Om zonder enige aanleiding een neutraal land als Nederland binnen te vallen, vond zelfs de oorlogszuchtige Hitler een riskante zaak. Hij was naarstig op zoek naar een aanleiding om zijn plannen te kunnen uitvoeren. Dit excuus liet niet lang op zich wachten en kreeg haar uitwerking in de vorm van het zogenaamde Venlo-incident.
Al tijdens de Eerste Wereldoorlog had de Britse geheime dienst een missie in Den Haag. Deze werkte onder de dekmantel Passport Control Office (Paspoort-Controledienst). Deze dienst onder leiding van Major Richard Henry Stevens, was tijdens de Eerste Wereldoorlog ingesteld om vanuit het neutrale Nederland informatie te verzamelen over het Duitse leger. Hiervoor werden veel Nederlandse kontakten gebruikt die voor hun werk vaak naar Duitsland reisden. De Britse geheime dienst in Nederland was een onderdeel van de Secret Intelligence Service. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de dienst opgericht als een uitgifteorganisatie van visa voor mensen die via Nederland naar Groot-Brittannië reisden. Na de oorlog werd dit visum afgeschaft, maar de dienst bleef bestaan als dekmantel voor de Secret Intelligence Service.
De Britse geheime dienst was echter al lang geïnfiltreerd door de Duitse Abwehr. De contactpersoon van de Britten, Adrianus Johannes Josephus Vrinten, was allang ingepalmd door een van diens medewerkers, Friedrich Günther, welke een dubbelspion was. In 1938 liep ook Folkert van Koutrik, een andere medewerker van Vrinten over naar de Abwehr. Via vooral van Koutrik kreeg de Duitse Abwehr zelfs alle namen van Britse geheime agenten in handen. Vrinten was tijdens de Eerste Wereldoorlog een medewerker van GS III geweest en reisde als zakenman veelvuldig naar Duitsland. Zijn firma Zaal & Co werd al snel een dekmantel voor operaties van de Passport Control Office. Het bedrijf wist in relatief korte tijd een groot aantal mensen te werven die als "spion" informatie voor de Britten verzamelden. Onbekend voor Vrinten, was eind jaren dertig de Duitse Abwehr al in zijn organisatie binnen gedrongen. Friedrich Günther, een Abwehr-agent van de Abwehrstelle Hamburg was toen al medewerker bij Vrinten geworden. Zoals al eerder gerefereerd, liep ook medewerker van Koutrik over naar de Duitse Abwehr. Van al deze zaken echter was de Nederlandse geheime dienst GS III niet op de hoogte.
De Nederlandse geheime dienst werd geleid door generaal-majoor Johan Willem van Oorschot. Formeel had zijn dienst geen contacten met de Britten, maar in werkelijkheid werd er al heel lang samengewerkt tussen de geheime diensten van Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland. Later trad tot deze samenwerking ook de Tsjechische geheime dienst toe. De Nederlandse militaire inlichtingendienst was in 1913 opgericht. Na aanvankelijk slechts uit één officier te hebben bestaan, werd de dienst als onderdeel van de Generale Staf (GS III) tijdens de Eerste Wereldoorlog steeds verder uitgebreid. Onder de bezielende leiding van luitenant Hendrik Anton Cornelis Fabius wist men op bescheiden schaal veel en goed werk te doen. In Nederland waren in de jaren 1914-1918 vele buitenlandse geheime diensten actief, die alle hun werk wilden doen en daartoe graag bereid waren om informatie aan de Nederlanders af te staan. Na de Eerste Wereldoorlog werd ook nog eens de Centrale Inlichtingendienst (de toenmalige Binnenlandse Veiligheidsdienst) aan GS III toegevoegd als GS III B. De voormalige GS III werd als GS III A belast met buitenlandse informatie. In de jaren dertig steeg het werk van GS III A. De leiding over het geheel werd toevertrouwd aan majoor Jacobus George Marie van de Plassche. In mei 1934 kreeg hij versterking van kapitein Cornelius Martinus Olifiers die met Duitsland werd belast. Deze man wist op soms ingenieuze wijze informatie te verzamelen. Alleen al door het lezen van kranten, inroepen van de hulp van zakenlieden en vele Nederlanders die een afkeer hadden van alles wat met nationaalsocialisme te maken had. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog kreeg generaal-majoor van Oorschot de leiding over GS III.
In de periode vlak voor het uitbreken van de oorlog in het westen vluchtten vele politieke vluchtelingen uit Duitsland naar onder andere Nederland. Veel leden van de Duitse Sicherheitsdienst, de Sicherheitspolizei of de Abwehr, gebruikten dit om zo ongemerkt in Nederland te komen. Vooral de Abwehr hield zich bezig met het vergaren van militaire informatie. Ook een zekere Dr. Franz Fischer deed dit. Vermomd als ontevreden Duitse officier kwam hij in contact met Dr. Karl Spiecker in Londen. Deze man werkte in feite voor de Britten en gaf informatie van Duitse vluchtelingen door aan de Britse geheime dienst. Langs deze weg nu wist Fischer veel valse informatie door te sluizen. Het toenmalige hoofd van de Paspoortcontroledienst Major Montagu Reaney Chidson, kreeg het spel door en verbrak alle contacten met de personen. Hij verzuimde echter om zowel Londen als zijn opvolger Major Stevens hiervan op de hoogte te stellen.
