TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Inleiding

In dit artikel vindt u enkele toespraken van Koningin Wilhelmina uit 1944. De tekst van deze toespraken is integraal overgenomen uit het boek "De Koningin sprak".


Koningin Wilhelmina houdt een radiotoespraak in 1944. Bron: Nationaal Archief

Radiotoespraak Wilhelmina (9-5-1944)

Mannen en vrouwen, strijders in Nederland.

Het is door omstandigheden buiten mijn schuld, dat ik in zoo langen tijd niet tot u gesproken heb.

In de eerste plaats thans een woord van hartelijke deelneming tot alle inwoners van de streken, die de vijand onder water zette. Hoe dikwijls bezocht ik niet tijdens een watersnood u en uw verlaten haardsteden en voer ik niet over verdronken akkers en grasland; ik kan mij dus uw nood zoo goed voorstellen.

Dat de gehate dwingeland onzen ouden vijand op u heeft losgelaten is een ramp voor u, die met uw grond zo zijt samengegroeid. Uw grond is voor lang onbruikbaar gemaakt, uw vee en paarden werden gevorderd, uw vruchtboomen gaan dood en allen wier bestaan afhankelijk is van den bloei van uw bedrijf verarmen. Want als het den boer slecht gaat, gaat het iedereen slecht. Doch ik ben er heel zeker van, dat gij niet den moed zult laten zakken en vertrouwend op God en het hoofd omhoog straks uw bedrijf opnieuw zult opbouwen. Met niet minder deernis vervult mij het lot, dat de bevolking in verschil­lende deelen van ons land getroffen heeft tengevolge van het neerkomen van bommen.

Ik betuig niet alleen mijne deelneming aan allen, die daarbij een nabe­staande te betreuren hebben, doch mijn diepe medeleven gaat ook uit naar hen, die de gevolgen daarvan hun verdere leven zullen moeten dragen. Dank zij de uitnemende voorlichting van hen, die uit Nederland over­kwamen en die steeds geheel openhartig den toestand thuis aan mij bloot leggen, zie ik helder voor mijn geest ons aller plicht en de veelbelovende mogelijkheden welke de toekomst ons biedt.

Vurig wensch ik mijn bescheiden aandeel bij te dragen tot datgene waar­toe wij ons allen tot het uiterste moeten blijven inspannen: namenlijk tot ver­wezenlijking van het visioen, dat hun voor oogen stond, die hun leven gaven voor u en voor een beter vaderland. Alleen zóó eeren wij ten volle de nagedachtenis van onze gevallen helden en heldinnen en martelaren. Maar wij willen daarbij niet vergeten die duizenden en duizenden man­nen en vrouwen in ons midden, die den arbeid van hen die heengingen hebben voortgezet, die hun bereidheid getoond hebben of nog toonen om voor de goede zaak alles te wagen: ,,hun trouw aan het vaderland en naastenliefde heeft hen allen in den schoonsten zin des woords tot edelen gemaakt", zooals uw ondergrondsche pers het zoo kernachtig uitdrukte.

Zoodra ik weer in uw midden ben zullen plannen worden gemaakt om hen, die deze groote taak hebben overgenomen, te eeren. Ik vertrouw, dat allen, die niet in de eerste lijn van het gevaar staan, doch onmiddellijk kunnen helpen, zich bewust zijn van de kracht, die daarbij ook van hen kan uitgaan, en van den plicht, dien zij in dit op­zicht tegenover het vaderland hebben.

Thans wil ik een enkel woord spreken tot de vrouwen en moeders onder u. Ik ken uw onovertroffen moed en volharding, alle beproevingen te dragen en alle offers te brengen, ook de allerzwaarste; het afstaan van hen, die u het liefste zijn, gesterkt door datzelfde visioen, dat velen van hen in den dood heeft medegenomen.

Steeds tot steun van uw gezin, steeds de stille kracht achter alles, en dit in het verborgen en zonder eenigen ophef. Als eenmaal alles wat gij deedt en geduld en doorstaan hebt, bekend zal worden en de geschiedenis van dezen verschrikkelijken tijd te boek ge­steld zal zijn, dan eerst zal ten volle blijken de grootte van uw aandeel in de overwinning en zal dit een van de schoonste, aan diep menschelijk gevoel rijkste bladzijden van dit tijdperk beslaan.

