Titel: | De eerste nachtegaal gehoord - Rutger Jan Eugen Schimmelpenninck (1892-1945) over zijn leven in het bijzonder tijdens de oorlog |
Schrijver: | Schimmelpenninck, Rutger |
Uitgever: | Verloren |
Uitgebracht: | 2025 |
Pagina's: | 131 |
ISBN: | 9789464551570 |
Omschrijving: | Op 30 april 1945 werd Rutger Jan Eugen Schimmelpenninck (1892-1945) door twee bewakers van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) dood aangetroffen in zijn cel. De Nederlandse graaf, die werd beschuldigd van collaboratie met de Duitse bezetter, had zich opgehangen aan zijn broekriem, die zijn onervaren bewakers waren vergeten hem afhandig te maken. In een afscheidsbrief die hij naliet aan zijn kinderen liet hij weten dat hij graag wilde sterven “in de hoop daarmede iets goed te maken van de wandaden die Duitsers op Nederlandsche helden hebben bedreven”. In een aparte brief aan zijn vrouw schreef hij dat zijn geweten zuiver was, maar dat hij “dom [was] geweest”. Rutger Schimmelpenninck (1949) is de kleinzoon van Rutger Jan Eugen Schimmelpenninck. In ‘De eerste nachtegaal gehoord’ onderzoekt hij de daden van zijn grootvader tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij doet dat aan de hand van documenten uit het familiearchief, zoals brieven en de ongepubliceerde memoires van zijn opa. Tevens had hij inzage in documenten uit het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), dat de dossiers bevat van 425.000 Nederlanders die na de oorlog werden beschuldigd van collaboratie met de Duitse bezetter, onder wie dus Rutger Jan Eugen – in de familie Rut genoemd – en zijn echtgenote Ruth von Meister (1898-1981). Het boek, waarvan de titel slaat op de laatste dagboekaantekening van de hoofdpersoon, bevat veel korte en langere citaten uit het bronnenmateriaal, aangevuld met toelichtingen en bevindingen van de schrijver. De auteur begint met een korte introductie van de familie Schimmelpenninck, die een raadspensionaris, een voorzitter van de ministerraad en een minister van financiën voortbracht. Allen bewoonden het Nijenhuis, een kasteel en landgoed bij Diepenheim, waar ook Rut met zijn gezin van vier kinderen woonde. Daarnaast had de familie ook een huis in Den Haag. Rut had een Duitse moeder en Duitse echtgenote. Voordat hij trouwde met Ruth studeerde hij in de periode tussen de twee wereldoorlogen in Duitsland, waar hij de inflatietijd meemaakte. Hij schreef nadien, vermoedelijk in 1941, dat hij “de onbeschrijfelijke ellende, die deze inflatie voor het Duitsche volk meebracht, van nabij had leren kennen, evenals ook de gevolgen van de bezetting van het Rijnland door de Fransche (Marokkaansche) troepen”. Een van de Duitse universiteiten waar hij studeerde was die van Marburg. Ongenoemd in het boek blijft dat deze universiteit in de tijd van het interbellum bekendstond als een rechts-reactionair en antisemitisch bolwerk waar de nazi-aanhang onder de studenten naar verhouding groot was. Rut schreef dat hij de groei van het nationaalsocialisme beschouwde als tegenwicht tegen het communisme. Op sociaal en economisch gebied was er volgens hem door de naziregering “heel wat” bereikt, maar hij kon zich “niet in alle opzichten vereenigen” met het nationaalsocialisme. Ongeveer een jaar nadat de Duitsers Nederland waren binnengevallen, schreef hij in een brief aan zijn zus echter dat hij het betreurde dat hij niet vijftien jaar jonger was, “want dan had ik me direct bij het Nederlands legioen gemeld, dat hier wordt samengesteld om aan het oostfront mee te strijden”. Dan had hij aan de zijde van de Duitsers kunnen bijdragen aan de strijd tegen het ‘bolsjewisme’. Lid