In dit artikel vindt u enkele toespraken van Koningin Wilhelmina uit 1943. De tekst van deze toespraken is integraal overgenomen uit het boek "De Koningin sprak".
Land- en Rijksgenooten,
Het is nog kort geleden, dat de radio u kond deed van de geboorte mijner kleindochter Margriet. Wellicht verdiept gij u thans in gissingen omtrent de gedachte die door dezen naam wordt uitgebeeld. Daarom voldoe ik gaarne aan het verzoek mijner kinderen u daarvan de verklaring te geven.
Het is de bedoeling der ouders door de keus van dezen naam een band voor het geheele leven te leggen tusschen ons thans zoo zwaar beproefd volk in de bezette deelen des Rijks en de jonggeborene. Als vanzelf rijst voor onzen geest op het beeld van den verraderlijken overval van de moffen op ons Vaderland en de worsteling tegen de Japanneezen om ons schoone Insulinde.
Wie herinnert zich niet de in de Meimaand ontluikende margrieten op weide en veld, die ieder jaar opnieuw de herinnering aan al dat lijden en die smart van die verschrikkelijke Meidagen van 1940 met hun blankheid overkleeden, ons fluisterend over een betere toekomst. Doch bovenal is deze naam een eerbiedige hulde aan de nagedachtenis van onze helden te land en ter zee, waar ook ter wereld gevallene en aan hen, die als martelaren het leven lieten voor de zaak des vaderlands. Hun nagedachtenis leve voort, niet alleen in ons aller harten, doch óók door dit nieuwe, groote geluk, dat God mijn kinderen schenkt. Moge Margriet spoedig gegeven zijn in haar vaderland, temidden van haar volk, op te groeien en, gelijk haar bloeiende naamgenooten op het veld, een levende en zich steeds vernieuwende hulde te zijn aan allen, die het groote offer brachten, dat eens het zaad zal blijken te zijn, waaruit een waarlijk vrij en groot vaderland en Rijk zullen voortkomen. Ik besluit deze uitlegging met den wensch, die diep in het hart van de ouders voorkomt, dat Margriet, als zij den leeftijd daarvoor bereikt zal hebben, blijk zal weten te geven van in den waren en diepen geest van het woord Nederlander te zijn, zooals gij allen dit in de laatste jaren overnieuw hebt blijk gegeven te verstaan.
Ik verzoek u thans met mij ter nagedachtenis onzer helden en martelaren ons volkslied aan te hooren, op gelijke wijze als wij dat gewoon zijn wanneer deze gehuldigd worden.
En thans richt ik nog een enkel woord van mijzelve tot u. Met groote vreugde heb ik het voornemen mijner kinderen begroet, officieren en bemanning van onze onverschrokken, moedige koopvaardijvloot, die voortdurend zooveel bijdraagt om de overwinning te verzekeren, te verzoeken peet te staan over de jonggeborene. Mocht dit bewijs van menschelijk medeleven en denken aan hen in hun moeitevol bestaan, een lichtstraal zijn in de hel van gevaren, die zij zoo vaak door moeten; en dit niet alleen voor hen maar ook voor allen,die zij liefhebben en thuis achterlieten, en die zij voor zoo heel lang moeten ontberen.
Het is mij een behoefte des harten den velen thuis, wien het thans verboden is op eenigerlei wijze met mij in verbinding te treden en die mij gaarne hun goede wenschen zouden hebben doen toekomen, voor hun medeleven zeer hartelijk dank te zeggen. Meer dan ooit gevoel ik u als waart gij mij nabij, want noch afstand, noch verboden van den overweldiger u opgelegd, kunnen scheiding maken tusschen u en mij.
Landgenooten,
Alvorens over verschillende aangelegenheden het woord tot u te richten, wensch ik een vlammend protest te doen weerklinken tegen de listig opgezette, en steeds erger wordende, menschenjacht, welke door de moffen-benden, geholpen door de landverraders, over geheel ons land gehouden wordt.
Voor deze schandelijke praktijken bestaat in onze taal zelfs geen woord. Allen, wier gezin uiteengerukt is, geef ik de verzekering, dat, zoodra wij vrij zijn, het uiterste gedaan zal worden, om deze nieuwe slachtoffers van het schrikbewind ten spoedigste te doen terugkeeren en hun leed en dat hunner zoo zwaar beproefde gezinnen zooveel mogelijk te verzachten. Plannen liggen gereed om hun terugkeer zoo doeltreffend en zoo vlug mogelijk te doen verloopen en hen gezond en wel naar hun woonplaatsen terug te voeren.
Ons aller gedachten en wenschen gaan naar hen uit, die, met allen thuis en met het vaderland, van heeler harte uit de verte daar in hun lijden blijven medeleven.
Het is vóór alles noodig, dat ieder onzer zich rekenschap geeft van de laffe en laaghartige drijfveeren van den overweldiger en begrijpt waar het in den diepsten zin om gaat, wilt gij u zoo goed mogelijk tegen die schurken kunnen verweren. Ik meen, dat wij tot geen andere slotsom kunnen komen, dan dat wij te doen hebben met den meest onbeschaamden aanslag op Gods plaats in ons volksleven, en daarmede Gods plaats in ons eigen leven, die ooit gepleegd is.
Zij zullen niet rusten, voordat zij bereikt hebben, dat God verdwijnt uit ons denken en handelen, uit iederen vorm van beschaving, dien het Christendom ons bracht, uit onze wetenschap, uit onze liefdadigheid, uit onze sociale instellingen, uit de opvoeding onzer kinderen, uit onze woningen. Welk een verdwazing!
