André Swijtink (Aalten, 1960) studeerde geschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en is nu werkzaam als docent geschiedenis aan een middelbare school in zijn woonplaats Doetinchem. Onlangs herschreef hij zijn proefschrift “In de pas” uit 1992 tot een populair-wetenschappelijke versie die nu onder de titel “Een sportman doet niet aan politiek” in de boekwinkels ligt. Het verhaal in het boek blijft uiteraard hetzelfde, de sportbeoefening tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het boek is recentelijk op de site gerecenseerd. De recensent had op vrijdag 28 mei 2010 in Doetinchem naar aanleiding van het boek en de recensie een interview met de auteur.
Het schrijven van “In de pas” was voor Swijtink eigenlijk de logische combinatie van twee grote interesses: sport en geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Dat laatste werd er al jong ingebracht. Geboren immers in Aalten, het stadje in de Achterhoek dat in de oorlog het hoogste aantal onderduikers kende. Een gegeven dus waarmee de jonge Swijtink haast onvermijdelijk werd geconfronteerd. Zeker omdat zijn jeugdvriendje een opa had die een vooraanstaande rol had gespeeld in het verzet en de onderduikhistorie van Aalten. “Daar kon ik wel eens jaloers op zijn. Zijn opa, in Aalten en omgeving door iedereen bekend als Ome Jan Wikkerink, was iemand tegen wie je huizenhoog opkeek. Iemand die geweldige verhalen kon vertellen over de oorlog. Die interesse voor de oorlog is eigenlijk nooit overgegaan”. Een niet onbelangrijke gegeven om de interesse verder te stimuleren was het feit dat omliggende plaatsen als Winterswijk en Bredevoort juist bolwerken van de NSB waren. De vraag waarom de ene gemeenschap schijnbaar lijnrecht tegenover de andere stond, dringt zich dan al snel op. Evenals de verwondering over de dunne scheidslijn tussen goed en fout.
In zijn studietijd kwam het plan deze belangstelling te koppelen aan zijn even grote interesse voor sport. Zeker omdat hij inmiddels al had bemerkt dat over deze combinatie zo goed als niets was geschreven. Zijn doctoraalscriptie uit 1986 gaat over de houding van de Nederlandse sportwereld tegenover de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn. In de daarop volgende jaren schrijft hij voor een aantal tijdschriften artikelen over de relatie tussen de Nederlandse sport en het nazistische buurland, over Joods-Amsterdamse biljarters in de jaren 1933-1941, over de wandelsport in Nederland in de periode 1933-1945 en over de bijzondere positie van Karel Lotsy in het sportbeleid in Nederland in de oorlogsjaren. Lotsy, in het dagelijks leven de directeur van een brandverzekeringsmaatschappij, was bestuurder bij de KNVB, het NOC en de FIFA, was in 1936 chef d’équipe van de Nederlandse ploeg tijdens de Olympische Spelen in Berlijn en was de belangrijkste sportbestuurder in Nederland. Swijtink bestreed in dit artikel de wijdverbreide positieve beoordeling van de houding van Lotsy in de oorlog. Alle artikelen waren voorbodes van zijn proefschrift uit 1992 “In de pas” waarin het totale Nederlandse sportbeleid voorafgaand en vooral gedurende de bezettingsjaren onder de loep wordt genomen.
Het onderzoek was onontgonnen terrein en bovendien over vele sportbonden, talloze officiële documenten en de interviews met betrokkenen. Het moet een waar monnikenwerk zijn geweest.
Ja, maar ook heel erg dankbaar werk. Bij sommige bonden heb ik een paar keer moeten aankloppen voor ik binnen kon komen. Bij veel van die bonden leefde overigens de vaste overtuiging dat er over de oorlog niks te vinden zou zijn. Dan werd soms een kast opengetrokken of een gordijn weggeschoven, met de mededeling dat hier misschien wel iets te vinden kon zijn. Trof je daar onder een dikke laag stof de complete notulen van alle bestuursvergaderingen gedurende de oorlogsjaren. Echt een ongelooflijk gevoel dat je als eerste sinds heel erg lange tijd al die documenten kunt inzien en eigenlijk uit de eerste hand alle beleidsmatige afwegingen kunt nalezen. Die interviews waren natuurlijk ook erg intensief. Erg speciaal was wel die met Hermann Harster, de SS'er die eind 1940 werd benoemd tot Sport- en Pressereferent en gedurende de gehele oorlog in Nederland de hoogste sportautoriteit was. Had ik op een gegeven moment een vraag over de vervolging van de Joden, antwoordt hij laconiek: “Daar weet ik eigenlijk niet al te veel van af. Dan moet je bij mijn broer zijn, die weet daar alles van. Ik zal hem even bellen”. Waarna hij dus Wilhelm Harster belt, in de oorlog de chef van de Sicherheitspolizei en SD in Nederland, één van de hoofdverantwoordelijke van de Jodenvervolging die na de oorlog tot twaalf jaar werd veroordeeld. Beide broers leefden bijna naast elkaar in Hamburg. Wilhelm Harster was echter niet thuis, dus dat gesprek kon niet doorgaan. Vond ik op dat moment helemaal niet erg, het idee om met twee van de nazi-kopstukken aan tafel te zitten, schrok me toch wel een beetje af. Later vond ik het echter wel een gemiste kans. Zo vaak krijg je niet de kans met dat soort mensen een interview te hebben.
