DOOR: WESLEY DANKERS – Een hut in een besneeuwd berglandschap. Het lijkt een idyllische plek om kerst te vieren, maar dat was het allesbehalve voor een aantal Noorse militairen in 1942. Zij bevonden zich op vijandig terrein, in meerdere opzichten. Hun locatie was het onherbergzame Hardanger-plateau in het door de Duitsers bezette Noorwegen. Indien de vijand hen zou vinden, wachtte hen een gruwelijk lot. Daarbij kwam nog dat de winter ongenadig huishield. Hun voedselvoorraden waren uitgeput. De afgelopen weken hadden zij geleefd op rendiermos. Toen werd er aangeklopt. Wat zou het bezoek brengen?
Het Hardangervidda is een bergplateau in Noorwegen met toppen tot 1.900 meter hoogte. Door de noordelijke ligging en de omliggende bergen is er ’s winters geen zonlicht te zien. Een groot deel van het jaar ligt er sneeuw. De hut op deze foto is niet dezelfde als in dit verhaal. Bron: Markus Trienke
Zwaar water
De jonge mannen waren in augustus 1942 in het gebied geparachuteerd, als een verkenningsteam voor een aanval van Britse commando’s om de zwaar waterproductie van de fabriek in Vemork te saboteren. Zwaar water was een element dat gebruikt kon worden bij de productie van radioactief materiaal voor een atoombom. Alle vier waren zij geboren in de Noorse provincie Telemark. Nadat zij na de Duitse bezetting waren uitgeweken naar Groot-Brittannië, hadden zij zich aangesloten bij de Norwegion Independant Compagny, ook wel aangeduid als Kompani Linge (de 1e Noorse onafhankelijke compagnie). De commandant van het team was de 24-jarige Jens-Anton Poulsson. Alle vier waren bekend met het gebied en ervaren skiërs. Onder de codenamen Grouse en later Swallow hadden zij de opdracht om middels radiobakens zweefvliegtuigen naar het doelwit te leidden.
De Noorse Hydroëlektrische fabriek in Vemork in 1935. Bron: Publiek domein
De uiteindelijke aanval in november 1942 liep echter uit op een ramp. Meer dan 30 deelnemende Britse soldaten kwamen om het leven. Het Swallow-team kreeg daarop de opdracht de bergen in te trekken en verdere orders af te wachten. Hun voedselvoorraad was beperkt. Dat begon zijn tol te eisen. De conditie van de mannen ging snel achteruit. Op den duur was hun voornaamste bron rendiermos. Dat is feitelijk niet geschikt voor menselijke consumptie, omdat het moeilijk verteerbaar is. Samen met wat havervlokken kookten zij dit desondanks tot een bittere zure soep. Daar konden zij het echter niet op volhouden. Zeker niet omdat zij voorbereidingen moesten treffen voor de landing van versterkingen.
Schuilplaats
In de volgende weken trokken zij op de hoogvlakte van schuilplaats naar schuilplaats. In de hoop voedsel en veiligheid te vinden. Ondertussen loerde steeds het gevaar van ontdekking door de Duitsers. Vlak voor kerst namen de Noren hun intrek in de afgelegen Fetter-hut. Deze was, voor een berghut, vrij goed gemeubileerd, met echte bedden, een tafel en een kachel. Hun voedselsituatie bleef echter precair. Al hun lichaamsreserves hadden de teamleden opgebruikt. Hun huid werd geel en ledematen zwollen op.
Poulsson ging elke dag op jacht in de hoop een rendier te schieten. Het Hardangervidda was en is bekend vanwege de grote populatie van deze grote grazers. Daarbij liep hij bewust tegen de wind in. Anders zou zijn geur hem direct verraden. Poulsson kende deze streek. Hier was hij geboren en van jongs af aan trok hij de bergen in, waar zijn grootvader hem onderwees in de jachttechniek: “Je geweer is een wapen, geen speeltje”; “Tijdens de jacht draag je het geweer over je rechterschouder met je arm over de loop”; “Schiet nooit als je niet duidelijk ziet waarop je schiet”.
