TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Inleiding

De hier volgende tekst werd in een schriftje geschreven door mevrouw M.A. Bogaerts-Bechtold (geboren 10 augustus 1925, overleden 9 november 2013). Zij woonde met haar ouders in het Hinthamerpark in Hintham, een stadsdeel van Den Bosch / ’s-Hertogenbosch en heeft heel wat bange uren doorgebracht in de kelder van de ouderlijke woning gedurende de strijd om de bevrijding van de stad. Het verhaal speelt zich af in de periode van 22 tot 24 oktober 1944. Den Bosch werd uiteindelijk op 27 oktober bevrijd. De tekst is grotendeels letterlijk overgenomen van het origineel, op enkele tekstuele verbeteringen na. Opmerkingen van de redactie staan tussen vierkante haakjes.


Bron: Bert Heesen, TracesOfWar

De familie Bechtold in december 1944.

Zondag 22 oktober

Na een bijna slapeloze nacht, vanwege het zware en hevige geschut, werd er zondags beraadslaagd of we wel naar de kerk, de parochiekerk H. Moeder Anna te Hintham, zouden gaan. Wat er precies aan de hand was wist je niet, maar het maakte je toch bang.

Het was intussen 10 uur en besloten werd toch maar te gaan. Alleen ik, de oudste, zou thuisblijven bij de jongste en zou zien om kwart voor twaalf naar de St. Anna en Barbarakerk te gaan. Bij nader inzien ging dat niet door vanwege het geregeld beschieten van de Graafseweg. Het was maar goed ook, want onze buurman, die wel ging, maakte toen juist het bombardement en het vallen van het vliegtuig mee, dat op nog geen twintig meter afstand van hem neerkwam. Zo wit als een lijk kwam hij thuis en wist van het geval niets te vertellen. Dit was het begin van het spel, want wij hadden dit natuurlijk ook goed gehoord en waren onze kelder ingevlucht.


Bron: Royal Air Force

’s Middags om 4 uur kwamen de eerste ‘fluiters’ [= granaten] die nu rechtstreeks voor Hintham en het Hinthamerpark bedoeld waren. Toen het even stil was kwamen er mensen de kelder ingevlucht, ze hadden bij ons voor het huis gestaan en wisten niet waarheen te gaan, toen de ‘fluiters’ kwamen. Ze zochten dekking te krijgen, ondertussen om hulp roepend. Een heer die met hen had staan te praten, meende nog naar huis te kunnen lopen en werd op de hoek van de straat dodelijk getroffen.

Even naderhand begon het tweede salvo. Mijn moeder stond in de kelder voor het raam dat onder de grond zat en werd door de luchtdruk vooruitgeduwd terwijl het glas stuk sprong.

Toen het weer rustig was, gingen we naar boven kijken en zagen in de richting van de Hinthamse kerk een grote brand en ontzaglijk veel rook. Dit bleek de school te zijn, waarin petroleum en benzine, van de Duitsers die daarin lagen, lag opgeslagen. Deze middag bleken er vijf personen gedood te zijn.

Bij ons voor het huis stond een Duitse schildwacht, die tijdens de aanval in een Deckungslöcher [= schuttersputje] was gekropen, dat zij bij ons in de tuin gegraven hadden. Boven zijn hoofd had hij een rooster van houten balken en daarop waren een paar scherven gekomen, doch hij mankeerde niets.

Intussen waren onze buren, die al sinds de beschieting van Den Bosch bij ons in de kelder hadden geslapen, ook naar ons gekomen en wij besloten nu maar voor het verdere van de dag in de kelder te blijven. Een paar van ons ging vlug in de keuken voor eten zorgen. We waren in het geheel met twaalf personen. Ons huishouden: vader, moeder en vier kinderen; de buren: vader, moeder en twee kinderen en een zuster van haar met haar man (die even voor visite vanuit Vught naar het Hinthamerpark gekomen waren).


