. Er werd daarna een serie van vijf of zes gaswagens gebouwd. De eerste inzet van een gaswagen vond in november bij Poltawa door het Sonderkommando 4a bij de Einsatzgruppe C plaats. Voor 8 november 1941 is het inzetten van gaswagens in het vernietigingskamp Kulmhof gezien. Op 14 december beval Rauff scheikundige August Becker het inzetten van gaswagens bij de Einsatzgruppen in het oosten te controleren.
Waarschijnlijk werd nog voordat 1941 ten einde was opdracht gegeven om nog 30 gaswagens te bouwen. Deze gaswagens zouden op de basis van een grotere vrachtwagen gebouwd moeten worden. Tot 23 juni 1942 waren er 20 daarvan uitgeleverd. Rauff was hierbij niet alleen verantwoordelijk voor technische vragen, maar hij coördineerde het inzetten van voertuigen bij de Einsatzgruppen. Hierbij werd hij over de problemen met de gaswagens geïnformeerd. Volgens een notitie van 5 juni 1942 van Rauff onderaan Referat II D 3a van de RSHA werd sinds 1941 alleen met drie gaswagens 97.000 mensen vermoord.
Einsatzkommando in Noord-Afrika
In de zomer van 1942 was Rauff chef van een Einsatzkommando dat na Duitse en Italiaanse successen in de Afrikaanse veldtocht Joden in Palestina en andere delen van het Midden-Oosten systematisch zou moeten vermoorden. De nationaalsocialisten gingen uit van een brede samenwerkingsbereidheid van de Arabieren: "De buitengewoon Duits-vriendelijke stemming van de Arabieren is af te leiden aan de hoop dat Hitler zou mogen langskomen om de Joden te verdrijven", aldus de chef van de Auslandsgeheimdienst, Walter Schellenberg. De Islamitische geestelijk en Palestijnse Arabische nationalist Armin al-Husseini, die zich vanaf 1941 in ballingschap in Duitsland ophield, had aan deze inschatting bijgedragen. De aanvankelijke successen van de Duitsers en de Italianen tijdens de Afrikaanse veldtocht wekten in de zomer van 1942 de verwachting dat er snel doorgestoten zou worden naar Egypte en verder naar Palestina.
De opstelling van een Einsatzkommando werd in juli 1942 besloten en snel daarna omgezet. Op 1 juli 1942 spraken Walter Schellenberg en Himmler over een militaire actie in Egypte. Op dezelfde dag gaf Hitler hiervoor zijn toestemming. Op 13 juli werd een Einsatzrichtlinie tussen de SS en de leiding van de Wehrmacht afgesproken. In deze afspraak werd voor de massamoord in de Sovjet-Unie gesproken: Het Einsatzkommando zou het recht hebben, "in het kader van zijn opdracht in eigen verantwoording tegenover de bevolking uitvoerende maatregelen te treffen." Het onder Rauffs commando staande, 24 man sterke Einsatzkommando werd op 29 juli verplaatst naar Athene. Rauff, sinds 30 januari 1942 in de rang van SS-Oberstumbahnführer, was op 20 juli naar Tobruk gevlogen om van Erwin Rommel bevelen in ontvangst te nemen over het inzetten van het commando. Een persoonlijke ontmoeting tussen Rommel en Rauff is onwaarschijnlijk, aangezien tegelijkertijd – op 500 kilometer afstand – de eerste slag van El Alamein zich in zijn afsluitende fase bevond. Rauff zelf gaf later aan dat hij in Tobruk met Stabchef Rommel en Oberstleutnant Siegfried Westphal gesproken zou hebben. De slag bij El Alamein stopte het Duitse en Italiaanse offensief, daarom werd Rauffs commando na 18 september 1942 van Athene terug naar Duitsland verplaatst.
Het was de Joodse gemeente in korte tijd niet mogelijk de gevraagde dwangarbeiders te leveren. Daarom liet Rauff op 9 december de hoofdsynagoge bestormen, degenen die daar aan het bidden waren vastnemen en naar het Lager Cheylus, 65 kilometer ten zuiden van Tunis deporteren. Het aantal dwangarbeiders werd verhoogd tot 21 april 1943 langzaam verhoogd. In Tunesië waren er tussen de 30 en 42 werkkampen waarin dwangarbeiders gedeeltelijk onder catastrofale omstandigheden moesten leven.
