Goede daden en Kerstmis zijn traditioneel met elkaar verbonden. Naastenliefde was tijdens de Tweede Wereldoorlog echter lang niet altijd zo vanzelfsprekend. In tijden van gevaar, ontberingen en schaarste denk je eerst aan jezelf en aan je directe naasten en niet aan wildvreemden. Toch waren er ook in die tijd uitzonderingen hierop, zo bewijst het onderstaande verhaal dat zich afspeelt in een Italiaans dorpje op kerstavond 1943. De tekst is afkomstig uit het boek "Kerstmis onder vuur" van Kevin Prenger. Het boek over hoe de kerstdagen gevierd en beleefd werden tijdens de Tweede Wereldoorlog, aan het front, thuis en in de kampen.
Op kerstavond 1943 werd er op de deur geklopt van het kleine appartement van de Joodse familie Szajdholc in het bergdorpje Andonno in Noord-West-Italië. Ze vreesden meteen dat het wel eens Duitsers konden zijn. Zou hun jarenlange vlucht voor de nazi’s, die al voor het uitbreken van de oorlog begon, hier dan eindigen? Voordat Duitse troepen Polen binnentrokken woonde het gezin, bestaande uit Solomon en Esther en hun vier kinderen, in Warschau. Ze emigreerden voorafgaand aan de Duitse invasie van Polen naar België waar ze zich in Brussel vestigden.
Toen Hitler in mei 1940 ook België binnenviel, probeerden ze tevergeefs via Frankrijk naar Engeland te vluchten.
[1] Ze belandden vervolgens in Saint-Martin-Vésubie in de Alpen boven Nice. Het dorp bevond zich in het deel van Zuid-Frankrijk dat door de Italianen werd bezet. De Italiaanse autoriteiten weigerden Joden uit te leveren aan de Duitse of Vichy-Franse autoriteiten, waardoor het gezin hier veilig was voor deportatie, totdat de Italianen in september 1943 capituleerden en de Duitsers het gebied bezetten. De Italiaanse commandant had het gezin en de andere onderduikers op tijd gewaarschuwd, waardoor ze samen met het Italiaanse leger te voet naar Italië vluchtten. Ze staken met honderden andere voortvluchtige Joden de 2.543 meter hoge Col de Cerise over en belandden in het Italiaanse dorp Valdieri, waar ze tijdelijk onderdak vonden.
Vanwege de inval van het Duitse leger in Noord-Italië was het voor de familie in Valdieri niet langer veilig. Tijdens een razzia op 18 september 1943 werden 350 Joden in het dorp opgepakt door de SS.
[2] Solomon en Esther en hun kinderen vluchtten opnieuw de bergen in en bleven zo uit Duitse handen. Het was echter niet mogelijk om in de winter in de bergen te overleven en het zestal kwam terecht in het een paar kilometer ten noordoosten liggende dorp Andonno. De dorpspriester, vader Antonio Borsotto, had naastenliefde hoog in het vaandel staan en gaf hen onderdak in een kamer of klein appartement aangrenzend aan zijn kerk. Daarmee nam de geestelijke een groot risico want zijn positie beschermde hem niet tegen het nazigeweld. Op 19 september 1943 hadden de Duitsers een bloedbad aangericht in het vlakbij gelegen dorp Boves, waarbij de lokale priester was gedood.
[3]
Priester Antonio Borsotto. Bron: Yad Vashem Borsotto had echter voor hetere vuren gestaan. Eerder dat jaar was hij teruggekeerd naar zijn parochie na aan het Oostfront gediend te hebben in het tweede Alpini Regiment. Van de 5.206 man in zijn regiment hadden slechts hij en 207 anderen de Slag om Stalingrad overleefd. Op hetzelfde adres had hij eerder onderduikers ondergebracht, die zich echter hier niet veilig hadden gevoeld en naar de grote stad waren gevlucht, waar ze alsnog opgepakt waren.
[4] Het bieden van onderdak aan hulpbehoevenden zag Borsotto als zijn christenplicht en het gezin was bij hem in goede handen.
Eén van de kinderen, Albert, herinnerde zich hoe ze in hun onderkomen kort voor middernacht de kerkklokken hoorden luiden. Het vrolijke gebeier echoënde door de bergen. Vanuit hun raam keken ze naar hoe ‘de vrouwen, ingepakt in sjaals, voortsjokten naar de kerk door de knerpende sneeuw. De nacht was bitterkoud en de hemel een massa van schitterende sterren.’ Albert dacht terug aan hoe ze zelf altijd Chanoeka vierden. Hij sloot zijn ogen ‘en zag mijn vader onze prachtige zilveren menora aansteken. Ik kon bijna het sissen van de aardappelpannenkoekjes die gefrituurd werden horen, bijna de heerlijke geur ruiken.’ Ze zongen altijd Chanoekaliedjes, speelden met de dreidel (een tol waarmee een soort kansspel gespeeld werd) en grootvader deelde geld uit aan zijn kleinkinderen.