Bert Heesen, TracesOfWar

De Duitsers die wij in huis hadden al bijna vier weken, dat waren een majoor, Hauptmann, onderoffcier en vier soldaten, waren de gehele dag al niet meer te zien geweest. Ze hadden hun bureau, dat eerder bij ons gevestigd was, ’s-morgens naar de bunker overgeplaatst. Deze was op ongeveer 20 meter afstand van ons gelegen in de tuin van de buren. Zij vonden het gevaar nu natuurlijk te dichtbij komen, want toen ik een opmerking maakte over dat vreselijke schieten, was het antwoord: “Ja, das ist nun der Krieg.”

Deze middag is ook de eerste van de vele auto’s die voor de generaal bestemd waren, verbrand. Deze stond in een garage, waarvoor een paar voltreffers terecht kwamen. De chauffeur van de generaal, die er ook aanwezig was, kreeg alleen maar enkele scherfwonden.

Over de avond en de nacht valt niet veel te vertellen, daar deze nogal kalm verlopen zijn.


De originele eerste pagina van het hier overgenomen verslag. Bron: Familie Bechtold

Maandag 23 oktober

Deze morgen vertrekt de zuster van de buurvrouw met haar man, daar deze natuurlijk het liefst in hun eigen huis waren, maar ook mede op aanraden van een Duitser. Die zei, “dat ze moesten zien zo vlug mogelijk thuis te komen.” Even naderhand kwam een van de jongens van onze overburen vertellen dat zijn broer van vijftien jaar gistermiddag hoogstwaarschijnlijk bij het artillerievuur gedood was. Hij was naar het gevallen vliegtuig gaan kijken met nog een broer en vrienden en terwijl werden ze door het granaatvuur overvallen. “Ze kwamen allen heelhuids thuis, behalve Gerard,” zo vertelde onze buurjongen, ze zijn wezen zoeken, maar zonder resultaat en de gehele nacht hebben we nu al in onrust gezeten. Vanmorgen is mijn oudste broer naar het ziekenhuis gegaan om te informeren en daar was gisteren een jongen binnengebracht, die aan de beschrijving van onze Gerard beantwoordde, hij was al dood en nu durven we het niet aan onze ouders te vertellen. Toen kwam de vader, wanhopig en wat moest hij toch aanvangen. Hij besloot, zo zei hij tegen mijn vader, om met zijn gehele gezin naar Den Bosch te vertrekken, beddengoed en kleren mee te nemen, in de Brandwaarborg [is een coöperatieve schadeverzekeraar] te gaan slapen en dan naar Gerard gaan informeren. Zijn oudste jongen had hem al zo half-en-half de waarheid verteld. Achteraf beschouwd heeft deze jongen misschien het leven van het gehele gezin gered, want waren ze thuisgebleven, dan waren ze in hun eigen kelder gegaan en deze is ingestort.

Na hen kwam weer een andere kennis met weer ander leed. Ze waren door de Duitsers de kelder uitgezet en moesten maar zien met hun vier kinderen ergens anders onderdak te zoeken. Wij konden met geen mogelijkheid plaats maken voor hen, daar we zelf al zo moesten bekrimpen. Ook zij gingen naar den Bosch en ’s nachts is ook hun huis afgebrand.

Zo verliep de morgen, met alleen hevig geschut in de verte. De kinderen speelden in de kelder en wij zorgden intussen voor het middageten, wat we God weet hoelang nog zouden moeten ontberen, dachten wij.

Tegen de middag kwam er actie onder de Duitsers en jawel hoor, het werd de heren zeker te warm, ze gingen vertrekken. Ze zeiden dat ze naar het fraterhuis in Den Bosch gingen (naderhand bleek het, dat ze in een Bankgebouw gezeten hadden) en als we bang waren konden we gerust mee, er was plaats genoeg. Maar wij bleven natuurlijk liever thuis, we hadden een goede kelder en dachten nu we die Duitsers allemaal zagen vertrekken, dat het grootste gevaar voor ons wel geweken zou zijn.