Rauffs Einsatzkommando ging toen vanaf 24 november 1942 in Tunesië in actie: Op 8 november waren geallieerde troepen tijdens operatie Torch in Marokko en Algarije aan land gegaan. Op bevel van Hitler landden daarop Duitse troepen in Tunesië, dat tot dan toe onder controle van het Vichy-regime stond. Rauffs eenheid bestond eerst uit 24 man en werd toen vergroot naar 100 man. Op 6 december stemde Rauff tijdens een bespreking met General Walther en de Duitse diplomaat Rudolf Rahn toe Joodse dwangarbeiders in te zetten om de Duitse frontlinie uit te bouwen. Rauff beval aansluitende leidende vertegenwoordigers van de Joodse gemeente in Tunis te vormen; een Jodenraad ter omzetting van de Duitse bevelen. Ook zouden er 2000 Joodse dwangarbeiders klaar moeten staan. Deze dwangarbeiders zouden op hun rug een gele ster moeten dragen. Als dit bevel niet opgevolgd zou worden, dan dreigden 10.000 gevangengenomen te worden.
Parallel daaraan werd van de Joodse gemeentes hoge geldbedragen gevraagd: Tot april 1943 was dit 50 miljoen Franc. Van de Joodse gemeente op het eiland Djerba werd eerst 10 miljoen Franc gevraagd, daarna 50 kilogram goud. Er werd daadwerkelijk 43 kilogram afgeleverd. De "dwangsafgaves" werden door Rauff gevraagd, omdat de luchtaanvallen op Tunesische steden van de geallieerden door het "internationale Jodendom" ontstaan zouden zijn. De door andere Einsatzgruppen uitgeoefende massamoorden bleven in Tunesië uit: De reden hiervoor waren slechte transportcapaciteiten die voor de Wehrmacht benodigd waren, maar ook de afstandelijke houding van de Italianen, de oppositie van de Franse generaal representant Jean-Pierre Estéya en zijn nauwe verbondenheid met de geallieerde troepen, speelden een rol.
De successen van de geallieerden in de slag om Tunesië leidden er op 9 mei 1943 toe dat Rauff en de gehele Einsatzgruppe naar Napels verplaatst werden. Vier dagen later capituleerden de Duitse en de Italiaanse troepen in Tunesië. Na een dienst die meerdere weken duurde in Corsica was Rauff vanaf september 1943 als commandant van de groep "Oberitalien-West" aan de Partizanenstrijd. In deze functie was hij bevelshebber van de Sicherheitspolitzei en de SD (BdS) in Italië onder Wilhelm Harster. Rauffs commando antwoordde de Italiaanse weerstand tegen de Duitse bezetting met brutale vergeldingsacties. Volgens een voorstel van februari 1945 had Rauff in december 1943 een serie van stakingen in Mailan, Tunis en Genua "gedeeltelijk door streng ingrijpen en gedeeltelijk door goede onderhandelingen en preventieve maatregelen" bestreden. Bij Rauffs ondergeschikten hoorde, net zoals in Tunis Theo Saevecke, die voor de moord van 15 gijzelnemers in augustus 1944 verantwoordelijk was.
Op 21 juli 1944 wird Rauff tot SS-Standartenführer gepromoveerd en was hij in 1945 tijdelijk betrokken bij de onderhandelingen van de capitulatie van de Wehrmacht betrokken. De aardsbisschop van Mailland, Alfredo Ildefonso Schuster had Rauff eerder gezegd dat de geallieerden de bevrijding van het noordwestelijke deel van Italië aan de Italiaanse partizanen wilde overlaten. De kardinaal was bang voor gevechten tussen de partizanen en de resten van het Mussolini-regime. Dit zou leiden tot zinloos bloedvergieten en de vernietigingen die ermee gepaard zouden gaan, konden volgens de katholieke dignitaris het bolsjewisme een nieuwe impuls geven. Na toestemming van zijn chef, Wilhelm Harster nam Rauff over Monsignore Giuseppe Bicchierai (1898-1987), de secretaris van de kardinaal contact op met Allen Dulles om een invasie van geallieerde troepen te bereiken. Dulles, was rond deze tijd werkzaam in de Amerikaanse inlichtingsdienst Office of Strategic Services (OSS) in Bern. Net zoals de Britten en de vertegenwoordigers van het Italiaanse verzet keurde hij de voorstellingen van de kardinaal af.
Ontsnapping naar Zuid-Amerika
In november 1949 hield Rauff zich onder een valse naam op in Rome. Op 17 december verliet hij samen met zijn vrouw en zijn beide kinderen Europa per schip via de zogenaamde "Rattenlinie" en vertrok hij richting Ecuador. Volgens de Amerikaanse inlichtingendienst streek Rauff met zijn familie neer in Quito. Daar vond hij werk als vertegenwoordiger voor Bayer AG en het Amerikaanse farmaceutische bedrijf Parke-Davis. De CIA verdachte Rauff er ook van in Equador voor de inlichtingendienst te werken, maar kon dit niet bevestigen.
Bereits länger an Lungenkrebs erkrankt, starb Rauff zwei Monate später am 14. Mai 1984 an einem Herzinfarkt.[45]
Rauff stierf na een lange ziekte (longkanker) op 14 mei 1984 aan een hartinfarct.
Heeft u zelf meer informatie over deze persoon? Lever het aan!