Zij kennen de eenvoudige waarheid niet, dat geloof en diepe overtuiging niet uitgeroeid kunnen worden door dwingelandij en vervolging, ja, dat ons geloof en onze overtuiging onder dien druk alleen kunnen groeien en in kracht toenemen.
Neen! Aan al wat ons heilig is, daar komen de vijanden van God en van ons niet aan; dat blijft ons onvervreemdbaar erfdeel. Wij zullen dit erfdeel verdedigen, ieder op zijne wijze, tot het uiterste. Ondanks de doorloopende onrust en de gedachten aan het heden, die u geheel in beslag nemen, vraag ik voor een kort oogenblik uw aandacht voor ons toekomstbeeld. Ik weet, wat door den Nederlandschen geest bij u thuis in uw midden wordt voortgebracht, waarvan veel onmiddellijk of later de bouwstoffen zal leveren voor het nieuwe Nederland.
Ik heb langs verschillende wegen gelegenheid gehad de ontwikkeling uwer gedachten ook op staatkundig gebied te volgen, en zal mij bij thuiskomst ook op dit terrein geen vreemdeling onder u gevoelen. Mijn vorige redevoeringen door de radio hebben daarvan, meen ik, getuigenis afgelegd.
Ik weet, dat ik uw weloverwogen overtuiging uitspreek, wanneer ik zeg: „bij het eerste vrijheidsgloren verrijst het nieuw en herboren vaderland".
Er zal aanvankelijk een regeering noodig zijn, die met krachtige hand het bewind voert, echter met vermijding van alles wat zweemt naar dictatuur. Ter handhaving van orde en rust, en niet in de laatste plaats ter bescherming van allen, die van goeden wille zijn, zal de staat van beleg aanvankelijk noodzakelijk zijn. Daarnaast zal snel recht gedaan moeten worden over landverraders en andere misdadigers. Bij de bevrijding zal onverwijld een begin gemaakt moeten worden met den toevoer van voedsel.
Sedert ik voor het eerst over de plannen voor de voedselvoorziening sprak, is dit vraagstuk er niet eenvoudiger op geworden. Eenerzijds zijn landen, welke vroeger verschillende soorten levensmiddelen leverden, in 's vijands handen gevallen; anderzijds is het aantal verhongerden in Europa toegenomen.
Wij kunnen de oogen niet sluiten voor de behoeften van onze bondgenooten. Samenwerking met hen, die schouder aan schouder met ons strijden, is aangewezen. Onzerzijds wordt het uiterste gedaan om de voedselvoorziening zoo goed mogelijk te verzorgen. Als ieder, die dit kan, rustig aan het werk gaat of blijft, mogen wij hopen, dat binnen niet te langen tijd een meer dragelijke toestand zich zal kunnen ontwikkelen. Thans richt ik mij in het bijzonder tot de jongeren, die thans in de voorste lijn van het gevaar staan, waardoor de nooden van het heden zich aan hen in den scherpsten vorm voordoen.
Met veel hoop en goede verwachting voor de toekomst vervult mij uw goede wil en de sterkte van karakter, waarvan gij thans dagelijks door uwe daden blijk geeft.
Het is een lichtpunt in dezen donkeren tijd, dat het jongere geslacht overal door dien goeden wil bezield is. Door de heldhaftige daden van onze martelaren en de schitterende voorbeelden van geestelijk leiderschap in de bezette landen zijn millioenen en millioenen zich thans bewust geworden, dat Gods geest werkt te midden van onze huidige menschelijke ellende en nood. Overal, waar de jeugd niet door misdadigers wordt opgeleid, geeft zij blijk zich de groote verantwoordelijkheid, die op haar rust, bewust te zijn, en toont zij groote vastbeslotenheid om, het koste wat het kost, een betere toekomst in het leven te roepen, overtuigd als zij is, dat het ontstellend wereldgebeuren voor haar een roepstem is voor het ontwikkelen van een onweerstaanbare stuwkracht teneinde die vernieuwing te bewerkstelligen.
Hetzelfde vertrouwen, dat onze dappere strijders bezielt, kan en moet daarbij de kracht van de jongeren zijn, willen wij niet alleen den oorlog maar ook den vrede winnen.
Nederlandsche jongeren, het Vaderland en Indië heeft u allen noodig, op u rust zelfs een veelomvattender taak dan op de jeugd van andere landen, want na de bevrijding van Nederland volgt die van Indië, dat zoozeer met u medeleefde, en waaraan, ik weet het, gij u zoo nauw verbonden voelt. Hoeveel jonge krachten zal het niet vragen, om onze driekleur weer vooruit te dragen, voor opbouw op ieder gebied, zoodra het bevrijd is.
Landgenooten, als de dag der bevrijding is aangebroken zullen wij staan voor de zeker niet gemakkelijke taak van het herstel en van het opbouwen van ons land, temidden van een verarmd, verwoest en ontwricht Europa. Er zal een aanzienlijke tijd mede gemoeid zijn voor en aleer wij het ons gestelde doel geheel zullen kunnen bereiken.
Doch één ding is zeker: zoodra onze boeien verbroken zijn en de hand van den folteraar machteloos neervalt, en de jagende onrust, de dwingelandij en het onrecht niet meer zijn, dan zullen dadelijk allerwege liefdevolle handen de geslagen wonden trachten te helen en begrijpende harten uwe doorstane smarten willen verzachten, dan zal er rust in u kunnen weder-keeren en zich weer vrijelijk kunnen ontplooien al hetgeen als hoog en heilig in u leeft, engij weer echt mensch zult kunnen zijn, gelijk gijzelf begrijpt en zelf begeert: burgers van het nieuwe, herboren Vaderland, in eensgezindheid en waren gemeenschapszin aan die wedergeboorte het beste gevend, wat gij geven kunt.