Alleen generaal Neumann bleef nog om als allerlaatste te vertrekken. Hij nam zo lang bezit van de bunker naast ons. Nu waren er in het geheel misschien nog vijftien Duitsers over.


Luitenant-generaal Friedrich Neumann

7 uur ’s avonds

Nu brak de hel los. Een paar soldaten, die nog even teruggekomen waren om wat spullen op te halen, vluchtten bij ons de kelder in. Het was een lawaai en leven als een oordeel, nog erger dan de middag tevoren.

Opeens glasgerinkel en er kwam iets met een zware plof op de grond terecht. Een stuk dakgoot was weggeslagen. Toen het stil was hoorden we allemaal getik en iets lopen, maar dat was slechts het water uit de dakgoot, maar ieder geluid maakte zenuwachtig. Nu maakten ook de Duitsers van de gelegenheid gebruik om terug naar Den Bosch te gaan, doch voor ze vertrokken zei een van hen: “Als u allen morgen het hoofd nog hebben mag je blij zijn.” Dát waren opwekkende woorden, maar toch konden we het nog niet zo zwaar inzien.

8 uur ’s avonds

Voor de tweede maal hetzelfde. Toen kwam ook de eerste inslag en wel in onze keuken en deze heeft per slot van rekening nog standgehouden, want het hele huis is verbrand, behalve de keuken, dat waarschijnlijk de oorzaak vond in het bad, dat boven vol water stond. Wat wij doorstonden valt niet te beschrijven, ze vielen niet bij een maar bij tientallen tegelijk. We maakten ons zo klein mogelijk en lagen allemaal dicht op elkaar met de gezichten verborgen, want het puin dat neerkwam en de kruitdamp veroorzaakten veel stof en dat was erg benauwd. De kelderdeur hadden we open laten staan, daar we dan makkelijker de kelder uit konden als het moest.

Zo kwam er tot 10 uur telkens na verloop van een kwartier, 20 minuten, een nieuw salvo. Het ergste was, dat we het afschieten zo goed konden horen en dan dachten we, is dit weer voor ons bestemd? En zaten vol angstige spanning af te wachten. We wisten zelf niet meer of bij ieder salvo ons huis opnieuw geraakt werd, zo’n leven gaf het. Als het stil was hoorden we buiten een geknetter en geknal en dat maakte ons opnieuw bang. Vader kroop op handen en voeten de kelder uit en ging kijken. Het bleken auto’s te zijn, die wat verder stonden. Ze waren in brand geraakt en er lagen waarschijnlijk handgranaten en munitie in, wat natuurlijk zo’n leven gaf. Meters hoog en ver sprongen de vonken en stukken en misschien zijn daardoor ook wel verscheidenen huizen in brand geraakt. Eerst dachten we ook door dat geknetter dat ons huis in brand stond en vroegen de oppasser van de generaal, die de chauffeur aan het zoeken was, maar die tijdens zo’n granatenregen bij ons was binnengevlucht, of hij wilde gaan kijken. Van te voren moet gezegd worden dat de man ontzettend zenuwachtig en bang was. Hij was nog niet boven of riep al: “er is brand hier.” Wij vlogen op en stonden al met het nodige wat we mee moesten nemen in de hand, toen vader de leiding nam. Hij ging zelf eens kijken en kwam met de geruststellende mededeling terug, dat het loos alarm was. Doordat de keuken al erg stuk was, scheen er van de brandende huizen achter ons het lichtschijnsel op de wandtegels van de keuken en dat werd voor brand aangezien. Hè, hè, een pak van ons hart van één kant, maar van de andere kant kregen wij nu weer angst voor het in brand vliegen van ons huis. Met alle geweld wilden toen de twee moeders naar den Bosch vluchten, maar dat had ik nooit graag gedaan.

