Het Japanse koopvaardijschip Kano Maru werd in 1934 afgeleverd aan de Kokusai Kisen K.K.. In 1941 werd het schip door de Japanse Keizerlijke Marine gevorderd en ingezet als algemeen transportschip. In deze hoedanigheid nam het schip deel aan de strijd rond Nederlands-Indië, de slag om Midway en diverse transportoperaties. Nadat het schip in juli 1942 door een Amerikaanse onderzeeboot werd getorpedeerd, werd het naar de baai van Kiska gesleept. Hier werd het schip onherstelbaar beschadigd door een luchtbombardement, waarna het zonk in de baai van Kiska.
Gebouwd
door: |
Kiel
gelegd: |
Te
waterlating: |
Aflevering: |
Einde: |
Uraga Senkyo K.K.
Kojo, Uraga |
17 december 1932 |
16 september 1933 |
10 augustus 1934 |
15 september 1942 (luchtbombardement) |
Bouwnummer : ? |
||||
Indeling: |
Datum
in: |
Datum
uit: |
Gegevens: |
|
10 augustus 1934 |
21 september 1941 |
Koopvaardijschip
m.s. Kano Maru, Kokusai Kisen K.K., Tokio |
||
21 september 1941 |
15 september 1942 |
Ippan Choyosen m.s.
Kano Maru, Kure chinjufu |
||
1 juli 1943 |
gechrapt van
marinelijsten |
De kiel voor dit koopvaardijschip werd op 17 december 1932 gelegd aan de werf van de Uraga Senkyo K.K. Kojo in Uraga. Het zou het enige schip binnen de Kano Maru-klasse worden. Op 16 september 1933 werd het als m.s. Kano Maru te water gelaten en op 10 augustus 1934 overgedragen aan de Kokusai Kisen K.K. in Tokio. De rederij zette het schip tussen 1935 en 1941 in als koopvaardijschip op de route tussen Japan en New York. In sommige Japanse bronnen werd naar dit schip verwezen als m.s. Kashima Maru. De Kano Maru had een waterverplaatsing van 6,940 ton (BRT) en een netto registertonnage van 3.785 ton met een lengte van 138,20 meter en een diepgang van 9,40 meter. Rond 1935 ontving het schip een kleine reconstructie waarmee de waterverplaatsing 8.572 ton (BRT) werd met een netto registertonnage van 5.152 ton. De lengte werd 139 meter met een diepgang van 12,20 meter. Vanaf 1935 tot in 1941 werd het schip door de rederij ingezet op de route tussen Japan en New York.[1]
Op 12 september 1941 vorderde de Japanse Keizerlijke Marine het schip en nam het in gebruik als Ippan Choyosen (Militair Transportschip) en deelde het in bij het Kure Chinjufu (Kure Marinedistrict) met een marineofficier als toezichthouder aan boord. De thuishaven van het schip werd Kure. Op 9 november 1941 vertrok het schip vanuit Shibaura bij Tokio en werd het toegevoegd aan de vloot in het zuidelijk zeegebied. Rond deze tijd (november 1941) was het schip bewapend met twee stuks 80 mm / 40 kaliber Type 41 geschut, een 7,7 mm Vickers machinegeweer, een dieptebommenwerper met acht type 95 dieptebommen en was het schip uitgerust met een 45 cm zoeklicht. Vanaf 20 november werd de Kano Maru ingedeeld bij de Bevoorradings- en Ondersteuningseenheid van de Gecombineerde Vloot. Hierbij werd het schip vanaf 1 december 1941 ingezet voor het transport van de Zuidelijke Aanvalsmacht voor de Filippijnen. Op 6 december 1941 kwam het schip aan in Palau.