En thans, bij de nadering van paschen besluit ik met u allen een gezegend paasch feest toe te wenschen.
Landgenooten in Nederland, Rijksgenooten, Nederlanders die in den vreemde vertoeven.
Heden vereenigen zich ons aller gedachten op den verraderlijken aanslag, welken de moffen gepleegd hebben op ons vaderland, en in de drie achter ons liggende jaren in toenemende mate gericht hebben op het vernietigen van ons volksbestaan en het uitroeien van ons volk. Waar het schrikbeeld van den overweldiger geen openbaar huldebetoon, geen opgaan naar de plaats van uwe dierbare nabestaanden, die hun leven voor onze vrijheid gaven, duldt, en gij u allen thuis terugtrekt in uwe woningen, wil ik thans voor u en met u gedenken onzen strijd op het slagveld, op de zeeën, in de lucht, en zooals gij dien voert.
Diep bewogen rijst een gebed uit ons op voor die strijders die thans aan het front staan en voor de overwinning van de heilige zaak, waarvoor zij vechten, rijst dank uit ons hart op tot God voor het voorbeeld en de bezieling die zij ons achterlieten, voor wie de strijd reeds is volstreden. Wij gedenken hunner en brengen hun onze eerbiedige hulde. Zij zijn de wegbereiders voor een vrije toekomst, voor een herboren Nederland, voor een betere wereld.
Er is geen hechter band denkbaar tusschen hen en u, dan de wetenschap, dat wij voortzetten wat zij zoo eervol en opofferend zijn begonnen. En thans geef ik het woord aan mijn schoonzoon.
Landgenooten, enkele dagen geleden sprak prinses Juliana de volgende woorden tot u, die ik nu zal voorlezen. „Onze zaak, waarvoor gij strijdt met meer dan uw uiterste krachten, met inzet van al wat u het dierbaarst is, is onweerstaanbaar aan het overwinnen. De feiten spreken duidelijke taal. De overtuiging en de macht van de Vereenigde Volkeren is niet te keeren; ook mede dank zij de niet rustende strijdkracht van de onzen op zee, op het land, in de lucht en van onze koopvaardij". Deze woorden van de prinses geven geheel de gedachte weer van de koningin, en ik behoef u wel nauwelijks te zeggen dat ik daarmede ten volle instem.
Aan de overwinning van onze zaak — vab de zaak der vrijheid en onafhankelijkheid — kan niet getwijfeld worden. Die overwinning staat vast. Daarom, houdt vol, hoe moeilijk het ook zijn mag, vooral na de laatste berichten, die diepen indruk op ons gemaakt hebben, houdt vol in uw weerstand, houdt vol in uw verzet.
Landgenooten en Rijksgenooten, waar gij u ook bevindt, wij scharen ons op dezen 10en Mei 1943 om het altaar des Vaderlands, en leggen getuigenis af van ons geloof aan de komende overwinning van vrijheid en recht over barbarendom en slavernij.
Van ons geloof aan een strijdend, eensgezind, volhardend Nederland, en aan allen die buiten zijn grenzen onze driekleur hoog houden, aan de dappere Engelandvaarders, en aan hun kameraden die uit alle deelen der wereld opkwamen, en de bemanningen der koopvaardijvloot, die schouder aan schouder met onze marine strijden. Wij leggen getuigenis af van ons geloof dat Nederland onsterfelijk is en door alle eeuwen heen zal leven, dat het zal opstaan, vrij en herboren, dat Nederlandsch-Indië, dat ons geheele Rijk zal herrijzen, hechter aaneengesloten dan ooit tevoren.
Nemen wij allen ons op dezen dag dan voor, van dit geloof bij voortduring, in onbezweken trouw, door onze daden te doen blijken.
Landgenooten in Nederland,
Nadat ik einde April tot u sprak, heb ik de ontwikkeling der gebeurtenissen thuis met de meeste aandacht en nauwgezetheid gevolgd. Ik breng hulde aan allen, die in welken vorm ook de heilige zaak onzer vrijheid hebben gediend, steeds met achterstelling van iedere andere overweging.
Hulde aan de helden, die zelfs to hun leven daarvoor veil hadden. Waar ik mij van ganscher harte tracht te verplaatsen in uw bitter lijden en uwe zware beproevingen, daar dank ik met u God voor de eensgezindheid en de kracht welke thans naar voren komen in dit jongste tijdperk onzer historie, hetwelk zeker niet onderdoet voor onze 80-jarige worsteling voor gewetensvrijheid in het verleden. Ook in uw voldoening en diepe blijdschap hiervoor deel ik van heler harte.
Met u besef ik, dat zij de vernieuwing voortbrengt, die den grondslag zal vormen, waarop het gebouw onzer toekomstige vrijheid zal rusten en de voortstuwende kracht voor alle verdere ontwikkeling en ontplooiing. Overtuigd, dat alleen hij die strijdend Nederland van eigen aanschouwen en door eigen ondervinding kent, ten volle beoordeelen kan welke maatregelen voorbereid moeten worden voor het oogenblik der bevrijding, is meester Burger, die Nederland den 5den Mei verliet, als minister zonder portefeuille in het kabinet opgenomen. Zijn voorlichting zal ten opzichte van Nederland op ieder terrein van bijzondere waarde zijn.
Landgenooten, wij voelen de ure onzer bevrijding naderen, en, al kan op dit oogenblik niemand voorspellen wanneer zij zal aanbreken, het is met haar gelijk met de belofte der komende lente met haar nieuwe leven, — vóór zij er nog is, voelen wij haar op ons afkomen en ademen wij haar in met volle teugen en onbeschrijflijk verlangen. Ik wil u thans enkele mededeelingen doen, omtrent hetgeen er hier wordt voorbereid voor het tijdstip uwer bevrijding en omtrent de eerste te treffen maatregelen, voor zoover zulks mogelijk is, omdat ook de vijand mijn woorden beluistert.