Verbeeld je, dat je op de Graafseweg was en er kwam weer zo’n salvo. Waar moest je met de kinderen heen? Gelukkig wisten de heren haar dat ook uit het hoofd te praten, al was dat niet gemakkelijk. Goddank bleef het nu even rustig en vader maakte van de gelegenheid gebruik om op handen en voeten het gehele huis te inspecteren en de gordijnen van de ramen af te rukken voor eventueel brandgevaar en bracht van de zolder nog de kinderwagen mee die we konden gebruiken als we soms moesten vluchten. Vader vertelde toen dat het op de zolder reeds een ravage was van verscheidene voltreffers. Opeens werd de rust verstoord door het geluid van een auto. Vader ging kijken en zag dat hij voor ons huis stopte. Tegelijkertijd stond de generaal met zijn gevolg klaar om in te stappen, zo zag vader en meteen hoorde hij ook het afschieten van nieuwe salvo’s. Hij kon nog net zien dat ze naar de bunker terugvluchten, maar toen maakte mijn vader dat hij zelf ook in de kelder kwam. Dit was ongeveer half elf.


Groepsfoto van de generale staf die gelegerd was in Seringenstraat 1 in Hintham (bij de bunker). Deze werd aan de familie Bechtold toegezonden door de weduwe van graaf Hochberg, die in april 1945 bij Berlijn sneuvelde. Achterop de foto staan de namen van de militairen. Van links naar rechts: Hauptmann Möhn, Major Bertenrath, Lt. Bechold, Lt. Buske, Major i.G. Wentzel (in profiel), Lt. ?, generaal Neumann, Hauptmann von Kalkreuth, Major Gräf Hochberg, Lt. Schmidt, Oberst Dr. Schott.

Met deze nieuwe granatenregen kwamen er weer drie andere Duitsers de kelder ingevlucht. Deze vertelden dat zij de nacht tevoren al hetzelfde in Schijndel hadden meegemaakt. Zij waren daar ’s morgens weggevlucht uit die hel, zoals ze zeiden, en waren over St. Michielsgestel en Vught naar den Bosch gekomen op zoek naar hun troepenafdeling. Zij wisten op geen stukken na waar ze nu waren en hadden dus een grote omweg gemaakt en liepen zodoende de Engelsen recht in de armen. Er was een jongen bij van zeventien jaar en pas twaalf weken onder dienst en nu al aan het front, maar hij had er al schoon genoeg van, zo ook de anderen trouwens. Zij zeiden dat de Tommy’s al dichtbij waren en we vlug bevrijd zouden zijn. We hebben dit in Schijndel ook meegemaakt, we kunnen onder dit artillerievuur niets doen, en als het rustig is, maken we van de gelegenheid gebruik om terug te trekken.

Dinsdag 24 oktober

Ongeveer 12 uur brak het trommelvuur los, dat tot ongeveer vier uur geduurd heeft. Tijdens dit trommelvuur konden we boven niet meer gaan kijken, doordat we voltreffer op voltreffer op ons huis kregen. Het waren verschrikkelijke uren onbeschrijfelijk, zó hadden we het nog niet meegemaakt. Voortdurend hing er nu stof en kruitdamp in de kelder, het werd verschrikkelijk benauwd. Het elektrisch licht dat de gehele tijd zwak had gebrand ging nu ook uit. Kaarsen konden we niet aanhouden. Zo zaten we dus in het donker. Bij iedere slag krompen we in elkaar, zelfs de Duitsers lagen met hun gezicht in de dekens. Zo hadden ze het zelfs in Schijndel niet meegemaakt, zeiden we. Op een gegeven moment werd er een gat geslagen in de zijmuur, juist tegenover de kelderingang, zodat we vanuit de kelder naar buiten konden kijken.

Dit was angstwekkend, daar we dachten: Bij een volgende granaat op dezelfde plaats komt hij midden in de kelder en zijn wij er allemaal geweest. Om ongeveer 3 uur bemerkten we, dat ons huis in brand stond (gelukkig had mijn vader zijn horloge op zak) maar er was geen mogelijkheid de kelder te verlaten, daar het trommelvuur steeds op de enige uitgang lag, die we nog van de drie uitgangen overhadden. We zijn zolang in de kelder gebleven totdat het beddengoed aan het branden ging. De twee moeders riepen maar tot mijn vader: help ons toch, help ons, toch, denk aan de kinderen.

