HMS Vimiera was een Britse torpedobootjager die in dienst kwam tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog. Gedurende de jaren 1920 bracht het schip de meeste tijd door in het Middellandse zeegebied. Begin van de Tweede Wereldoorlog werd het schip verbouwd tot escortejager en opereerde het schip in de Noordzee tot het in januari 1942 verloren ging.
Gebouwd
door: |
Kiel
gelegd: |
Te
waterlating: |
Aflevering: |
Einde: |
Swan Hunter, Tyne and Wear |
oktober 1916 | 22 juni 1917 |
19 september 1917 |
9 januari 1942 (gezonken) |
Bouwnummer : ? |
||||
Indeling: |
Datum
in: |
Datum
uit: |
Gegevens: |
|
oktober 1917 |
HMS Vimiera (F28), 13th
Destroyer Flotilla, Grand Fleet |
|||
januari 1919 | 7 oktober 1920 |
HMS Vimiera (D56), 13th Destroyer Flotilla, Grand Fleet |
||
7 oktober 1920 |
15 augustus 1924 |
HMS Vimiera (H16), Reserve, Chatham |
||
maart 1925 |
HMS Vimiera (D23), 5th Destroyer
Flotilla, Atlantic Fleet |
|||
25 januari 1927 |
HMS Vimiera (D23), 1st Destroyer
Flotilla, Mediterranean Fleet |
|||
8 mei 1933 |
HMS Vimiera (D23), Maintenance Reserve,
Rosyth |
|||
8 januari 1940 |
april 1940 |
HMS Vimiera (L29),
Nore Command |
||
april 1940 |
HMS Vimiera (L29),
Commander-in-Chief, Dover |
De kiel voor de Admiralty V-klasse (1917) torpedobootjager Vimiera werd in oktober 1916 gelegd aan de werf van Swan Hunter te Tyne and Wear. Op 22 juni 1917 werd het schip te water gelaten. De standaard waterverplaatsing was 1.090 ton met een maximale waterverplaatsing van 1.480 tot 1.523 ton. Met een lengte van ruim 95 meter werd een diepgang bereikt van 2,90 meter gemiddeld. De twee geschakelde turbines en drie boilers leverden een vermogen van 27.000 pk, waarmee een snelheid van 34 knopen (63 km/u) werd bereikt. Met een maximale voorraad van 367 ton olie kon bij 15 knopen (28 km/u) een afstand worden afgelegd van 4815 km. De 134 bemanningsleden hadden de beschikking over 4x1 stuks 102 mm / 45 QF Mk V geschut, 1x1 40 mm /39 pom-pom luchtafweergeschut, 1x3 en 1x2 533 mm torpedolanceerinstallaties en twee dieptebommenwerpers.[1][2]
Op 19 september 1917 werd HMS Vimiera met nummer F28 afgeleverd en in oktober in dienst gesteld bij de 13th Destroyer Flotilla binnen de Grand Fleet. Direct na de Eerste Wereldoorlog kreeg het schip (januari 1919) een nieuw nummer, D56 maar bleef ingedeeld bij de 13th Destroyer Flotilla tot het schip op 7 oktober 1920 te Chatham in reserve ging en daar de aanduiding H16 ontving in januari 1922.[3]
In maart 1925 werd het schip als HMS Vimiera (D23) weer operationeel bij de 5th Destroyer Flotilla, Atlantic Fleet tot het schip op 25 januari 1927 over ging naar de 1st Destroyer Flotilla, Mediterranean Fleet. Op 8 mei 1933 ging het over naar de Maintenance Reserve in Rosyth.[4]
In januari 1940 was de Vimiera ingericht als escortejager en werd als zodanig ingezet. Bij de inrichting waren het geschut en de torpedolanceerinrichtingen vervangen door 2x2 102 mm /45 QF Mk XVI geschut, 2x2 12,7 mm luchtafweergeschut en was het bestand dieptebommen uitgebreid. Tussen 8 januari 1940 en april 1940 was het schip, nu als HMS Vimiera (L29) ingedeeld bij Nore Command, waarna het vanaf april ingedeeld werd bij Commander-in-Chief, Dover. Eind mei 1940 nam de Vimiera deel aan de evacuatie van Boulogne. Tijdens de strijd rond Duinkerke en de evacuatie aldaar werd het schip ingezet voor het escorteren van diverse schepen, Maar ook voor het oppikken en overbrengen van manschappen uit de haven.[5][6][7][8][9]
In 1941 werd het luchtafweer van het schip nog uitgebreid met 2x1 20 mm/70 Oerlikon geschut. Op 9 januari 1942 liep het schip in de monding van de Thames op een mijn en zonk. Hierbij kwamen 96 bemanningsleden om het leven en werden de overlevenden naar Sheerness gebracht.[10][11]
Naam: | HMS Vimiera |
Bouwer: |
Swan Hunter and Wigham
Richardson Ltd., Wallsend-on-Tyne |
Bouwnummer: |
? |
Naamsein: |
F28, D56, H16, D23, L29 |
Type/Klasse: |
Torpedobootjager - Escortejager
/ Admiralty V-klasse (1917) |
Waterverplaatsing: |
1.100 ton (standaard) 1.490 ton (maximaal) |
Lengte: |
95,10 meter |
Breedte: |
8,20 meter |
Diepgang: |
3,20 meter |
Aandrijving: |
3 Yarrow type Water-tube boilers Brown-Curtis stoomturbines 2 schachten 27.000 shp 320 - 370 ton olie |
Snelheid: |
34 knopen (63 km/u) |
Bereik: |
6.482 km bij 15 knopen (27,78
km/u) |
Bewapening: |
4x1 QF 102mm L/45 Mk V 2x1 40 mm L/39 Mk.II "pom-pom" 2x2 533 mm torpedolanceerinstallaties |
Bemanning |
134 |
Commander Dashwood Fowler Moir (Kapitein-luitenant-ter-Zee) |
1917 |
Commander Aubrey Thomas Tillard (Kapitein-luitenant-ter-Zee) |
16 juli 1918 |
Lieutenant-Commander Arthur Evans
(Luitenant-ter-Zee 1e Klasse) |
27 janbuari 1919 |
Lieutenant-Commander Charles Maurice Blackman (Luitenant-ter-Zee 1e Klasse) | 2 januari 1922 |
Lieutenant-Commander Valentine Maurice Wyndham-Quin (Luitenant-ter-Zee 1e Klasse) | 6 mei 1924 |
Lieutenant-Commander Valentine Searles-Wood (Luitenant-ter-Zee 1e Klasse) | 1 mei 1926 |
Lieutenant-Commander Cecil Athos Newcome Chatwin (Luitenant-ter-Zee 1e Klasse) | 5 november 1928 |
Lieutenant-Commander Edmund Gerard Noel Rushbrooke (Luitenant-ter-Zee 1e Klasse) | 5 januari 1929 |
Lieutenant-Commander John Leslie Younghusband (Luitenant-ter-Zee 1e Klasse) | 17 mei 1929 |
Lieutenant-Commander Donald Hugh Murray Leggatt (Luitenant-ter-Zee 1e Klasse) | 12 juni 1931 |
Lieutenant-Commander Roger Bertram Nettleton Hicks (Luitenant-ter-Zee 1e Klasse) | 15 janbuari 1940 |
Lieutenant-Commander Angus Alexander Mackenzie (Luitenant-ter-Zee 1e Klasse) | 26 februari 1941 - 9 januari 1942 |