Titel: | Een sportman doet niet aan politiek |
Schrijver: | André Swijtink |
Uitgever: | Meulenhoff |
Uitgebracht: | 2010 |
Pagina's: | 423 |
ISBN: | 9789029085939 |
Bijzonderheden: | Lees ook het interview met André Swijtink op WO2Actueel.nl |
Omschrijving: |
André Swijtink promoveerde in 1992 op In de Pas. Sport en lichamelijke opvoeding in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. In dit proefschrift beschrijft Swijtink de sportbeoefenig in de oorlogsjaren in al zijn facetten: de beleidsvisies die de Duitsers ontvouwden, de maatregelen van de bezetter die een effect hadden op de sport, de lastige keuzes die sporters en sportbestuurders soms moesten nemen en de controversiële kwesties die zich hebben voorgedaan. In de twee eerste hoofdstukken schetst de auteur een beeld van de sportbeoefening in Nederland tot de Tweede Wereldoorlog. Een nuttige schets van de opkomst van de sport vanaf 1850 en de onderlinge verhoudingen in de sterk verzuilde sportwereld. Daarna gaat hij in op de opkomst in Duitsland van de nationaal-socialistische beweging, wat dat voor de Duitse sportwereld betekende en hoe de buitenwereld daarop reageerde. Dat laatste betreft dan voornamelijk de Olympische Spelen in 1936 te Berlijn, die door Hitler en Goebbels werden aangegrepen om propaganda voor hun regiem te houden. Vanaf hoofdstuk 3 worden de diverse facetten van de sportbeoefening tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland besproken. De beide laatste hoofdstukken behandelen de zuivering in de na-oorlogse jaren. In de Tweede Wereldoorlog kende de sport in Nederland een opmerkelijke groei en populariteit. Het aantal actieve beoefenaars groeide aanzienlijk en ook het bezoek aan de sportwedstrijden kende een spectaculaire ontwikkeling. Zo werden in 1940 een kleine vier miljoen plaatsbewijzen verkocht bij alle sporttakken, in 1943 was dit aantal verdubbeld. Zelfs ondergedoken Joden, verzetsmensen en weigeraars van werk in Duitsland kwamen regelmatig uit hun onderduik om eventjes onder de mensen te komen en al hun beslommeringen te vergeten. Sport was de uitlaatklep om alle dagelijkse zorgen voor een paar uurtjes opzij te zetten. De sportvelden waren de plaatsen waar de Nederlanders massaal afleiding zochten om de oorlogsellende even helemaal te vergeten. De Duitse bezetter deed er alles aan deze trend te bevorderen, want "wie sport, zondigt niet", zoals Reichskommissar Arthur Seyss-Inquart het treffend uitdrukte. Belangrijkste kenmerk is dat de sportwereld, net als de rest van de Nederlandse samenleving, de overtuiging had dat de Duitse overwinning definitief was, dat dit als fait accompli geaccepteerd diende te worden en dat men zo snel mogelijk weer de dagelijkse gang van zaken diende op te pakken. Het algemene motto was dat sport noodzakelijk was "…ter verfrissing van het lichaam en tot ontspanning van de geest" en daarmee een belangrijke rol kon spelen bij de wederopbouw van alles wat in de meidagen van 1940 vernield was in materiële en immateriële zin. Bij zo’n inschatting van de situatie in het eerste oorlogsjaar hoorde haast vanzelfsprekend een coöperatieve houding ten opzichte van de bezetter en meegaandheid met diens beleidsplannen. De eigenlijke bedoeling was dat, naar het Duitse voorbeeld van de Nationalsozialistische Reichsbund für Lebensübungen, er één overkoepelend orgaan voor alle Nederlanders zou komen. Seyss-Inquart had echter in juni 1942 in overleg met de Deutsche Reichssportführer Hans von Tschammer und Osten het Denkschrift über den derzietigen Stand und die Weiterentwickelung des Sportes und der Leibesübungen in den besetzten niederländischen Gebieten opgesteld. In het