Een ander zei maar schietgebedjes en de derde riep: “o jongens houdt nu toch op met dat schieten”, is het nu nog niet genoeg geweest? Maar het hielp niets. Ik hoorde moeder zeggen: “O Maria, ik heb altijd gebeden, dat ons huis toch maar gespaard zou mogen blijven, dat heeft niet zo mogen zijn, als U nu ons leven maar redt.” Toen nam vader het besluit: liever door scherven gedood dan te verbranden. Wat anders niet zou lukken, kon nu. Een kelderraam, dat nog in de scharnieren hing, trok hij met scharnieren en al zo zonder hulpmiddelen eruit. Toen moest nog een ijzeren rooster van het keldergat buiten verwijderd worden, wat na enige moeite lukte. Wij volgden in ademloze spanning het werk van vader en ondanks het nog steeds aanhoudende trommelvuur leek het toch of we al niet zo bang meer waren. Mijn kleine zusje van drie jaar had ik op mijn schoot helemaal in een deken gewikkeld, daar ze muisstil was, praatte ik maar iedere keer tegen haar omdat ik bang was dat zo’n kleintje van de rook zou stikken, want het was vreselijk benauwd. Opmerkelijk is het, dat we allemaal zo doodkalm geweest zijn en helemaal niet gehuild of geschreeuwd hebben zowel jong als oud. Het leek wel of we er ons volkomen aan overgaven. Wij kunnen het nog niet van de kleine kinderen begrijpen, de gehele avond, die lange nacht en de daaropvolgende morgen niets maar dan ook niets van hen gehoord, terwijl ze toch ook dat donderend geweld hebben gehoord, waar wij groten zo bang voor waren.


Bert Heesen, TracesOfWar

Opeens riep vader: “wij zijn gered.” Hij lag plat op de grond tegen de muur. Terwijl de scherven en brandende stukken van het huis om hem heen vielen. Gloeiende scherven zagen we zo langs het kelderraam vliegen. Een van de Duitsers stelde zich bij het kelderraam op om de kinderen aan te geven, terwijl de anderen de dekens, die al vlam hadden gepakt, stonden uit te trappen. Mijn veertienjarig zusje verliet het eerst de kelder. Vader bracht haar naar de twintig meter verderop gelegen bunker van generaal Neumann. De schildwacht verbood haar de toegang, doch vader duwde zijn dochter naar binnen en kroop zelf weer terug om de anderen te halen. Het jongste kind kwam nu aan de beurt en als een wonder hield het granaatvuur plotseling op.

Wij kwamen nu verder allen ongedeerd uit de kelder, maar het werd ook hoog tijd. Niets van wat er in de kelder stond of hing, konden we nog meenemen, ook al niet omdat we dachten iedere seconde is kostbaar, zo dadelijk begint het schieten weer. Toen ik zelf naar de bunker moest, kon ik de weg, die ik anders kon dromen, niet vinden. Het was nacht, maar het gehele park was hel verlicht van de brandende huizen en twee schijnwerpers stonden recht op ons park gericht. In de bunker liet men ons nu vrij binnen. Wat waren we blij, dat we tot nu toe nog zo goed met z’n allen ervan afgekomen waren en voor een ogenblik weer veilig waren. Een van de drie Duitsers vroeg vader nog of we nu allemaal bij elkaar waren en niemand meer in de kelder kon zijn. Ik zag dat de chauffeur van de generaal mijn jongste zusje op schoot had, de kleine was fijn bij hem in slaap gevallen. De generaal zelf sliep. We moesten doodstil zijn en durfden geen vin te verroeren. Het was overvol in die kleine bunker, behalve dat wij er nu nog met tien personen bijgekomen waren en die drie Duitsers waren er nog met den generaal mee, zeker negen Duitsers aanwezig.