Jens-Anton Poulsson, gefotografeerd in Londen tijdens de oorlog. Bron: Norsk industriarbeidermuseum
Op jacht
Voor de oorlog had Poulsson hier vaak gejaagd, met succes. Nu hij meer dan ooit op zoek was naar wild, leek het geluk hem echter in de steek te laten. Steeds was er geen rendier te bekennen. Op 23 december 1942 verliet Poulsson opnieuw de hut, waar zijn maten verzwakt op bed lagen. Dit keer zat het mee en vond de jager verse rendiersporen. Even later ontdekte hij de kudde. Daarmee was hij er echter nog niet. Poulsson moest tot op 200 meter naderen voor een zuiver schot. Dat was echter een flinke uitdaging, omdat de rendieren zich in een dal op vlak terrein bevonden, waardoor onopgemerkt naderen moeilijk was. Poulsson nam positie in op een rotsblok in de hoop dat een flink exemplaar in zijn vizier zou komen, maar tevergeefs. Hij wachtte tien minuten, een uur. Om bevriezing te voorkomen, trok hij zijn gezicht in de meest vreemde posen. Toen het schemerige daglicht begon te verflauwen, werd duidelijk dat hij snel iets moest ondernemen. Zo zacht mogelijk, soms kruipend door de sneeuw, naderde hij de rendieren. Zodra hij binnen schootsafstand kwam, haalde hij de trekker over: een, twee, drie keer. Geen enkel dier viel echter neer. Dat was onmogelijk. Een schutter als hij kon toch niet drie keer missen?
Dat was ook niet het geval. De stalen legermunitie die Poulsson had gebruikt, was dwars door de rendieren heengegaan. Gewoonlijk worden voor de jacht zachte loden kogels gebruikt, die uitzetten zodra zij de prooi raken, waardoor deze vrijwel direct neervalt. In dit geval hadden de kogels de dieren wel (dodelijk) verwond, maar ze waren nog in staat om te lopen, maar niet ver. 100 meter verderop vond Poulsson een aangeschoten koe, die hij snel uit haar lijden verloste. Er waren nog meer bloedsporen, maar Poulsson vond geen andere neergeschoten rendieren. Voor een jager is het een doodzonde om aangeschoten dieren achter te laten. Het was dan ook een moeilijke beslissing voor hem om terug te keren naar de hut. In de duisternis kon hij echter niet alle sporen blijven volgen. Zijn maten balanceerden op de hongerdood en hadden het vlees hard nodig. Poulsson koos voor hen. Hij vilde het karkas van de koe. 25 kilo vlees nam hij mee in zijn rugtas. Vooral de maag, met de halfverteerde inhoud, was zeer welkom. Dit was een rijke bron van koolhydraten en vitamine c voor de mannen. Het deels verwerkte korstmos, afkomstig uit de maag, smaakte bovendien een stuk beter dan hetgeen dat ze zelf plukte. Het andere vlees zou hij later ophalen. Niets zou worden verspild. Poulsson vulde de tinnen mok die hij altijd bij zich had met vers bloed dat uit de wond van het dier stroomde. Na enkele flinke teugen, verspreidde een weldadige warmte zich door zijn lichaam.
Welkom kerstcadeau
Poulsson keerde terug naar de hut. Bij binnenkomst wekte hij aanvankelijk de indruk dat de jacht weer vruchteloos was geweest. Al gauw hadden de andere teamleden echter iets door, zeker toen ze bloedspatten op zijn kleding zagen. Ze renden naar buiten en vonden daar de rugtas met een zeer welkom kerstcadeau.
De volgende avond, kerstavond, zaten de vier samen aan de tafel bij het licht van een petroleumlamp. In het midden stond een jeneverbestak die ze hadden versierd met papieren sterretjes. Ze luisterden eventjes naar kerstliedjes op de radio; de koptelefoon lag op een tinnen plaat zodat ze de uitzending allemaal konden horen. Toen ging de radio uit – de mannen moesten zuinig zijn met de accu. Hun diner bestond uit gebakken rendiertong en -lever en een stoofpot van vlees, beenmerg en het halfverteerde mos uit de maag van de geschoten koe.
Voor het eerst in weken hadden de Noren voldoende te eten. Ze zaten na de maaltijd verzadigd en zwijgend bij elkaar. Poulsson rookte zijn pijp en luisterde met zijn maten naar de wind die om de hut gierde. Hij rukte aan het golfplaatdak en joeg poedersneeuw onder de deur door. Een van de mannen begon een deuntje te neuriën. Weldra zongen ze samen een liedje dat ze in Schotland hadden geleerd toen zij daar hun training bij het Noorse leger in ballingschap volgden: “She’ll Be Coming ’Round the Mountain When She Comes”. In Nederland is de melodie bekend van het kinderliedje “Ik heb een tante uit Marokko”.
Noorse soldaten van Kompani Linge. Bron: Anno The Glomdal Museum
Beproeving
De beproeving voor het Swallow-team was nog niet voorbij. De mannen wachtte nog een lange en donkere winter. Doordat zij nog enkele rendieren schoten, leden zij echter geen honger meer. Het had er slecht uitgezien, maar ze hadden de kerst overleefd. Nadat zij versterking hadden gekregen van zes vrijwilligers van Kompani Linge, begonnen de Noren te werken aan een nieuw, gewaagd plan om de installatie in Vemork te vernietigen. In het artikel op deze website wordt het vervolg van de operatie uit de doeken gedaan.