Het valt me op dat de aandacht van het boek zich, net als in 1992 bij het proefschrift, zo sterk richt op de persoon van Karel Lotsy. Tijdens en direct na de oorlog roemden alle direct betrokkenen Lotsy om zijn inzet, zonder hem zou het waarschijnlijk veel erger zijn geweest voor de Nederlandse sportwereld. Het was ook duidelijk dat hij geen nazi of NSB was. Waarom krijgt Lotsy in vergelijking met allerlei andere sportbestuurders zo veel aandacht?
Als je de houding van Lotsy afzet op de schaal “Verzet-Accommodatie-Collaboratie” dan is het duidelijk dat Lotsy zeker niet aan verzet heeft gedaan en dat zijn handelswijze toch veel meer moet worden gezien als collaboratie dan als accommodatie. Hij heeft aanzienlijk meer gedaan dan alleen maar uitvoeren wat door de Duitsers was besloten. Al helemaal heeft hij niet geprobeerd beslissingen tegen te houden of de uitvoering te frustreren. Integendeel, vaak speelde hij een erg sturende rol. Bij de afkondiging dat de Joodse bestuurders uit de sportwereld moesten worden geweerd, heeft hij een kwalijke rol gespeeld. Bij de eenwording van de sport deelde hij de bonden mee dat in de nieuwe besturen geen Joden mochten zitten. Hij verrichtte daarmee als het ware de aftrap voor de verwijdering van de Joden uit de sport. Met zijn enorme gezag binnen bestuurlijk Nederland is dat in wezen ronduit collaboratie. Vergelijk dat eens met de rol van Jan van Dam, de secretaris-generaal van het departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming (OWK). Die werd na de oorlog wel zwaar aangepakt. Als ik even uit mijn boek mag citeren over Van Dam, bij zijn proces zegt de aanklager: “Het doorgeven van Joodse maatregelen en het als Nederlander de Duitsers hierin behulpzaam zijn, al is het dan alleen maar door Duitse opdrachten door te geven, kan nimmer goedgepraat worden. (…) Wie immorele orders doorgeeft en er achter gaat staan, is geen haar beter dan die ze verzint” (pagina 331, FvdM). Soortgelijke omschrijvingen kun je bij andere processen ook tegenkomen, want de medewerking aan anti-Joodse maatregelen werd algemeen gezien als een zeer ernstig vergrijp en werd dus zwaar bestraft. Van Dam heeft het aan den lijve ondervonden. Pas nu deze beschrijving eens toe op Lotsy, dan is het toch onbegrijpelijk dat hij na de oorlog wel van alle blaam werd gezuiverd. In september 1945 werd door de overheid de Commissie voor de Zuivering van de Sport (CMZ) ingesteld. De meeste leden van die commissie behoorden tot de persoonlijke kennissenkring van Lotsy, die al in juni 1945 zo slim was aan te dringen op de oprichting van zo'n commissie. Hij zorgde er niet alleen voor de hand te hebben in de personele bezetting, maar ook in de richtlijnen om die zuivering te voltrekken. Op 27 oktober 1945 moet Lotsy voor de commissie verschijnen en werd geruisloos van alle blaam gezuiverd. Niet erg verwonderlijk dus, het zegt in wezen niet zo veel. Allerlei kleine visjes die later voor de CMZ moesten verschijnen werden echter wel onnoemelijk zwaar aangepakt. Sommige voetballers die een paar wedstrijdjes in Duitsland hadden gespeeld werden zwaar gestraft. Karel Lotsy was een paar keer betrokken bij de organisatie van internationale wedstrijden en was ook aanwezig bij een wedstrijd van München 1860 in Nederland, maar hij ging vrijuit. Over kopstukken als Lotsy moet eigenlijk harder geoordeeld worden dan alle andere mindere goden. Niet voor niets werd en wordt Lotsy vaak omschreven als de ideale stroman van de bezetter. Natuurlijk, het is duidelijk dat hij geen nazi of NSB’er was. Alle bestuurders handelden vanuit een zeker eigen belang en uit belang voor hun sport. Verder hobbelden ze een beetje mee om zaken zo goed mogelijk te regelen, waar het mogelijk was probeerden degenen met een beetje moed de zaken te traineren. Lotsy ging echter veel verder, hij handelde heel pro-actief op het Duitse beleid of op maatregelen die verwacht konden worden.