Een aanzienlijk aantal landgenooten is opgeleid voor de uitvoering van den reeds eerder door mij genoemden staat van beleg. Zij zullen, onder de leiding van een militair, belast worden met de uitoefening van het militair gezag. Dit militair gezag zal op het uur der bevrijding aanwezig zijn. Het is voorzien van instructies omtrent de herleving van een gesaneerd burgerlijk gezag.
Gezien hun opleiding en hun geestesgesteldheid zullen zij in den waren zin des woords uwe eerste bevrijders zijn. Zij komen als vrienden en helpers tot u; allen die van goeden wille zijn zullen zich veilig kunnen voelen en aan het werk gaan voor den opbouw van het Vaderland.
Minister Burger is uitgenoodigd zich te belasten met den bouw van een omlijsting, waarin Nederland in burgerlijken zin actief ingepast kan worden. Deze regeling zal — met inbegrip van uw deelname — onmiddellijk in werking treden, waarbij tevens is voorzien de verwijdering van alle ongewenschte elementen, die dadelijk afgezonderd moeten worden, opdat tot snelle doch rechtvaardige berechting der misdadigers kan worden overgegaan.
Landgenooten, ik vertrouw, dat de omstandigheden zullen toelaten, dat zeer spoedig na de overkomst van het militair gezag, voor mij het groote oogenblik zal aanbreken, dat ik in uw midden kan terugkeeren. Ik hoop, dat mij onverwijld tijd en gelegenheid zal geboden zijn om mij onmiddellijk aan de verdere ontwikkeling van den toestand en de behartiging van 's lands zaken te wijden. Met groote voldoening gewaag ik voorts van den waren bevrijdersgeest, welke mij ten opzichte van ons schoone Indonesië tegenwaait, zoowel uit Nederland als uit de gebiedsdeelen van ons Rijk op het Westelijk halfrond.
Ons doel is tweeledig; wij moeten met onze bondgenooten optrekken tegen de Japanneezen, teneinde ook dezen vijand te verslaan en zoodoende gezamenlijk Indië te bevrijden. Terwijl wij thuis, met alle hens aan dek moeten aanpakken om op te bouwen hetgeen de mof heeft verwoest, zullen wij ons in uw onoverwinnelijken geest verder met alle kracht moeten toebereiden voor de groote worsteling in het Oosten.
Waar ik mij in gedachten verplaats over de verschillende deelen van den aardbol, zoude ik een woord willen spreken tot onze landgenooten die daar overal in vreemde landen en werelddeelen verspreid leven. Met waardeering besef ik hun gevoelens voor Nederland, hetgeen ik herhaaldelijk persoonlijk heb mogen ondervinden. Daaruit mag ik afleiden hun bereidheid tot de nieuwe geestelijke instelling, die noodig is om ook in de toekomst één te zijn met het leven en streven in Nederland.
De eensgezindheid en de kracht, die in Nederland zijn ontstaan, betee-kenen immers niet alleen een ,,nooit of te nimmer" toeroepen aan de machten der duisternis, die Nederland en Indië thans in hun greep hebben, doch tevens de instelling, welke de scheppende kracht bezit om de toekomst vorm te geven.
Allen, die dit begrijpen en die bereid zijn alles achter te stellen bij dit eene groote doel zullen wij noodig hebben, hetzij in Indië, hetzij in Nederland, om in Nederland op hechte fundamenten onze bevrijding te bevestigen, en in Indië bevrijding te brengen. Die nieuwe instelling is volstrekt noodzakelijk om aan het Koninkrijk de groote en eervolle plaats te blijven waarborgen, die het in de wereld ondanks alle verdrukking, nog steeds inneemt.
En tot u allen thuis zeg ik het woord van een uwer schrijvers na: moedig en onverzettelijk zij onze tegenstand, fier en bedachtzaam ons handelen, onoverwinnelijk ons geloof. Nederland en Indië zullen herrijzen.
Landgenooten,
In aansluiting op mijn vorige radio-rede zou ik vandaag een enkel punt naar voren willen brengen, waarvoor, naar mij van verschillende zijden ter oore kwam, bij u in ruimen kring belangstelling bestaat.
Doch vooraf verzoek ik u er u rekenschap van te geven, dat onder de tegenwoordige omstandigheden zeer veel niet gezegd kan worden en het daarom nimmer mogelijk is een beeld ten voeten uit te geven. Ik begrijp ten volle, dat uwe belangstelling uitgaat naar den vorm waarin staatkundig de bevrijding en herrijzenis van ons land zullen gegoten worden.
Helaas moeten gij en ik ons voorloopig nog de noodige beperking getroosten, want onberekenbaar zouden de gevolgen zijn, indien ik meer vertelde dan verantwoord is; onze luisterende vijand zou er zich maar al te zeer verheugen, indien hij iets vernam, waarmede hij zijn voordeel zou kunnen doen.
Het zal u ongetwijfeld duidelijk zijn, dat er een korte spanne tijds zal moeten verloopen tusschen het begin der bevrijding en het tijdstip waarop het leven weer in zijn gewone banen gaat loopen en zijn gewone aanzien gaat herkrijgen. Ter overbrugging van die spanne tijds van enkele weken, enkele dagen misschien, is nu ontworpen het militair gezag, dat gehoorzaamt aan de regeering en een plaatselijk burgergezag.
