De formele naam voor deze onderscheiding luidde "Tapferkeits- und Verdienstauszeichnung für Angehörige der Ostvölker". De onderscheiding kwam voor in 2 klassen, waarbij de eerste klasse in de uitvoeringen goud en zilver voorkwamen en de tweede klasse in de uitvoeringen goud, zilver en brons. Beide klassen konden in twee varianten worden uitgereikt, met zwaarden voor dapperheid en zonder zwaarden voor verdienste.
De onderscheiding werd ingesteld op 14 juli 1942 en was bedoeld voor leden van eenheden met zogenaamde "Ostvölker", te weten Turken, Kozakken, Krim-Tartaren, Schutzmannschaft-Bataillone, Sicherungsverbände bestaande uit Euro-Aziatische volkeren opererend in het operatiegebied van hun herkomst en Euro-Aziatische leden die als "Hilfswillige" dienst deden in Duitse eenheden. Op 7 september 1942 werd nog nadrukkelijk aangegeven dat de verlening alleen van toepassing was op zogenaamde "Ostvölker" en niet op leden van de Wehrmacht.
Vanaf 29 oktober 1942 konden ook Duitse militairen die dienst deden bij eenheden bestaand uit genoemde volkeren in aanmerking komen voor de 'Tapferkeitsauszeichnung' (met zwaarden) van de onderscheiding. Voorwaarde was dat zij nadrukkelijk dienst deden in deze eenheden. Om voor de 2e Klasse Silber in aanmerking te komen diende men eerst of gelijktijdig het Eisernes Kreuz 2.Klasse (of EK2 Spange) te ontvangen en voor de 1e Klasse silber dat men eerst of gelijktijdig het Eisernes Kreuz 1.Klasse (of EK1 Spange) diende te ontvangen. Vanaf mei 1943 kwamen ook in aanmerking Duitse militairen die dienst deden bij Schutzmannschafts-Bataillone en Dienststellen der Sicherheitspolizei en SD (Sicherheitsdienst) in aanmerking.
Op 14 februari 1944 werd bepaald dat ook Duitse militairen bij Ostvolk eenheden in bezit van het Kriegsverdienstkreuz 1.Klasse m. Zwaarden en Kriegsverdienstkreuz 2.Klasse m. Zwaarden in aanmerking konden komen voor de 'Verdienstauszeichnung' in respectievelijk de 1e klasse zilver en 2e klasse zilver.