van de NSB werd hij daarentegen nimmer, maar wel was hij een van de oprichters van de Nederlandsch Duitsche Kultuurgemeenschap, een organisatie ter bevordering van Duits-Nederlandse culturele samenwerking. Zelf beweerde Rut in een verklaring die is opgenomen in het CABR-dossier dat hij zichzelf meer Duitser voelde dan Nederlander. “Ik zag in het Nationaal Socialisme voor Duitschland mijn ideaal”, zo verklaarde hij bovendien. Zijn echtgenote Ruth had vergelijkbare opvattingen. Zij getuigde na de oorlog dat ze “tot het laatst” had gehoopt “dat het Nationaal Socialisme aan Duitschland een betere toekomst zou brengen”. De Duitse bezetting van Nederland noemde ze “een vreselijk doch militair noodzakelijk kwaad”. Via zijn vader, die een nakomeling was van de oprichters van Hoechster Farbwerbe, kwam Rut in de Aufsichtsrat (raad van toezicht) van IG Farben, een groot Duits chemieconglomeraat waarin Hoechster Farbwerbe in 1925 opging. De graaf had financiële belangen in de onderneming, vooral in de vorm van aandelen – bij zijn dood had hij een 0,2%-belang in het bedrijf. De Aufsichtsrat telde in 1925 55 leden en Rut bleef ook in de oorlogsjaren lid. De auteur stelt vast dat het ging om een honoraire functie zonder beslissingsbevoegdheid. Vanaf 1941 werd Rut zelfs niet meer toegelaten tot de vergaderingen, omdat dit voor niet-Duitsers niet meer toegestaan was. IG Farben steunde Hitlers oorlogsmachine en zette op grote schaal dwangarbeiders uit concentratiekampen in. Bovendien had het chemieconcern een minderheidsbelang in het bedrijf dat het patent bezat op Zyklon B, het pesticide waarmee ruim één miljoen Joden in de gaskamers van Auschwitz werden vermoord. Rut had ook een andere kant dan die van collaborateur, zo toont zijn kleinzoon aan in zijn evenwichtige studie. Vier keer bezocht de graaf rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart, de hoogste vertegenwoordiger van de nazi’s in Nederland, om te pleiten voor de vrijlating van Nederlandse gevangenen, onder wie de zogenoemde Indische gijzelaars. Dit waren Nederlanders die vanuit Nederlands-Indië met verlof waren en in concentratiekamp Buchenwald gevangen waren gezet als reactie op de arrestatie van Duitsers in Nederlands-Indië. Het is volgens de schrijver zeer waarschijnlijk dat dankzij Ruts bemiddeling verschillende gevangenen op vrije voeten kwamen. In zijn goed onderbouwde en rijk geïllustreerde bronnenonderzoek haalt Rutger Schimmelpenninck ook fragmenten aan uit de memoires van zijn oom Rutger Jan (1924-1993). Die noemt hierin zijn vader, Rut, “zeker geen politiek mens”, maar eerder “weltfremd”. Het “wereldvreemde en idealistische wereldbeeld” van zijn vader viel volgens hem tijdens zijn gevangenschap in een Nederlandse gevangenis “als een kaartenhuis in elkaar”. Hij zag vervolgens “geen andere uitweg dan zelfmoord”. Zoon Rutger Jan heeft zich altijd verzet tegen het nazi-gedachtegoed van zijn ouders en was actief in het verzet. Zoon Lodewijk (de vader van de schrijver) zat vanaf 1944 ondergedoken voor de bezetter. Ook dochter Etje en zoon Gerard maakten zich volgens de auteur nimmer aan collaboratie schuldig. De smet op het blazoen van de familie was het viertal dus niet aan te rekenen en het familiekapitaal werd hen niet ontnomen. ‘De eerste nachtegaal gehoord’ vertelt een boeiende familiegeschiedenis, hoewel het boek door de opzet in de vorm van een bronnenstudie vooral interessant is voor lezers die zelf ervaring hebben of willen opdoen met onderzoek in het CABR of een meer dan gemiddelde belangstelling hebben voor de bijzondere rechtspleging. |
Beoordeling: | ![]() ![]() ![]() |