De coördinatie, die er moet zijn tusschen de eischen, die de oorlogvoering stelt, en de behoeften van het bewind in Nederland in de eerste dagen der bevrijding, vordert een opleiding en gezaguitoefening in samenhang met de geallieerde strategische organisatie. Niet minder noodzakelijk is het harmonisch verband, dat er moet zijn tusschen het nieuw optredend gezag en het Nederlandsche volk. Deze opzet is niet in de laatste plaats ontworpen teneinde u van den beginne af juist het ongestoord gebruik te waarborgen van die vrijheden, waarnaar gij thans zoozeer terugverlangt.
Want bevrijding beteekent, dat recht en rechtvaardigheid opnieuw hun intrede zullen doen op onzen geboortegrond en in ons aller leven, kortom, het herleven van alle vrijheden waarbij wij zijn grootgebracht, en die ons allen thans nog dierbaarder zijn dan voorheen. Zeide ik het u niet reeds: bij het eerste vrijheidsgloren verrijst het nieuwe Nederland.
Het is daarom, dat ik u nu wil vertellen hoe rijk ik ben met hetgeen uw ondergrondsche pers voortbrengt. Zoowel de waardevolle bouwstoffen welke zij levert voor de nieuwe gemeenschap, en haar aansporing tot de studie van toekomstvraagstukken als haar critiek verheugen mij zeer. Zij legt een treffend getuigenis af van diepte, ernst en bezinning. Hoe meer gij u allen bezonnen hebt en uw overtuiging gerijpt is, des te spoediger zal er vorm gegeven kunnen worden aan onze toekomst. Met blijdschap bespeur ik hoezeer uwe en mijne denkbeelden thans overeenkomen, op het gebied van de vernieuwing en in onzen geestelijken strijd tegen de duistere machten van dezen tijd. Ik denk aan uw en mijn strijd tegen onze tweeërlei tegenstanders: den vijand waartegen wij vechten met de wapenen, en den oorlog als zoodanig, die ons op den langen duur geestelijk afmat en uitput.
Wij willen sterk zijn, doch niet door brute ziellooze hardheid; onze kracht, onze in dezen tijd vaak noodzakelijke hardheid, willen wij blijven voeden uit de diepe bronnen van menschelijkheid, naastenliefde en het heimwee naar: ,,als mensch te kunnen en te mogen leven".
Wij willen allen tezamen ons tot het uiterste inspannen om deze vlam brandend te houden. Deze gedachte vond ik in een artikel in uw ondergrondsche pers, dat ik hier vrij aanhaal. Deze gemeenschappelijke krachtsinspanning is een hecht cement, dat ons samenbindt. Bij uitnemendheid brengt zij naar voren al hetgeen alle Nederlanders gemeen hebben en hetgeen ons allen heilig en dierbaar is. Welk een sterkte, een troost en een steun is zij voor allen, die dagelijks onder verdrukking en lijden dien bitteren strijd moeten voeren tegen een meedoogenloos schrikbewind, tot de steeds meer in zicht komende dag der bevrijding aanbreekt.
Ik ben er zeker van, dat ik uw overtuiging uitspreek, als ik zeg: het brandend houden van die vlam beteekent voor ons het winnen van den vrede, de waarborg voor de verwezenlijking van de toekomst die wij allen zoo vurig begeeren.
Sedert ik het laatst tot u sprak heeft onze oorlogvoering veel successen te boeken gehad; doch wellicht nog belangrijker dan dat, is de totstandkoming van de samenwerking in Moskou voor de verdere oorlogvoering en, na de behaalde eindoverwinning, voor het vredestijdperk, dat daar op zal volgen.
Deze samenwerking vormt een veelbelovend uitgangspunt voor de nieuwe volkerengemeenschap, die gericht zal zijn op voorkoming van de volgende wereldramp. Nederland is zich bewust van de rol die het in dit opzicht heeft te vervullen en zal zijn volle medewerking verleenen aan alle verstandige plannen, die met onze positie en belangen rekening houden. Vanuit dit standpunt moet ook onze deelneming aan de conferentie in Atlantic City worden bezien, waar op het oogenblik de vertegenwoordigers der Vereenigde Volken bijeen zijn om maatregelen te treffen, teneinde den nood der thans nog bezette landen zoo spoedig mogelijk te lenigen.
De lucht is vol beloften voor de toekomst: ik besluit met den wensch, dat deze beloften spoedig in daden en feiten worden omgezet.
Rijksgenooten in Suriname,
Waar thans de uitvoerige berichten mij bereikt hebben omtrent het bezoek van mijn dochter aan u, wil ik u gaarne zeggen hoezeer de ontvangst zoowel thans van haar als die van mijn schoonzoon een jaar geleden, mij verheugd heeft.
Ik dank u allen hartelijk voor alle boodschappen, die ik door mijn dochter van u gekregen heb en die ik zoozeer waardeer. Met oprechte belangstelling heb ik de reis mijner kinderen door Suriname gevolgd en ik weet met hoeveel geestdrift zij door u zijn ontvangen, en hoe zelfs de kleinste gemeenschappen zich met een feestdos hebben getooid en zich de grootste moeite hebben gegeven om hun nederzettingen te versieren, en hoe iedere volksaard hen naar eigen gebruik en met eigen rhythme ontvangen heeft. De ontvangst in Paramaribo, waarvan ik thans niet alle bijzonderheden in herinnering behoef te brengen, werd nog in het bijzonder opgeluisterd door de feestverlichting.
De bijzondere gastvrijheid van den gouverneur en mevrouw Kielstra hebben niet nagelaten voor mijn kinderen en mij den indruk van het geheele bezoek te verhoogen.