Niet alleen leef ik in gedachten hier geheel met u mee, maar boven­dien stel ik mij er veel van voor — dit voortzettend als ik weldra mijn plaats zal hebben ingenomen in het groote gezin, dat onze volksge­meenschap vormt, zooals dit gezin is uitgegroeid en zich verdiept heeft onder den druk van lijden en dwingelandij — mij te doen omgeven door personen, die thans in uw midden een naam verworven hebben en uw vertrouwen genieten. Ik denk hierbij onder meer aan de keuze van een particulier secretaris en een particulier secretaresse, deze laatste voor de correspondentie en de vele banden die mij binden aan mijn zusters­medestrijdsters.

De groote zorg om u en de berichten die mij bereikten over al hetgeen u overkomt, hebben bij mij hun weerslag gevonden in verdriet en ver­moeidheid, verschijnselen die velen uwer niet onbekend zullen zijn en die een korte wijle rust voor mij gewenscht maken, wil ik frisch en sterk zijn voor het tijdperk waarop gij mij noodig hebt.

Ik zeg u dit zelf, opdat gij u niet ongerust maakt indien gij hoort, dat het mij mogelijk is geworden, die rust te nemen. Ik behoef u niet te verzekeren, dat ik er voor zal zorg dragen, er te zijn zoodra gij mij noodig hebt.

Als ik straks in uw midden terug ben, hoop ik, schouder aan schouder met u, naast het werk voor het herstel van onze middelen van bestaan, te arbeiden op het gebied van het geloof en van den geest, en met vereende krachten onze aloude, zich steeds verjongende, Nederlandsche bescha­ving tot ongekenden bloei te brengen, opdat het visioen, waarop ik zoojuist doelde, niet alleen belichaamd worde in de fundamenten waarop onze maatschappij wordt opgebouwd, doch bovenal in onze volksge­meenschap, en het in ons allen persoonlijk een bezielende en van leven tintelende werkelijkheid worde. Ik heb gezegd.

Radiotoespraak Wilhelmina (10-5-1944)

Landgenooten in Nederland,

Na vier jaar van een ongeëvenaard schrikbewind wensch ik ook dezen 10den Mei, met u, hulde te brengen aan hen, die de eersten waren om den verraderlijken schender van ons grondgebied en van onze vrijheid te weerstaan. Nog zijt gij op dezen herinneringsdag niet vrij u te uiten en te doen wat uw hart u ingeeft, maar spoedig zult gij uzelf kunnen zijn, vrije burgers van een vrij land.

Hulde aan hen, die aan de Grebbe of waar ook hun leven gaven voor het Vaderland, aan hen, die den strijd daarbuiten voortzetten ter zee, op onze oorlogsschepen en op onze koopvaarders, in de lucht, en thans, schouder aan schouder met onze bondgenooten, voor de bevrijding op Nieuw-Guinea.

Doch bovenal komt die hulde toe aan u voor uw onbreekbaren weer­stand tegen stelselmatig onrecht en vervolging, die naar mate 's vijands wandaden, martelingen en moorden zich vermenigvuldigen, steeds onverzettelijker en feller is geworden. Het is de gedachte aan uw strijd, die ons, hier, buiten Nederland, aan­vuurde en bezielde. Voor dit verheffend en sterkend voorbeeld danken wij u in diepe ont­roering.

Dit voorbeeld werd ons niet gegeven door enkele personen of groepen, doch door alle groepen en personen waaruit ons volk bestaat. Het is daardoor een in den volsten zin des woords nationaal monument geworden, waarvan iedere steen gelijke waarde heeft. Moge ieder zich dat herinneren, als straks uw onder den druk ontstane eendrachtige volksgemeenschap ook in het komende tijdperk zijn vruch­ten zal mogen afwerpen.

Vele verouderde scheidsmuren zullen dan verdwijnen en er zal ook geen sprake kunnen zijn van verschil in onderlinge waardeering in dat nieuwe vaderland, waarin wij allen zonder onderscheid zullen deel uitmaken van een heldenvolk.

Een golf van blijdschap slaat hoog in ons op, als wij ons onze fiere driekleur voorstellen opnieuw wapperend over Hollandia. Wij danken onze Amerikaansche en Australische bondgenooten voor hun hulp. Onverwijld heeft ons bestuur zijn taak hervat en het uiterste in zijn vermogen gedaan om den heerschenden nood te lenigen en het aangedane onrecht te herstellen.