Gedenkschrift (met als algemene uitgangspunt een soort „brood-en-spelen"-motief: bevredig de primaire behoeften van het volk, zorg dat ze tevreden zijn en de weerstand zal gering zijn) werden twee redenen gegeven waarom in Nederland nog moest worden afgezien van één overkoepelend sportorgaan. De eerste was dat de Nederlanders weliswaar in beginsel erg geschikt leken voor de op nationaal-socialistische grondslag gebaseerde sport, maar dat de invloed van het kapitalisme en van de vele christelijke kerken nog te groot was. Op de tweede plaats ontbrak naar hun idee een geschikte Nederlandse leider, namelijk iemand die geen NSB’er was maar toch voor de bezetter ideologisch betrouwbaar, tevens een capabel bestuurder en daarnaast ook nog veel vertrouwen genoot in de Nederlandse sportwereld. Dat betekende dat in de praktijk Harster en Van Dam de hoogste sportbestuurders waren. Er was echter een curieuze rol weggelegd voor Karel Lotsy, directeur van een Dordtse brandverzekeringsmaatschappij, bestuurder bij de KNVB, het NOC en de FIFA en chef d’équipe van de Nederlandse ploeg tijdens de Olympische Spelen van Berlijn. Lotsy tekende op 21 oktober 1940 de Ariërverklaring en ging aan de slag als een van de drie personen van het "College van gevolmachtigden voor het sportwezen". De beide andere adviseurs waren de NSB’er Jan de Valk en de SS’er Hendrikus à Stuling. De eerste speelde een totaal onbetekenende rol, de tweede kwam wel meer op de voorgrond maar werd toch algemeen gezien als een weinig krachtdadige opportunist. Lotsy echter kan worden gezien als de krachtdadige leider, die de Duitse bezetter zocht: geen NSB’er, ideologisch erg meegaand met de bezetter en met zeer veel vertrouwen in de Nederlandse sportwereld. Officieel trok Lotsy zich al na een half jaar terug uit het College, in de praktijk bleef hij in de hele periode van de bezetting in innig contact staan met van Dam, Harster en Seyss-Inquart om het Nederlandse sportbeleid te bespreken en regelen. Officieus waren hij en de al genoemde Henk à Stuling de invloedrijke raadsadviseurs voor Harster en Van Dam. Vanuit het departement OWK werden een aantal maatregelen getroffen die erg ingrijpend waren op de toenmalige en ook op de na-oorlogse samenleving. Swijtink heeft met Een sportman doet niet aan politiek een indrukwekkend overzicht gegeven van de Nederlandse sportwereld in de oorlogsjaren. Van vele sportbonden werden de archieven doorgespit en werd in sneltreinvaart hun ontwikkeling in de periode 1930-1950 geschetst. Gekoppeld aan de ontwikkeling bij de Duitse en Nederlandse overheden geeft dat een stortvloed van feiten, van namen en van besluiten. Met wellicht als enige puntje van kritiek dat er iets te weinig oog lijkt te zijn voor hetgeen er aan blijvend positiefs tot stand is gekomen uit het sportbeleid in oorlogstijd en de handelswijze van Karel Lotsy juist te veel belicht word. Wellicht om als blikvanger voor het boek te dienen. Vanuit uitgeversstandpunt ongetwijfeld interessant, maar het boek heeft zo’n eenzijdige belichting op één aspect uit de grote hoeveelheid informatie niet nodig. Het is goed dat deze wetenschappelijke verhandeling nu is omgezet in een populaire versie, die via anekdotes, foto’s en tekeningen beter toegankelijk is gemaakt. Goed gedocumenteerd, helder geformuleerd en met een aangenaam afstandelijke toon. Achttien jaar na het verschijnen van de oorspronkelijke uitgave in 1992 nog steeds het enige boek dat inzicht en overzicht geeft op de Nederlandse sportbeoefening in oorlogstijd. Voor iedereen die dus geïnteresseerd is in sport en in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog een must. |
Beoordeling: | (Zeer goed) |