Even nadat wij in de bunker waren kwam de buurvrouw, die weduwe is met vier kinderen, de bunker ingevlucht. Zij had die hele vreselijke nacht alleen met haar kinderen in een kelderkast in het huis gezeten. Maar nu werd het haar toch te machtig. Ze sprak mijn vader aan: “Och mijnheer, ik weet niet wie u bent (het was donker in de bunker) maar wilt u dit voor mij bewaren, wat het is weet ik niet, maar ik krijg het later wel van u terug.” Het bleken naderhand een paar kousjes en wat kinderondergoed te zijn. Wij moesten er toen toch nog om lachen. Het was om te stikken, alles was potdicht en we hingen meer dan we stonden. In deze houding hebben we het twee uur vol moeten houden. Het was gelukkig al die tijd stil geweest. Dat was een geluk, want de meesten van ons konden niet meer binnen staan en stonden zodoende in de smalle gang van de bunker, die maar voor de helft verstevigd was. Buiten hoorden we nu alleen maar het geknetter van ons brandend huis. Toen de generaal wakker werd nam hij ons buurjongetje op schoot. Een paar keer kwam nog een ordonnans berichten brengen en moest deze over onze hoofden heen doorgeven. Tegen half zes hoorden we dat de generaal met zijn offcieren beraadslaagden.

Generaal Neumann zelf wilde blijven zitten, daar alle wegen versperd waren. Een van de officieren zei: “We gaan, het moet.” “Al onze auto’s zijn verbrand”, antwoordde de generaal. “Dan lopen we maar” zei de koppige offcier. “Vooruit dan, maar dan zullen we met gebroken armen en benen in den Bosch aankomen”, gaf de generaal hierop ten antwoord. Bij zijn vertrek betuigde hij mijn vader zijn leedwezen, met hetgeen wij deze nacht hadden doorgemaakt en verloren.

Toen zij vertrokken waren, hadden wij de bunker voor ons alleen en werd het afwachten. We wisten niets en zaten maar heel stil op de banken, doodmoe en versuft, niemand zei een woord. Af en toe vielen er nog granaten, dan krompen wij weer in elkaar maar het was geen vergelijk met de afgelopen nacht. Het begon licht te worden buiten. Af en toe hoorden we mitrailleurvuur en vader zei dat de Tommy’s nu niet meer ver weg konden zijn. Een keer ging hij om het hoekje van de deur kijken en kwam terug met de woorden: “Het is het prachtigste weer van de wereld, maar alles rondom ons geeft zo’n ontzettend troosteloze aanblik.” Het was muisstil overal, alleen hoorde je maar het getjilp van de vogeltjes en het gekakel van de kippen. Buiten was er geen sterveling te zien. Wij zaten nu echt in niemandsland en dachten dat we nu net de enige waren, die nog in het Hinthamerpark zaten.

De nacht is vreselijk geweest, maar die morgen is ook niet om te vergeten. Er was geen eten, noch drinken en de kleintjes vroegen ernaar. De twee vaders zochten alles af en vonden in een hoekje twee sneetjes brood. Dit werd onder de drie kleinsten verdeeld, dat waren resp. een kind van een jaar (had zijn verjaardag zondag in de kelder gevierd) en twee kinderen van drie jaar. Hieraan hadden ze vanzelfsprekend niet genoeg. Ook vonden we nog een heel klein beetje wijn, dat we om de beurt de kinderen gaven. Je kunt begrijpen, dat we natuurlijk allemaal vreselijk dorstig waren. De monden droog en keelpijn van het vele stof. Hoelang zou dit nog moeten duren, een dag, twee dagen? We wisten het niet en zaten voor het verdere maar weer doodstil, want lust om te praten hadden we ook niet, je werd er zo moe van.