Dit alles tezamen heeft u allen in den geest zoo dichtbij mij gebracht als waren wij niet door een oceaan gescheiden. Het is mij een voldoening thans door een getrouw beeld van ooggetuigen, die mij zoo na staan, een duidelijke voorstelling te hebben van de geestdrift die de Surinamers bezielt voor de oorlogvoering en de bevrijding van de bezette Rijksdeelen en van de groote offers, die zij zich daarvoor getroosten.
De trouw aan het Rijksverband, die daaruit blijkt, heeft mij diep getroffen. Met genoegen vernam ik ook van uwen breeden blik op de toekomst, op de nieuwe gemeenschap, waarin bewoners van alle Rijksdeelen en de volkeren der geheele wereld zullen leven.
Wanneer het oogenblik komt om aan deze nieuwe gemeenschap een vasten vorm te geven, zal ik een beroep kunnen doen op uwe medewerking en samenwerking, want na de eindoverwinning met de wapenen moeten wij den vrede winnen. Dat zal van de krachten van iedereen het uiterste vergen, maar ik twijfel er niet aan of gij allen zult met vreugde het uiterste geven.
Rijksgenooten in Curacao,
Het heeft mij gespeten, dat geheel buiten haar wil liggende omstandigheden mijn dochter belet hebben neer te dalen ook op uw grondgebied, waarvan de Nederlandsche vlag fier en vrij wappert.
Met veel belangstelling heb ik kennis genomen van den tocht van mijn dochter over de Eilanden Beneden den Wind, en ik waardeer bijzonderden korten doch zoo treffenden groet door zoovelen uwer gebracht. Mijn schoonzoon, die het voorrecht had u verleden jaar te bezoeken, heeft mij ook over u zooveel belangwekkends verteld, dat uw leven en streven mij nader is komen te staan.
Ik waardeer hoogelijk de trouw aan de Rijkseenheid van de bewoners der verschillende eilanden, die hij mij heeft overgebracht. Ook heb ik vernomen van de mate van uw bereidheid en de inspanning van krachten, waarmede gij aan den oorlog deelneemt. Gij zijt vastbesloten in het winnen van dezen oorlog en niet minder dan Suriname zijt gij eens van zin om ook het uwe bij te dragen tot het winnen van den vrede en samen te werken voor de veranderingen, die dan komen zullen.
Aan u allen, Rijksgenooten in heel het vrije Nederland op het westelijk halfrond,
geef ik de verzekering van mijn hartelijk medeleven en tevens roep ik u toe: tot weerziens voor de microphoon. Ik heb gezegd.
Landgenooten in Nederland,
Nog is het donker, heel donker op uw en mijn kerstfeest, doch zien wij door het zware weer heen, dat ons thans nog zoozeer benauwt en drukt, dan bespeuren wij daar, waar het licht van een betere toekomst doorbreekt, vele teekenen van de naderende overwinning. Moedige onvermoeibare strijders voor vrijheid en voor recht, nog een laatste worsteling en de vijand van al wat den mensch heilig is, zal verslagen zijn.
Christus kwam tot ons om ons de hoogste waarden van het leven te doen kennen en deze binnen ons bereik te brengen, en thans strijden wij om het bezit van diezelfde goederen, die ons tijdelijk door de dienstknechten van de duivelsche machten zijn ontnomen. Want, verscholen achter al wat wij beleven, ligt die ontzaglijke geestelijke worsteling, waarvoor gij letterlijk alles over hebt. Neen, als eenmaal de zege behaald zal zijn over al onze wederpartijders, onverschillig tot welk werelddeel zij behooren, dan zult gij geen genoegen nemen met een vrede die niet verder gaat dan het neerleggen van de wapenen, doch uw verlangen zal veeleer uitgaan naar één die gedragen wordt door al hetgeen het door u doorstane in u heeft opgebouwd, opdat dit kostbare geestelijke erfdeel niet verloren ga, doch rijpe vruchten drage tot heil van ons volk en van geheel de menschheid in lengte van jaren, en het een vrede zij, die in overeenstemming is met dien welke ons in den kerstnacht wordt verkondigd. Doch nog is die tijd niet aangebroken, en nog herdenken wij ons kerstfeest onder de schaduw van het schrikbewind. Ongetwijfeld heeft menigeen van u vaak gezongen:
Er is een kindetje geboren op d'aard, Er is een kindetje geboren op d'aard, 't Kwam op de aarde en 't had geen huis, 't Kwam op de aarde en 't droeg al zijn kruis.
Gij hebt dit wellicht aangeheven zonder er u rekenschap van te geven, dat in die enkele woorden heel Gods ontfermende liefde en macht om ons te verlossen besloten liggen. En men noemt zijnen naam: Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der Eeuwigheid, Vredevorst... Ja, Sterke God! Vergis ik mij niet, dan is de weg naar Bethlehem, die met onze geestesgesteldheid van dit oogenblik het meest overeenkomt, die, welke ons voert langs des Heilands kruis. Dat Hij zich zoozeer met ons vereenzelvigd heeft dat Hij reeds bij zijn komst op aarde het kruis droeg, geeft ons de zekerheid, dat Hij ons nabij is, of zal zijn, in de donkerste uren van ons leven en in onze diepste verlatenheid.
Zelfs als wij tijdelijk niets van zijne nabijheid merken, ja, als het is of Hij onze gebeden niet hoort, ook dan heeft zijne liefde ons niet verlaten en als wij niet versagen maar volhouden zoo zullen wij ons weldra gedragen voelen door het kruis en opgeheven boven ons zelf, en boven al hetgeen ons dreigt te verslinden. Ongetwijfeld hebben zij, die bereid waren hun leven te geven voor hun volk en voor de heilige zaak die zij dienden, gelijk de velen die hen in vroegere tijden op het martelaarspad zijn voorgegaan, onder hun weer-galooze folteringen, lijden en sterven, ondervonden, dat zich een wonder voltrokken heeft, waardoor alles is veranderd, en door God is omgezet in heerlijkheid voor hen. Wij danken God daar voor. Hun leven en hun sterven zij ons tot een lichtend voorbeeld.