Ondertussen was een nieuwe Brits geheim agent aangesteld, buiten de Paspoortcontroledienst om. Dit was Captain Sigismund Payne Best, in Nederland woonachtig en met een Nederlandse vrouw getrouwd. Fischer kreeg opdracht contact te zoeken met Payne Best, die van Londen de opdracht had gekregen om weer contact te zoeken met ene Dr. Solms die in werkelijkheid Johannes Travaglio heette en samenwerkte met Fischer. Solms en Payne Best hadden voor het eerst een ontmoeting met elkaar in september 1939. Bij deze in Venlo georganiseerde ontmoeting vertelde Solms dat er een complot tegen Hitler werd beraamd en dat de leiders van dat complot via Payne Best in contact met de Britten wilden komen. Op volgende geplande bijeenkomsten kwam Solms niet meer opdagen. Zogenaamd zou de Gestapo lucht van de zaak hebben gekregen. In werkelijkheid had de chef van de Duitse Gestapo, Reinhard Heydrich, de zaak van de Abwehr overgenomen en Solms vervangen door twee van zijn eigen SS-officieren, opererend onder de namen Leutnant Grosch en Hauptmann Von Seidlitz.
Payne Best had intussen contact opgenomen met de Nederlandse geheime dienst met het complotverhaal. Ter ondersteuning kreeg hij luitenant Dirk Klop toegewezen als begeleider, die rechtstreeks verantwoording verschuldigd was aan generaal Izaäk Herman Reynders. Op 21 oktober 1939 vond een ontmoeting plaats in Dinxperlo. Luitenant Klop deed zich hierbij voor als de Brit Copper. Het was een vluchtige ontmoeting waarbij een vervolgafspraak werd gemaakt voor een diepgaander gesprek. Na een wederom vluchtig contact in Arnhem vond op 30 oktober een bijeenkomst plaats waarbij meerdere leden van de complotgroep aanwezig zouden zijn.
Bij deze bijeenkomst zou niet Hauptmann Von Seidlitz komen, maar ene Hauptmann Schemmel, waar niemand minder dan Walter Schellenberg van de SD onder schuil ging. De andere deelnemers van Duitse zijde waren Kolonel Martini (Professor Croms) en Leutnant Grosch. De laatste twee werden bij Arnhem aangehouden door de Nederlandse autoriteiten, maar Klop wist hen vrij te krijgen zodat de bijeenkomst toch door kon gaan. De Duitsers gaven aan met de geallieerden te willen onderhandelen over mogelijke vredesvoorwaarden indien zij in Duitsland tot actie over zouden gaan. Payne Best gaf deze gegevens door aan de Britse Minister van Buitenlandse Zaken Lord Halifax die hem opdracht gaf om voorzichtig meer informatie te verzamelen.
Afgesproken werd om op 7 november een derde bijeenkomst te plannen. De Duitsers zeiden dat Venlo voor hen gevaarlijk was als ontmoetingsplaats en stelden het nabij de grens gelegen café Backus voor als ontmoetingsplaats. Op 7 november kon helaas de zogenaamde generaal die de belangrijkste pion in het geheel was niet aanwezig zijn. Op 8 november moest hij wederom verstek laten gaan in verband met een onderhoud van alle generaals met Hitler. Op 9 november zou hij zeker komen.
Payne Best en Stevens gingen vergezeld van Klop op die bewuste 9 november richting het café. Door de verontrustende berichten over een op handen zijnde Duitse inval in Nederland was men niet al te zeker meer en namen de mannen voor alle zekerheid hun wapens mee. Alvorens naar café Backus te vertrekken, ging Klop eerst op bezoek bij het grenskantoor van de Koninklijke Marechaussee. Met hen sprak hij af dat deze als veiligheidsmaatregel een patrouille langs de grens zouden sturen.
Aangekomen bij het café ging het gelijk mis. Op het moment dat de mannen uitstapten, Klop was naar de grenswachten gelopen om hun komst aan te kondigen, kwam er met grote snelheid een Duitse auto de grens over met pistoolmitrailleurs gewapende mannen op de treeplanken. Voor Stevens, Best of hun chauffeur Lemmens ook maar iets konden doen waren ze al door de Duitsers geboeid en ingerekend. Klop, die nog had getracht zijn vuurwapen te trekken, werd in het hoofd getroffen en gewond naar het ziekenhuis in Düsseldorf afgevoerd, op weg waarnaar hij stierf. De Marechaussee patrouille kon niets meer uitrichten. Toen zij aankwamen was de gehele affaire alweer achter de rug.
Uit alles bleek dat de Duitsers deze zaak goed hadden voorbereid. In Nederland werd uiteraard geschokt gereageerd op deze schending van de Nederlandse neutraliteit. De regering riep het hoofd van de Nederlandse geheime dienst, generaal van Oorschot, op het matje en hij werd gedwongen ontslag te nemen. In november 1940 zou Lemmens worden vrijgelaten aangezien hij alleen maar een chauffeur was. Payne Best en Stevens kwamen uiteindelijk terecht in het concentratiekamp Dachau. De ontvoering van de Britse geheim agenten en de aanwezigheid van de Nederlandse geheim agent Klop, wiens handtekening op zijn papieren dankbaar werd misbruikt door de Duitsers, gaf de Duitse Inlichtingendienst echter voldoende "bewijsmiddelen" om samenwerking tussen de Britse en Nederlandse geheime dienst te vermoeden. Concreet had men niets, maar Klop's handtekening werd misbruikt om te bewijzen dat het neutrale Nederland in het geheim samenwerkte met de geallieerden, wat een inval in Nederland zou rechtvaardigen.