Tegen elf uur ging mijn vader nog eens kijken en kwam opgewonden terug. “Sst. stil”, zie hij, “ik heb een Tommy gezien, hij kwam rakelings hier voorbij. Ik durfde niet te roepen, daar hij met zijn rug naar me toe stond en ik bang was, dat hij zou schrikken en schieten.” We waren blij dat we nu zekerheid hadden en onze redding nabij was. We zochten iets wits op, dat als witte vlag kon dienen, en bonden dit aan een bijl, die we buiten neerplantten. Een half uur nadien gingen we nog eens poolshoogte nemen en zagen toen op het binnenterrein wat Engelsen staan met de radio-installaties op de rug, en daar wat burgers omheen die nu uit hun diverse schuilkelders waren gekomen. Het eerste waar vader voor zorgde was eten en drinken, dat hij bij kennissen leende. Eten konden we wel niet, maar nu konden we toch voor de kinderen zorgen. We spraken ook onze buurtbewoners en zo werden onze wederzijdse belevenissen in de gauwigheid verteld. Zo hoorden we van een onze kennissen dat ze, toen hun huis in brand stond, onder het granaatvuur door de inboedel hadden gered. Alles stond buiten. Bij een volgende granatenregen een voltreffer er bovenop en weg was alles. Zo hoorden we elkanders leed maar aan.

Het was verschrikkelijk te zien hoe ons park er uit zag, je kon je niet indenken dat zoiets in de tijd van een nacht kon gebeuren. Je kunt begrijpen dat wij uit die ellende wel weg wilden. Er was geen meter grond die geen kennis met een granaat had gemaakt. Overal puin, steen en kuilen. We leenden van vrienden een fiets en kinderwagen en togen op weg naar Rosmalen. Het was razend druk op de weg met vervoer, je moest goed uitkijken waar je liep en iedereen hield ons aan en vroeg hoe we het ervanaf hadden gebracht en toen kwamen de eerste waterlanders. Over ons heen vlogen de granaten nu, maar toch hadden we er nog grote schrik voor. Het was alles erg vermoeiend en we verlangden nergens anders naar dan naar rust en een dak boven ons hoofd. Onderweg zagen we de tanks en auto’s zo tegen de spoordijk oprijden en over de rails verder gaan in de richting van Den Bosch. Ook zagen we tot overmaat van ramp vele dode soldaten en dieren langs de weg, wat een afgrijselijk gezicht was. De weg lag bezaaid met kleine venijnige stukjes scherven, die zo menigeen gedood hebben.

Enfn, zo kwamen we ten lange laatste bij onze vrienden aan, waar we met zijn tienen met open armen ontvangen werden. Zij hadden gelukkig zelf geen schade geleden. Maar toch zeiden ze ons later, als we jullie niet gekend hadden, hadden we jullie bijna doorgestuurd, zo zagen jullie eruit, vuil, vervallen en net zigeuners. Geen wonder ook. We hadden dit wel van de kleintjes gezien, maar van ons zelf hadden we er geen erg in. Onze haren waren stijf van puin en stof, wat erin zat. Mijn vader kon je bijna niet verstaan, zo hees was hij. Onze buurman had in de plaats van een overhemd z’n pyjamajasje onder zijn vest aan, en mijn vader liep in een gescheurd pak zonder overjas.

Drie weken zijn we in Rosmalen gebleven en daar wat op rust gekomen. Zodra de gelegenheid zich voordeed zijn we terug naar Den Bosch gegaan en we hopen dat de tijd spoedig zal aanbreken om weer naar ons Hinthamerpark terug te keren.

’s-Hertogenbosch nov/dec 1944


Pagina uit het persoonlijk dagboek van generaal Neumann dat de hierboven beschreven gebeurtenissen kort beschrijft.

Informatie

Geplaatst door:
Bert Heesen
Geplaatst op:
02-03-2025
Feedback?
Stuur het in!

Gerelateerde boeken

October 1944 Den Bosch Bevochten en bevrijd

Bronnen