Hoe meer berichten mij langs verschillende wegen bereiken over al hetgeen deze tijd in u heeft doen ontstaan en groeien, des te meer deel ik in uw blijdschap daarover. Uwe eensgezindheid en vastberaden staan als één man voor één en hetzelfde doel, uw groote liefde tot den naaste en gul betoon van onderlinge hulpvaardigheid, uw gemeenschapszin en het opsporen van dat wat gij gemeenschappelijk bezit en u saambindt, waardoor vele scheidsmuren wegvielen en gij elkander leerdet begrijpen en de hand reiken ... en nog zoo veel meer zijn u en mij zoovele bewijzen, dat God zelf in onze harten werkt teneinde al datgene uit ons te doen voortkomen waaruit wij ene betere toekomst kunnen bouwen. Mochten wij God ook voor dit alles danken. Daarvoor is rijke stof! Mocht het besef van de veelomvattende taak welke voor de jongeren is weggelegd bij het vorm geven aan de toekomst en van hun roeping daarbij, ook in geestelijk opzicht, de geheime bron van hun kracht zijn, nu, en als zij eenmaal aan den slag gaan.
Alvorens te eindigen wil ik nog eens met u terugkeeren tot den kerstnacht. In minder bewogen tijden reeds worden wij door de heerlijkheid, die daarvan uitgaat, gegrepen. Dichters hebben hem bezongen, op aangrijpende wijze, en zij hebben weergegeven wat in ons leefde. De indruk, dien hij op ons maakt, neemt een blijvende plaats bij ons in. Zelfs heeft iemand eens gezegd, van de meest innige en diepste persoonlijke ervaringen van Christus' nabijheid: „dan is het kerstnacht voor mij". En toch, nu wij leven in eene duisternis, die ons door menschen wordt opgelegd, waarin een ieder reikhalzend uitziet naar uitredding, daar is de kerstnacht, indien mogelijk, nog meer in het middelpunt van het leven komen te staan.
Het feit, dat in den nacht waarin de wereld thans verzonken is, het licht uit die andere wereld, die wereld van God, doorbreekt, met zijn heilsboodschap aan een uitgeputte, en afgematte menschheid, is in geheel bijzonderen zin het teeken, dat God geeft aan de volken in hun huidigen nood, aan de volken en aan ieder persoonlijk. In menschen een welbehagen, ook in dezen door menschen veroorzaakten nacht. Het licht van den kerstnacht, dit is Gods liefde en Gods leven zooals deze in Christus tot ons inkomen. Het is of wij iets meer begrijpen van de ,,groote blijdschap", waarvan de boodschapper op Bethlehem's velden kond doet; of die blijdschap dieper tot ons doordringt. Zij vindt haar oorsprong in diezelfde innerlijke bewogenheid en dankbaarheid, waarmee één, die een moeilijk lijdenspad, waar telkens kruisen stonden, gegaan is, 't persoonlijk kan nazeggen: „dat dengenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede".
Dat Gods liefde, zelfs uit het kwade, heil en zegen voor menschen wil doen voortkomen, daarvoor dankt en jubelt heel zijn hemel mede. In afwachting van moeilijke oogenblikken, die wellicht nog komen zullen, doch bovenal van het oogenblik, dat wij weer vrije menschen zijn, een oogenblik in uw en mijn leven dat niemand vermag te beschrijven, mocht het ons gegeven zijn, dit kerstfeest te herdenken in heel diepgaand besef van zijn beteekenis voor ons, en mocht mijn wensch in vervulling gaan: dat het voor u en voor mij in heel persoonlijken zin kerstnacht zij.
Landgenooten en Rijksgenooten,
Bij de wisseling des jaars wil ik enkele woorden tot u richten. In de eerste plaats tot allen in Nederlandsch-Indië. Ik wensch u de verzekering te geven van mijn hartelijk medeleven in het lot, dat u zoo zwaar getroffen heeft, en van mijn goede wenschen vqor het Nieuwe jaar.
Ik weet, dat uw geest van taaie volharding en van het vertrouwen in het herrijzen van ons schoone Insulinde, ongebroken is, en ik weet ook, hoe moedig allen, die van hun vrijheid beroofd zijn, hetzij ten deele, hetzij geheel, hun lot dragen, ondanks de vele dagelijks terugkeerende geestelijke en stoffelijke ontberingen, die de gedwongen afzondering hun oplegt. Ik weet, dat daartoe veel geestkracht vereischt wordt. Met deernis denk ik aan het gebrek, dat er in vele deelen van den Archipel geleden wordt door de ontwrichting van het economisch leven. Na de bevrijding, waarvan God geve, dat deze in een niet te ver verschiet kome, zal het een van onze eerste en meest dringende plichten zijn verlichting van deze ellende te bewerkstelligen.
Met bijzondere voldoening vernam ik uit de berichten, die mij bereikten, van de groote bereidwilligheid van alle deelen der bevolking om elkander onderling te helpen en tot steun te zijn.