Begin januari werd de Kano Maru toegevoegd aan de aanvalsvloot voor het Nederlands-Indische eiland Tarakan, voor de kust van Borneo. Het schip was hierbij ingedeeld bij de 1e Sub-divisie met aan boord troepen van de 56e Gemengde Infanteriegroep en de 2 Kure Kaigun Tokubetsu Rikusentai (2e Kure Speciale Marine Landingseenheid). Op 10 januari 1942 om 19.00 uur lieten de schepen hun anker vallen ten oosten van Tarakan en begon het uitladen van de troepen. Eind januari vertrok het schip weer om op 24 februari 1942 in Kure aan te komen.[2]
Vanaf 1 maart 1942 werd het Kano Maru weer ingedeeld bij de Bevoorradingseenheid van het Kure Chinjufu (Kure Marinedistrict) en ondernam het schip tochten voor het overbrengen van voorraden tussen diverse Japanse havensteden. Vanaf 10 mei werd de Kano Maru ingedeeld bij de Dai-ni Kantai (Japanse 2e Vloot) en werd de bewapening uitgebreid met een enkelvoudige 13 mm machinegeweer. Vanaf 25 mei 1942 maakte het schip op Saipan, de Marianen, deel uit van de invasievloot voor Midway, Operatie MI. De Kano Maru ontving hierbij voorraden voor de invasietroepen en elementen van de 12e Constructie Eenheid. Het schip overleefde bombardementen op 3 en 4 juni 1942. Nadat besloten werd de invasie uit te stellen, vertrok het konvooi met de Kano Maru naar Truk, waar de voorraden vanaf 12 juni werden gelost. Vervolgens werd lading aan boord genomen om terug te brengen naar het Japanse vaste land. Onderweg ontving het schip de opdracht zich bij de Dai-go Kantai (Japanse 5e Vloot) te voegen. Op 21 juni 1942 liep het schip Yokosuka binnen.[3][4]
Op 3 juli werd Yokosuka verlaten op weg naar Yokohama om voorraden te lossen. Op 5 juli werd het schip alweer losgemaakt van de 5e Vloot en op 7 juli vertrok het schip naar Osaka welke haven op 8 juli werd bereikt. Op 11 juli vertrok de Kano Maru naar Ujina waar voorraden voor Maizuru aan boord werden genomen. Op 13 juli werd Maizuru bereikt, van waaruit het schip na lossen van de lading op 16 juli vertrok naar het nabijgelegen Higashi-Maizuru. In juli ontving het schip te Maizuru nog eens twee enkelvoudige 13 mm machinegeweren en dieptebommenrekken op het achterschip. Het schip vertrok op 19 juli weer en kwam op 20 juli aan te Ominato. Vervolgens werden voorraden geladen met bestemming Kiska op de Aleoeten.[5]
Op 26 juli 1942 vertrok het schip om 10.00 uur vanuit de Baai van Kataoka op het eiland Shumshu met bestemming de Baai van Holtz op het eiland Attu. Om 02.00 uur kwam het schip daar aan en loste aldaar een deel van de lading om vervolgens rond 12.00 uur naar het eiland Kiska te vertrekken. Op 31 juli 1942 om 05.47 uur werd het schip onderweg op circa 36 kilometer van Kiska, getroffen door een torpedo afgevuurd door de USS Grunion (SS-216). Twee bemanningsleden kwamen hierbij om het leven. Later trof een tweede torpedo het schip nogmaals maar met geschutvuur wist de Kano Maru de onderzeeboot te verdrijven en waarschijnlijk tot zinken te brengen. De Kano Maru werd vervolgens op sleeptouw genomen door de s.s. Kikukawa Maru (1936) en door het schip naar de baai van Kiska gesleept waar het op 2 augustus 1942 aankwam. Hier werd het schip direct gelost en op 3 augustus kwam de m.s. Hyuga Maru (1941) langszij om het Kano Maru van energie te voorzien en het schip naar een vast ankerplaats te verplaatsen.[6]
De Kano Maru werd in de baai van Kiska afgemeerd en diende vervolgens als kunstmatige aanlegsteiger voor landingsboten die voorraden overbrachten naar de kust. Op 15 september 1942 werd het schip bij een luchtbombardement door Amerikaanse vliegtuigen dusdanig beschadigd dat het begon te zinken. Door sterke winden en zwaar weer liep het vervolgens aan de grond bij South Head. Hier werd het wrak op 22 september verlaten en ter plekke achtergelaten. De Kano Maru werd op 1 juli 1943 van de marinelijsten geschrapt.[7][8]
Naam: | m.s. Kano Maru |
Callsign/Registratie: |
? / ? |
Bouwer: |
Uraga Senkyo K.K. Kojo,
Uraga |
Bouwnummer: |
? |
Type/Klasse: |
Militair tranportschip /
Kano Maru-klasse (1933) |
Waterverplaatsing: |
6.940 ton (BRT) 8.572 ton (BRT) na verbouwing 3.785 ton (NRT) 5.152 ton (NRT) na verbouwing |
Lengte: |
138,20 meter 139,00 meter na verbouwing |
Breedte: |
18,59 meter |
Diepgang: |
9,40 meter 12,20 meter na verbouwing |
Aandrijving: |
1x Mitsubishi dieselmotor 1 schacht 7.300 nhp |
Snelheid: |
19 knopen (35,19 km/u) |
Bereik: |
46.670 km bij 16 knopen (29,63 km/h) |
Bewapening: |
2x1 80 mm / 40 kaliber
Type 41 geschut 1x1 7,7 mm Vickers machinegeweer dieptebommenwerper met acht type 95 dieptebommen later uitgebreid met 3x 13 mm machinegeweren en dieptebommenrekken |
Bemanning |
? |
Dai-sa Tomosaburo Miura
(Kapitein-ter-zee) - toezichthouder |
1 oktober 1941 |
Dai-sa Koreshige Inutsuka
(Kapitein-ter-zee) - toezichthouder |
10 maart 1942 |
Dai-sa Seiho Arima
(Kapitein-ter-zee) - toezichthouder |
29 maart 1942 |
Dai-sa Seiichi Aiura
(Kapitein-ter-zee) - toezichthouder |
18 april 1942 |
Dai-sa Seiichi Aiura
(Kapitein-ter-zee) - bevelhebber |
26 april 1942 |