Hij werd terug naar het heden gebracht door het geklop op de deur. Ondanks dat het na middernacht was en hun nachtelijke bezoekers Duitsers konden zijn, opende Albert de krakende deur. ‘Voor me stond een verschrompeld oud vrouwtje, omhuld met een sjaal’, zo vertelde hij na de oorlog. ‘Ze gaf me een pakketje kaas en fluisterde hees: “Buon Natale”, een prettige kerst. Verbaasd door haar cadeau bedankten we haar uitbundig. Ze leek verlegen door onze dankbaarheid en vertrok haastig.’ Bij het bezoek van deze ene vrouw bleef het niet, want na een paar minuten werd er opnieuw op de deur geklopt door een dorpeling die het gezin een mand met brandhout gaf en hun een fijne kerst wenste. Daarna volgde een vrouw met brood. De hele nacht door bleven dorpsbewoners aankloppen met hun kerstgeschenken aan de familie.
Het Joodse gezin was erdoor overweldigd dat de arme mensen hun magere middelen met hen deelden. ‘Wat had hen ertoe gebracht om met ons te delen, buitenstaanders uit een ander land, aanhangers van een andere religie, vreemdelingen in hun midden?’ De volgende dag kreeg Albert tijdens een wandeling door het dorp antwoord op deze vraag van een dorpsbewoner. Die legde uit dat priester Borsotto tijdens de nachtmis het verhaal verteld had over de geboorte van Jezus en de geschenken die naar hem gebracht werden door de wijzen. Vader Borsotto zou gezegd hebben: ‘Net zoals onze Redder geen onderdak kon vinden en geboren werd in een stal, alleen en afgewezen, zo zijn de Joden tegenwoordig alleen en afgewezen, levend in stallen en erger. We hebben twee Joodse families in ons midden deze Kerstmis en ook zij zijn alleen, hongerig, uit hun huizen gestuurd, opgejaagd voor geen andere reden dan dat ze Joods zijn.’ Daarna riep hij zijn parochieleden op om hetzelfde te doen als de drie wijzen en de Joodse onderduikers geschenken te bezorgen. Behalve de familie van Albert werden ook Regina Gal en haar twee kinderen uit Parijs, die ondergedoken zaten bij een oud-lerares in het dorp, door de kerkgangers verrast op hun giften. Albert was ‘sprakeloos en rende terug naar ons huis om aan mijn familie te herhalen wat Giacomo me had verteld. Ook zij waren overweldigd door de ruimhartigheid van de eenvoudige, arme inwoners van Andonno.’
Toen Albert diezelfde dag de priester bezocht om hem te bedanken, antwoordde die met tranen in zijn ogen dat dat niet nodig was, omdat hij en zijn volgelingen slechts hun christenplicht hadden vervuld. Omdat de nazi’s na Kerstmis hun zoektochten naar ondergedoken Joden en partizanen opvoerden, was het voor de familie Szajdholc niet langer veilig om in het dorp te blijven. Ze bivakkeerden overdag in een schaapsherdershut in de bergen en keerden ’s nachts terug in het dorp waar in de stal van een boerengezin een warme pan soep klaarstond. Ze sliepen in het stro en de lichaamswarmte van het vee hield hun warm. In januari werden ze, verborgen onder stro op de boerenkar, door de boer naar het station gebracht in een nabijgelegen dorp, waarvandaan ze met valse Hongaarse paspoorten met de trein naar Rome vertrokken. Ze belandden onopgemerkt in de Italiaanse hoofdstad, waar dankzij de bevrijding door de Amerikanen een einde kwam aan hun onderduikperiode van vier jaar.
[5]
Priester Borsotto werd op 1 april 2014 postuum benoemd tot Rechtvaardige onder de Naties door het Israëlische Holocaustinstituut Yad Vashem. Deze onderscheiding is speciaal voor niet-Joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog onbaatzuchtig Joden hebben helpen overleven.
[6]
- Kerstmis onder vuur
- Kerst tijdens de Tweede Wereldoorlog: aan het front, thuis en in de kampen
- ISBN: 9789402174342
- Meer informatie over dit boek
Noten
- Yad Vashem Archives, M31 15387.
- Sharon, A, ‘Becoming the Magi’, Ish Hayil, 17-12-2015.
- Yad Vashem Archives, M31 15387.
- Sharon, A, ‘Becoming the Magi’, Ish Hayil, 17-12-2015.
- Sharon, A.M., Walking to Valdieri, p. 163-171.
- Yad Vashem Archives, M31 15387.