Ik breng warme hulde aan al onze wakkere strijders, die den weerstand onder zoo uiterst moeilijke omstandigheden diep in het binnenland van Sumatra hebben volgehouden en die daarmede onze zaak een belangrijken dienst bewezen hebben. De nagedachtenis van hen die vielen in de vervulling van hun plicht, zal in dankbare herinnering bij ons voortleven. Ook wensch ik uiting te geven aan mijn waardeering en dank voor de trouwe plichtsbetrachting van de Europeesche en Indonesische lands-dienaren, welke hun taak onder bijzonder moeilijke omstandigheden met zoo bijzondere toewijding volbrengen. Uw trouw en standvastigheid zal zonder twijfel bij de bevrijding, die zeker komen zal, hun welverdiende belooning vinden.
En thans een woord tot dat deel van Indië, waar onze vlag nog vrij en fier wappert. Ook van uw toewijding en trouw heb ik de meest ondubbelzinnige bewijzen ontvangen. Gij staat in de voorhoede van de bevrijding en van u zal de Victorie komen. Op dat gelukkige tijdstip wacht u allen, ingezetenen van Nederlandsch-Indië, een grootsche taak, waartoe ik een beroep zal doen op uw aller medewerking: den nieuwen staatkundigen opbouw van Nederlandsch-Indië in het verband van het Koninkrijk, volgens de grondslagen, welke ik u in breede trekken reeds mededeelde, en tevens op economisch gebied. Mocht dit oogenblik binnen niet al te langen tijd aanbreken.
Landgenooten in Nederland,
Alvorens met u van het jaar afscheid te nemen, is het zeker uw en mijn wensch er nog enkele oogenblikken bij stil te staan. Niet zoozeer om al het gebeurde in dien tijd in ons geheugen terug te roepen, als wel om de beteekenis er van in het leven van ons volk naar voren te brengen.
Steeds zenuwsloopender is de overheersching van den nietsontzienden vijand voor u geworden; steeds gruwelijker zijn methoden, waaraan velen uwer, en in het bijzonder onze Joodsche landgenooten, wier vernietiging helaas bijna een feit is geworden, ten offer zijn gevallen. Steeds meer wordt onze vaderlandsche bodem gedrenkt en gewijd door het bloed der martelaren, dat de wraaklust van den dwingeland doet vloeien.
Daartegenover zijt gij vaster dan ooit besloten nimmer te bukken voor den tyran en u steeds feller te weer te stellen. Wij nemen afscheid van dit jaar van bitter lijden, dat zoo menigeen voerde door het doodsgebied in de zekerheid, dat de dag der bevrijding op komst is.
Dank zij uw houding en daden van moed en zelfopoffering door zoo velen van u verricht, gaat ook dit jaar van beproeving over in de geschiedenis als een der roemrijkste in de historie van ons volksbestaan. Hier wil ik in het bijzonder hen gedenken, die om vele duizenden levens van hun medeburgers te redden, op zeer verschillende en uiteenloopende wijzen zich door hun kloekmoedig optreden in het grootste gevaar begaven en dit met foltering en vuurpeleton hebben moeten betalen.
In diep ontzag en bewondering gaat ons aller dank en hulde uit naar deze groote zonen van ons volk. Ik ken hun bescheidenheid en begeerte niet op den voorgrond te treden. Dit kan slechts de innerlijke waarde van hun offers verhoogen. Met eerbiediging van dezen wensch, hoop ik u te zijner tijd voor te stellen deze helden blijvend op een sobere, doch alleszins hun waardige wijze te gedenken. Voor mijn geest zweeft hun naam en daden te doen inschrijven in een samen te stellen boek voor onze helden en martelaren en dit boek een eereplaats te geven in ons midden, als een kostbaar kleinood, dat wij aan het nageslacht doorgeven.
Het zal voor het Nederlandsche volk een eereplicht zijn, na de overwinning, ook hen die onze helden achterlieten niet te vergeten. Wij gaan dit nieuwe jaar tegemoet elkander de stellige belofte gevend, als eenmaal de ure der bevrijding is gekomen, niet te rusten voordat het groote doel, dat u steeds voor den geest heeft gestaan, bereikt is. Dat doel, waarvoor gij zoo nameloos veel lijden en verdrukking hebt over gehad, waarvoor duizenden en nog eens duizenden hun leven veil hadden, waarvoor onze dapperen thuis en in Indië sneuvelden, waarvoor de wakkere strijders ter zee, schouder aan schouder met hun makkers van de koopvaardij en de visschers en met onze vastberaden strijders, die helpen het luchtruim te beheerschen, zooveel ontberingen leden of hun leven gaven. Moge God ons de kracht en de wijsheid schenken, dat vaderland te doen geboren worden, dat bewijzen moet, dat alle gebrachte offers niet vergeefsch zijn geweest.
---Rijksgenooten in het vrije Nederland op het Westelijk halfrond,
Ik acht mij gelukkig ook tot u bij de wisseling des jaars het woord te richten, waar ik nog zoo kort geleden zooveel treffende bewijzen van trouw en aanhankelijkheid van u mocht ontvangen. Ik weet hoezeer gij allen medeleeft met het zwaargetroffen moederland en ons schoone Insulinde.
Gelijk alle vrijgebleven volken, draagt ook gij in niet geringe mate mede den oorlogslast. Het is een mij steeds overnieuw verheugende gedachte, dat gij uw schouders kloek en met wilskracht onder dezen last zet. Ik denk hierbij aan de aanzienlijke persoonlijke en materieele offers, die gij u getroost hebt voor de oprichting en instandhouding van uw beider weermacht en de geldelijke offers, die gij in den loop der jaren hebt gebracht. En zeker niet minder verheugend is uw geestdrift voor het doelwit, dat wij ons gesteld hebben: de overwinning. Moge ons aller wensch in vervulling gaan, dat deze overwinning spoedig bereikt worde. En nu wensch ik u allen, landgenooten en rijksgenooten, een gezegend nieuwjaar.