Hoe meer de ure der bevrijding nadert, des te meer komen de vraagstuk­ken op ons af, die aan de orde komen zoodra het leven weer in zijn gewone banen gaat loppen en zijn gewone aanzien herkrijgt, dus na die spanne tijds van enkele weken of enkele dagen wellicht, waarin de regeering, geholpen door het plaatselijk burgergezag en het militair gezag den toe­stand heeft geschapen waarin die vraagstukken kunnen worden ter hand genomen.

Waar ik nog niet in verbinding kan treden met de in Nederland aan­wezigen, om volledig ingelicht te worden omtrent de onder u levende wenschen en verlangens, acht ik het ongewenscht mij een oordeel daar­over te vormen of een beslissing te nemen.

Doch, dit kan ik u nu reeds zeggen, dat ik hoop mede te kunnen werken tot het instellen zoo spoedig mogelijk na de bevrijding van een tijdelijke volksvertegenwoordiging, die haar taak zal moeten vervullen tot nieuwe verkiezingen zullen zijn gehouden. Hierbij zullen wij ons moeten laten leiden door onze democratische be­ginselen en rekening houden met de bijzondere omstandigheden. Over de wijze van samenstelling en de taak van onze volksvertegenwoor­diging zal een beslissing genomen moeten worden zoodra het reeds door mij genoemde overleg met personen in Nederland mogelijk is. Ik weet, dat gij u niet ontveinst de moeilijkheden en bezwaren van den tijd, die nog voor u ligt voor uw bevrijding een voldongen feit zal zijn. Niets kan ernstiger of dieper gemeend zijn wanneer ik u Gods kracht toewensch als gij door dat donker dal gaat.

Aan den uitgang van ieder dal komt men in de ruimte en in het licht; overgezet zijnde voor onze. omstandigheden is dat bevrijding van uw leven letterlijk en geestelijk.

Leve het Vaderland. Leve het Rijk.

Radiotoespraak Wilhelmina (31-3-1944)

Rijksgenooten in Curacao, Aruba, Bonaire en de Bovenwindsche Eilanden,

Waar mij thans rechtstreeks berichten van mijn dochter bereikt hebben over haar bezoek aan u, wil ik gaarne enkele woorden tot u spreken. Zij is mij een getrouw vertolkster geweest van uw onwankelbare ver­knochtheid aan het Koninkrijk, aan de mijnen en aan mij; zij heeft mij een levendig beeld gegeven van de geestdriftvolle ontvangst welke gij haar bereid hebt en voorts van al hetgeen zij u beloofd heeft mij nog anderszins te zullen overbrengen.

De grootsche ontvangst door Willemstad, waaraan allen zonder onder­scheid deelnamen, en het vele dat mijn dochter op Curacao in oogenschouw mocht nemen, zullen, naar zij mij getuigde, haar in levendige en dankbare herinnering voor oogen blijven. Niet minder geestdriftig is mijn dochter in haar beschrijvingen van de bezoeken door haar aan Aruba en Bonaire en later aan Sint Maarten gebracht. Zij legden een treffend getuigenis af van het medeleven van vrij Nederland waar onze driekleur fier en vrij wappert met het zwaar beproefde doch onoverwin­nelijke Moederland.

Ingezetenen van de Beneden- en Bovenwindsche Eilanden.

Ik weet hoe geen moeite u te groot was om ieder persoonlijk door vlaggen en versieren van uw woningen en op zoovele andere wijzen nog uw aandeel te nemen in de ontvangst en het vreugdebetoon. Ja, daar waar lan­den per vliegtuig niet mogelijk is, hebben uw autoriteiten en gij zelf en uw scholen zich naar Sint Maarten begeven om ook door uw tegenwoor­digheid, uw gezang en gejubel uiting te geven aan uw aanhankelijkheid. Dank zij de uitnemende voorbereiding van het bezoek door uwen toege-wijden gouverneur is voor mijn dochter een ontmoeting van aangezicht tot aangezicht met bijna ieder uwer mogelijk geweest. Deze persoonlijke ontmoeting met dit deel van vrij Nederland, wel als die van mijn schoonzoon verleden jaar, hebben het hare er toe bijgedragen mij een dieper inzicht te geven in uw aller karakter, wenschen en streven en u mij nog veel nader te brengen dan voorheen.

