Titel: | Ik zoek een vriendelijk mens |
Schrijver: | Borger, Julian |
Uitgever: | Hollands Diep |
Uitgebracht: | 2024 |
Pagina's: | 332 |
ISBN: | 9789048871414 |
Omschrijving: | Oud-correspondent en journalist Julian Borger noemt de Britten die voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog voor de naziterreur gevluchte personen onderdak boden "evenzeer het bewijs van het ‘finest hour’ als de Spitfire-piloten tijdens de Slag om Engeland". Hij doelde bijvoorbeeld op de Britse gezinnen die in 1938 of 1939 een Joods kind uit Duitsland of Oostenrijk in hun woning verwelkomden voor een verblijf van onbekende duur. Na de Kristallnacht, de antisemitische pogrom van 9 op 10 november 1938 in nazi-Duitsland, werden circa 10.000 Joodse kinderen met de Kindertransporten in georganiseerd verband naar het Verenigd Koninkrijk overgebracht, maar al eerder probeerden sommige Joodse ouders hun kinderen individueel in veiligheid te brengen. Ze plaatsten advertenties in een Britse krant waarin ze om een gastgezin voor hun kroost vroegen. Een van de kinderen voor wie op deze manier een adres werd gevonden was Robert ‘Bobby’ Borger, de vader van Julian. "I seek a kind person who will educate my intelligent Boy, aged 11, Viennese of good family", zo luidden de eerste twee regels van de advertentie voor Robert die op 3 augustus 1938 stond afgedrukt in The Manchester Guardian. Ruim tachtig jaar later was Julian Borger als journalist werkzaam voor diezelfde krant, die intussen bekendstond als The Guardian. In 2020 besloot hij voor dit dagblad een artikel te schrijven over hoe zijn vader aan de vooravond van de oorlog via een oproep in de krant vanuit Wenen naar het Verenigd Koninkrijk ontsnapte. De archivaris van de krant wist de advertentie terug te vinden. Borger werd "zelfs na al die tijd" getroffen door de "emotionele kracht" van "de wanhopige poging van een vader en een moeder om hun enig kind te redden door de loftrompet te steken over zijn goede eigenschappen in een buitenlandse taal." Erbij stonden zes soortgelijke oproepen van andere Weense ouders die hun kind in veiligheid wilden brengen. Het artikel leidde tot het boek ‘Ik zoek een vriendelijk mens’, waarin Borger niet alleen het verhaal van zijn vader vertelt, maar ook dat van de andere kinderen uit de advertenties die op dezelfde dag waren afgedrukt. In totaal publiceerde de krant voorafgaand aan de Kindertransporten tachtig oproepen van ouders die hun kinderen wilden redden van de nazi’s, de meesten afkomstig uit Wenen. Oostenrijk was op 12 maart 1938 ingelijfd door Hitler en de Joodse bevolking ondervond daar al snel de gevolgen van. Het grootste deel van de Joden woonde in de Oostenrijkse hoofdstad, waar de Joodse gemeenschap bijna 200.000 zielen telde. Het eerste wat hen overkwam was dat ze, onder gejoel van omstanders, uit hun huizen werden gesleurd en gedwongen om de straten schoon te schrobben met tandenborstels. In een veel sneller tempo dan in Duitsland werden vervolgens antisemitische maatregelen genomen om de Joden te isoleren van de samenleving. De grootouders van de auteur, Leo en Erna Borger, runden in Wenen een radiowinkel die ze in 1938 tegen een spotprijs moesten verkopen aan een niet-Joodse stadsgenoot, omdat het Joden niet langer was toegestaan een bedrijf te voeren. De auteur ontving twee kilo aan papierwerk van het Oostenrijks Staatsarchief waarin de ‘bureaucratische diefstal’ tot in detail was gedocumenteerd. Omdat de zaak nog niet was overgedragen aan de nieuwe eigenaar werd deze tijdens de Kristallnacht, net als andere winkels van Joodse eigenaren, doorzocht en geplunderd door de nazimeute. In verband met de schade kreeg de koper 17% korting en hoefde hij nog slechts vijfduizend Reichsmark te betalen. Tijdens de pogrom waren iets minder dan tweeduizend Weense Joden met geweld uit hun huizen gejaagd. Bijna achtduizend Joodse Weners waren opgepakt. Het gezin Borger ontsnapte hieraan, maar was vastbesloten te vluchten nu het nog kon. Terwijl Robert via de advertentie bij een Brits pleeggezin terechtkwam, lukte het ook Leo en Erna om het Verenigd Koninkrijk te bereiken, waar ze werk hadden gevonden, hij als landarbeider op een boerderij in het district Shropshire en zij als huishoudster in Londen. Robert had het getroffen met het gezin dat hem opnam, maar dat gold niet voor al zijn lotgenoten. Zo werd de achttienjarige Liese Feiks ingezet als dienstmeisje en moest ze in haar eentje in de keuken eten. Het waren de ongelukkigste jaren van haar leven. "Onder de gevallen die ik ben tegengekomen, was er geen sprake van uitgesproken