Sportleider Karel Lotsy reikt in juni 1944 de Nederlandse voetbalbeker uit aan Willem II.
Wat was het alternatief geweest? In Noorwegen is in de oorlog de hele sportsector stilgelegd als verzet tegen het door de Noorse nationaal-socialistische partij uitgevoerde beleid om de sport gelijk te schakelen.
Het is natuurlijk lastig beiden met elkaar te vergelijken. Misschien was er als in Nederland door de NSB de maatregelen waren opgelegd onder dreiging van zware sancties, zoals in Noorwegen gebeurde, ook hier de sportsector grotendeels stilgelegd. Dat was hier echter niet het geval. Hier kon men verder gaan en natuurlijk kon men dit na de oorlog rechtvaardigen door te zeggen dat men zo gered heeft wat er te redden viel, dat men erger heeft kunnen voorkomen. Dat is het zgn. ‘burgemeester-in-oorlogstijd’-argument. Niet helemaal onwaar en onlogisch, maar er valt toch heel wat op af te dingen. Onder de noemer dat men wilde redden wat te redden viel, is men vaak verder meegegaan in de uitvoering van het beleid dan wenselijk was. De positieve reactie op het handelen van Lotsy van zijn tijdgenoten werd vooral ingegeven door het feit dat hij onmiskenbaar veel goeds heeft gedaan voor de sportsector. Voor het gemak wordt echter ‘vergeten’ dat er dan wel erg mild wordt geoordeeld over de manier waarop de Joodse sporters, Joodse bestuurders en Joodse clubs zijn behandeld. Die werden vanaf september 1941 geweerd en afgevoerd, zonder dat de meerderheid van de Nederlandse sportwereld er een vinger voor uitstak. Lotsy heeft zich erg ingezet om de Joodse bestuurders uit de sport te verwijderen en daarmee de weg vrijgemaakt voor de verbanning van de Joden uit de sport. Het is niet voor niets dat de Duitse sportreferent Harster, die direct onder Seyss-Inquart stond, zeer te spreken was over de werkzaamheden van Lotsy en er voor zorgde dat hij de hele oorlogsperiode bleef functioneren als adviseur op sportbeleid.
Je kritiek op Lotsy vond enerzijds veel bijval, zo werd in Amsterdam een naar hem genoemde straat van naam veranderd, maar anderzijds waren er critici die je visie op zijn handelswijze niet deelden en fel bestreden.
In 2009 liet Frank van Kolfschooten een biografie verschijnen over Karel Lotsy, “De Dordtse magiër. De val van een volksheld”. Het boek is eigenlijk vooral een verdediging van Lotsy. Hij vergelijkt de voorzitter van de NVB met een zeiler die in zwaar weer de sport in een veilige haven heeft geloosd. Ik ben in mijn boek daarop Lotsy vergeleken met een windvaan. Toen de wind uit het oosten kwam, draaide de windvaan automatisch mee en toen vanaf mei 1945 de wind uit een andere hoek kwam, werden vele bemanningsleden van de modderschuit geblazen, maar de windvaan gaf geen krimp. Naar aanleiding van een recent interview in De Gelderlander heeft Van Kolfschooten nu een persoonlijke aanval ingezet. Hierin werd namelijk gemeld dat ik in mijn werkkamer een straatnaambordje heb van de oude Karel Lotsylaan in Amsterdam-Buitenveldert. Een cadeautje van mijn medespelers van de club RKAVIC waarin ik toen speelde. Een echte studentengrap naar aanleiding van de commotie rond mijn proefschrift. Het feit dat ik dat bord bezit, wordt nu door hem aangegrepen om me te betichten van heling. Onbegrijpelijk hoe hoog emoties over zaken uit de oorlog soms nog steeds kunnen oplopen. Het illustreert ook hoe zeer alles wat met de oorlog te maken heeft, nog steeds leeft in onze samenleving.
- Een sportman doet niet aan politiek
- ISBN: 9789029085939
- Meer informatie over dit boek