Dat mijn kinderen hebben kunnen getuigen van uw bereidheid het uiter­ste te geven en alles te doen wat in uw vermogen is ter bevordering van de overwinning en daardoor ter bevrijding van het moederland en van grooter Nederland onder de keerkringen, heeft mij met groote waardeering vervuld. Wanneer dit schoone doel bereikt zal zijn wacht ons veel werk voor de komende tijd van vrede. Een eerste taak daarbij zal zijn een vernieuwing tot stand te brengen in het staatsbestel. Moge deze herziening Curacao gelegenheid te meer bieden voor de vrije ontplooiing van de beste krachten van dit deel des Rijks, en er toe bijdragen het een schoone toekomst tegemoet te voeren. Ik heb gezegd.

Rijksgenooten in Suriname.

Nog steeds onder den sterken indruk van de onvergetelijke dagen, welke mijn dochter en eerder mijn schoonzoon in uw midden hebben doorge­bracht wil ik niet nalaten een enkel woord tot u te richten. Met waardeering heb ik kennis genomen van de door vele jonge mannen in Suriname betoonde bereidheid, zich geheel vrijwillig beschikbaar te stellen ter deelneming aan den strijd voor de bevrijding van Nederlandsch-Indië. Het is mij bekend, dat reeds een detachement naar zijn bestemming is vertrokken. Daarmede is een treffend en tastbaar bewijs gegeven van het besef van saamhoorigheid, welke de bevolking van alle deelen des Koninkrijks bindt.

Eveneens verheugt mij de bereidverklaring van vele jonge vrouwen zich aan te sluiten bij het Vrijwillig Vrouwen Hulpkorps, teneinde haar dien­sten beschikbaar te stellen voor de bevrijding van Nederland. Door deze daden toont gij beter dan op welke andere wijze ook, dat gij klaar staat al wat in uw vermogen is te geven voor onzen strijd.

U nogmaals de verzekering gevend van mijn hartelijk medeleven met u allen, besluit ik met mijn beste wenschen voor Suriname's toekomst in de bevrijde wereld.

Radiotoespraak Wilhelmina (28-11-1944)

Landgenooten,

Ik wil een enkel woord tot u richten in dezen bangen tijd, waarin wij wachten op de bevrijding van ons geheele land, een tijd waarin de nood hoog gestegen is, de mannen in groote getalen worden ontvoerd en de vernielingen en verwoestingen afmetingen hebben aangenomen als geen van ons zich ooit heeft kunnen voorstellen. In de eerste plaats een woord tot u, die nog zucht onder den hiel van den onderdrukker en in het bijzonder tot onze spoorwegmannen, die met ware zelfopoffering en met terzijdestelling van alle gedachten aan per­soonlijke belangen of aan eigen veiligheid of die hunner gezinnen prachtig hun vaderlandschen plicht hebben gedaan en nog doen. Gij hebt een voorbeeld gesteld van eensgezind volhouden, zooals wij dit gezien hebben bij onze helden van het verzet en nog iederen dag zien, een volhouden dat een steun is en zal blijven voor ons geheele volk in dezen donkeren tijd, die de uiterste inspanning vraagt van zijn saamhoorigheid en nauwe onderlinge samenwerking.

Landgenooten in het bezette vaderland,

Gij weet hoe groot vertrouwen ik in den weerstand van ons geheele volk stel. Werkt allen eensgezind samen gelijk tot nu toe. Steunt elkander en blijft elkander helpen. Uw groote ontberingen zijn ons bekend, voor u wordt alles in het werk gesteld voor spoedigen aanvoer na uw bevrijding van voedsel en verdere benoodigdheden. Wij beschikken over voorraden, doch de moeilijkheid is deze voorraden bij u te brengen na de verwoesting en versperring van vrijwel alle middelen van verkeer in West-Europa en de moedwillige vernielingen en het wegsleepen van materieel in ons land door den vijand en de eischen van de oorlogvoering. Het is onze vurige hoop al deze moeilijkheden te kunnen overwinnen.

Thans richt ik mij tot u allen, die bevrijd zijt, en wel in de eerste plaats tot onze dappere jonge mannen, die thans zijde aan zijde medestrijden als oorlogvoerenden met onze bondgenooten. U komt een woord van lof en dank toe voor uw aandeel in de oorlogvoering en de voortreffelijke wijze, waarop gij uw taak vervult onder uiterst moeilijke omstandig­heden. Het is mij steeds opnieuw een voldoening te vernemen, hoezeer onze bondgenooten prijs stellen op uw diensten.