wreedheden", concludeert de schrijver, "maar vaak waren de omstandigheden wel tweeslachtig: enerzijds bestond er van de kant van de pleegouders de behoefte om iemand in nood te helpen, maar anderzijds leken ze niet in staat echte genegenheid te tonen of begrip op te brengen voor het lijden van de vluchtelingen." Terwijl het gezin Borger het geluk had dat ze gedrieën in Engeland terechtkwamen, zagen andere kinderen hun ouders voor het laatst op het perron van het Westbahnhof in Wenen. Dat gold bijvoorbeeld voor Gertrude Batscha, wier ouders achterbleven en in 1942 in Wit-Rusland door de nazi’s werden vermoord, een lot waarvan ze pas na de oorlog op de hoogte kwam. Ze noemde haar verlies zelf "geleidelijke verwezing" en ze bleef in de oorlogsjaren haar best doen om de gezichten van haar familieleden niet te vergeten. De auteur schrijft hierover: "Die buitengewone gerichtheid op de herinnering aan haar ouders zoals ze er in vlees en bloed uitzagen was aanvankelijk sterk genoeg om te verdringen hoe ze er op de foto’s uitzagen, maar uiteindelijk werd het tweedimensionale zwart-witbeeld sterker dan de herinnering en kwam ervoor in de plaats, net zoals dat al was gebeurd met de grootouders, ooms en tantes die ze had verloren." Sommige van de kinderen uit het boek werden in hun volwassen levens gekweld door schuldgevoel, omdat zij wel overleefden en familieleden niet. Moesten ze zichzelf als Holocaustoverlevenden zien, terwijl ze, afgezien van één, nooit in een concentratiekamp gevangenen hadden gezeten? Ook Robert Borger, die in 1983 zelfmoord pleegde, werd gekweld door het verleden. Hoewel hij psycholoog was en zich dus bezighield met de verwerking van emoties, sprak hij zelf zelden over zijn ervaringen. Zo was zijn zoon voorafgaand aan het schrijven van dit boek onwetend van het feit dat zijn grootmoeder haar vader en haar zus had verloren: ze werden beiden in 1942 in vernietigingskamp Sobibor omgebracht. De auteur schrijft dat Gertrude Batscha "ervan overtuigd [was] dat de ouders die de advertenties in de krant hadden geplaatst en hun kinderen hadden opgegeven geen slachtoffers waren, maar redders". Ze noemt ze "miskende helden" dankzij wier handelen de familielijn kon worden voortgezet. Bij het uitpluizen van de verhalen van alle kinderen stuitte de schrijver op allerlei andere geschiedenissen, van de 20.000 Joden die vluchtten naar Shanghai, waar een "Wenen in het klein" ontstond, tot de Joodse mannen die zich aansloten bij de ‘Ritchie Boys’. Dat waren Duitstalige emigranten en vluchtelingen die zich binnen het Amerikaanse leger onder meer bezighielden met het verhoren van Duitse krijgsgevangenen om inlichtingen te verzamelen. Ook de internering van Duitse vluchtelingen in Groot-Brittannië komt aan bod: bij het uitbreken van de oorlog werden 27.000 Duitse en Oostenrijkse ‘vreemdelingen’ geïnterneerd, uit vrees dat ze een vijfde colonne vormden. Onder hen waren ook Joodse vluchtelingen, onder wie Leo Borger die van de zomer van 1940 tot 27 januari 1941 gevangenzat op het eiland Man. "Hij sprak nooit over zijn ervaringen daar," schrijft zijn kleinzoon, "misschien omdat hij het beschouwde als een betreurenswaardige en tijdelijke misstap van het land dat hij als zijn verlosser zag." Julian Borger is onverbiddelijker over de internering van onschuldige mensen, die vaak juist gevlucht waren voor de nazi’s, en spreekt van een "smet op de Britse geschiedenis in de Tweede Wereldoorlog". Soms is het lastig in het boek alle afzonderlijke verhaallijnen van elkaar te onderscheiden, maar ze vormen stuk voor stuk wel een interessante aanvulling op het verhaal van de familie Borger. De auteur legt precies uit hoe hij zijn onderzoek aanpakte en contact legde met familieleden van de kinderen uit de advertenties. Veel nabestaanden wisten niet van de advertentie, waaraan zij indirect hun bestaan danken. Voor Nederlandse lezers is het verhaal van Fred Schwarz extra interessant omdat het zich gedeeltelijk afspeelt in Nederland. In tegenstelling tot de andere kinderen kon Fred het Europese continent niet ontvluchten en kwam hij, via kamp Westerbork, terecht in vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau. "Het verhaal van een leven [is] het verhaal van toevalligheden", zo haalt de schrijver George Mandler aan, voor wie in 1938 ook een advertentie was geplaatst. Zelf concludeert Julian Borger in dit ontroerende boek dat dit toeval gold "voor een groot deel van de kinderen uit de rubrieksadvertenties. Eenmaal losgerukt uit hun thuishaven werden ze in de oorlog meegesleurd op de vloedgolven van het leven." |
Beoordeling: | Zeer goed |