Landgenooten, gij zult u kunnen voorstellen wat het voor mij beteekent weer met u in rechtstreeksche verbinding getreden te zijn na vier jaar van u te zijn afgesneden. Ik dank u allen hartelijk voor de boodschappen die ik van u ontving en alle blijken van medeleven, die gij mij gaaft en die mij zoozeer verblijd hebben. Gij zult u kunnen voorstellen hoezeer ik gedeeld heb in uwe blijde ontroering op het tijdstip uwer bevrijding, een bevrijding, waaraan gij zelf in zoo hooge mate hebt bijgedragen. Hoe on­tembaar en onstuimig zouden uw en mijn vreugde geweest zijn, indien niet de gedachte, die ons nimmer loslaat, aan onze landgenooten, die zoo bitter moeten lijden onder den druk van den bezetter, deze vreugde temperde.

Ook bevrijd Nederland kent nog zijn moeiten en zorgen, ge­volg van den nog steeds woedenden wereldoorlog. In de eerste plaats richt ik mij tot u, bewoners van Walcheren en van West-Zeeuwsch-Vlaanderen, die land en vee en haardsteden, ja, alles kwijt zijt en nu worstelt tegen de binnenstroomende golven, Zeelands geduchten en ouden vijand. Ondanks het onheil, dat u getroffen heeft, ik weet het, laat gij den moed niet zakken en beraamt gij nu reeds hoe de ramp is te boven te komen. Alles wordt in het werk gesteld om materialen te verkrijgen, teneinde spoedig een krachtig begin te kunnen maken met het herstel van dijken en de drooglegging van het land. Walcheren, West-Zeeuwsch-Vlaanderen, zij zullen herrijzen. Met niet minder diep medegevoel richt ik mij tot de bewoners onzer zwaar geteisterde steden en dorpen, over wier levens en over wier wonin­gen de verschrikking van den oorlog is gegaan. Het vaderland bewondert u voor uw standvastigheid en onverschrokkenheid. Zoodra de harde eischen der oorlogvoering dit zullen veroorloven, zullen uw belangen de volle aandacht krijgen. Het is mij bekend, hoe tal van streken lijden door gebrek aan middelen van vervoer, waardoor zelfs het weinige voedsel en die materialen welke nog aanwezig zijn niet vervoerd kunnen worden; dat zijn moeilijkheden, die echter, naar ik hoop en vertrouw, meer en meer zullen afnemen. Ook vergeet ik niet de velen, zoowel in de steden als op het platte land, die tengevolge van de vernielingen aan hun woningen, aan weer en wind zijn blootgesteld en alleen reeds daardoor harde maan­den tegemoet gaan.

Waar de nooden van ons volk zoo hoog gestegen zijn, doe ik een beroep op onze mijnwerkers, die reeds zulk goed werk gedaan hebben, om voort te gaan met hun algeheele toewijding, en ijver te leggen in hun belang­rijke taak, waardoor hun kameraden in andere bedrijven aan het werk kunnen gaan, en die goederen voortbrengen, die tot de eerste levens­behoeften van ons land behooren, waardoor tevens de bezwaren van de voedselbereiding worden opgeheven en de koude uit de woningen van vele verkleumende landgenooten kan worden geweerd, want overal waar gewerkt kan worden is aanpakken de leuze.

Ik wil niet besluiten zonder de huismoeders te gedenken, aan wie letter­lijk alles ontbreekt voor het in stand houden van haar huishouden. Mijn gedachten zijn voortdurend met haar op alles bedacht, wat haar lot kan verlichten. Ik weet en hoop, dat zij de hulp hebben van onze landbouwers, wien ik zou willen toeroepen: helpt, voor zoover gij kunt voortdurend met al uw vermogen en helpt opnieuw. Dat ieder van u doordrongen zij dat onze kracht om deze groote benauwenis en beproeving te boven te komen, gelegen is in onzen wil en in onze saamhoorigheid en in onze samenwerking; dan zullen wij ook daarin overwinnaars zijn.

De ure der bevrijding zal komen. Leve het vaderland.

Radiotoespraak Wilhelmina (25-12-1944)

Landgenooten in Nederland,

Ook dit jaar wil ik u een gezegend kerstfeest en nieuw jaar toewenschen in een stellige verwachting van een spoedige, algeheele bevrijding. Ik verheug mij tot u te spreken, in het besef mij gelijkelijk tot allen te wenden. Tot de zoekenden, en tot hen die wellicht nog niet zoeken zowel als tot hen die den weg naar Bethlehem reeds kennen. Ik gehoorzaam daarbij aan de bedoeling en aan de bestemming van de heerlijke gave welke God ons schonk in de komst van Christus. Thans wil ik tot u spreken over kerstmis zelf.

In den tijd, dat onze wereld nog zoo was, gelijk wij haar altijd gekend hebben, en zooals wij altijd verwacht hadden dat zij altijd blijven zou, vierden wij onbezorgd en in blijden stemming feest, en wij waren bijna vergeten dat de blijdschap, waarvan de engel in Bethlehem spelden, ons kond doet, op ons af kwam voor een donkeren, ja, een zeer donkeren achtergrond. Want voorspoed en vrede en nog zooveel meer hadden toen dat donker voor ons bewustzijn teruggedrongen, tot het zich plots, nu in de laaste jaren, in alle perken te buiten gaande onderdrukking, ellende en bloedvergieten aan ons vertoont, en door het ontzettend gebeuren dat het na zich sleept uitgegroeid is tot ene ons beklemmende werkelijkheid.

De kerstboodschap is geen schrijnende tegenstelling tot onzen huidigen toestand, en het nameloos leed dat wij verduren. Zij is er juist om dat leed, de onpijnbare, troostende liefde van Christus, en waar alles ons dreigt to ontzinken en te vergaan is zijn het enige vaste dat boven den afgrond oprijst. Door haar kunnen wij een moedig en overtuigd ‘neen’ toeroepen aan het machtebedrog van dien afgrond die ons met vernietiging bedreigt, steunend op het ‘ja’ van God ten opzichte van het leven dat ons in die boodschap tegenklinkt. Zij bevestigt ons het eeuwig en onwankelbaar bestaan van het leven en van het licht der menschen gelijk Johannes dit in zijn evangelie ons zoo kernachtig zegt. De komst van dat leven, van dat licht in deze wereld, zij betekent de vervulling van de belofte van God’s vernieuwing van den mensch.

In Bethlehem, daar komen wij allen tezamen. Daar worden wij ons bewust van die liefde, die ons allen omvat en die ons allen samenbindt, en van onze liefde tot den medemensch. Daar leren wij begrijpen wat roeping is bij ons werk, bij ons gemeenschappelijk arbeiden aan één groot doel. Daar zien wij helderder dan waar ook de noodzaak het welslagen van dien arbeid en het bereiken van dat doel boven alles te stellen. Kerstmis is het feest der beloften, ook van de belofte aan ons van een betere toekomst waarvan wij hopen en mogen verwachten dat zij spoedig zal aanbreken. Die toekomst zal voor een belangrijk deel gegrondvest zijn op ons aller nouwen samenwerking in den geest als hier omschreven. Niets kan ons daarop beter voorbereiden dan de kerstgedachte.

Ook nog in anderen zin is ons kerstfeest rijk aan beloften. Het belooft ons de eindoverwinning van het goede over het kwade. Nog ligt de wereld verzonken in de nacht van verdeeldheid en strijd, van smart en rouw. Want wij weten dat het gansche schepsel tezamen zucht, ja, wij weten het, want de wereld is nog niet af. Nog werkt Christus aan haar volmaking en voltooiing. Maar er zal een dag komen waarop Zijn werk af zal zijn. Dan zal Hij wederkomen bij de menschen, en hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geween, noch moeite zal meer zijn. Want de eerste dingen zijn voorbij gegaan. Zou de aanwijding tekortschieten zijn om hier voor de radio te besluiten met een gebed. En toch, waar wij schier nergens anders aan kunnen denken dan aan het nameloos lijden dat ons volk getroffen heeft, gaan onze gedachten vaak ongemerkt daarin over.

God alleen weet hoeveel handen zich daar toe vouwen, zeker oneindig veel meer dan wij kunnen vermoeden. Ik voel mij in den geest met u, gedenkend de ontvoerde mannen en allen die zuchten in gevangenschap en martelkamp, alle moeders en kinderen en alle anderen die honger en koude lijden, alle zwakken en zieken, onze opofferenden helden en heldinnen van het verzet, onze strijdkrachten te land, ter zee en in de lucht, onze koopvaarders en vissers, en onze zoo zwaarbeproefde Rijksgenooten in Groter Nederland onder de keerkringen.

Moge God’s zegen met u allen zijn, waar gij u ook bevindt.