de Nederlandse patrouilleboot Hr. Ms. B 1 was in 1942 te water gelaten, juist voor de Japanse inval in Nederlands-Indië. Ondanks dat personeel van de marinewerf in Soerabaja had getracht het schip te vernielen door het te laten zinken, kon de Japanse marine het schip lichten. Als onderzeebootjager Cha 103 werd het schip in 1942 in dienst gesteld. In 1945 werd het schip in Ambon terug gevonden.
Gebouwd
door: |
Kiel
gelegd: |
Te
waterlating: |
Aflevering: |
Einde: |
Marine
Etablissement, Soerabaja |
? |
10 juli 1942 |
31 augustus 1942 |
onbekend |
Bouwnummer : ? |
||||
Indeling: |
Datum
in: |
Datum
uit: |
Gegevens: |
|
31 augustus 1942 |
28 augustus 1945 |
Onderzeebootjager
Cha 103, Keizerlijke Japanse Marine |
||
28 augustus 1945 |
22 september 1945 |
Royal Australian Navy |
||
22 september 1945 |
? |
Koninklijke Marine |
De Japanse onderzeebootjager Cha 103 werd aanvankelijk in 1942 op stapel gezet bij het Marine Etablissement in Soerabaja als patrouilleboot Hr. Ms. B 1 ten behoeve van de Nederlandse Marine in Nederlands-Indië als één van de patrouilleboten van de B-klasse (1942). Het schip werd vlak voor de Japanse inval op 8 maart 1942 te water gelaten, maar door werfpersoneel tot zinken gebracht voordat de Japanse No. 102 Marine Constructie en Reparatie Departement de scheepswerf overnam. De Japanse marine wist het schip te lichten en repareerde het, waarna het op 10 juli 1942 wederom van stapel kon lopen. Geheel volgens eigen specificaties werd het schip afgebouwd als Onderzeebootjager Cha 103 en deed het dienst als voorbeeld voor de verbouwing van de overige B-klasse (1942) patrouilleboten die de Japanse Marine wist te redden. De schepen werden afgebouwd als Cha 103-klasse (1942) onderzeebootjagers. Op 31 augustus 1942 kon de Cha 103 worden afgeleverd.[1][2]
De Cha 103 had een waterverplaatsing van 130 ton bij een lengte van 45,60 meter en een breedte van 5 meter. De diepgang betrof 1,40 meter. Aangedreven door twee benzinemotoren met een totaal vermogen van 1.500 pk, kon een snelheid van 20 knopen (37,04 km/u) worden bereikt. De 18 bemanningsleden hadden de beschikking over een 47 mm / 40 kaliber Yamanouchi geschut, een 13,2 mm machinegeweer, een 7,7 mm machinegeweer en twee dieptebommenwerpers met 32 dieptebommen.
Over de inzet van het schip is niet veel bekend. Voor zover de gegevens aangeven heeft het schip nagenoeg de gehele oorlog geopereerd in de Indische archipel. De enige zekere vermelding was op 1 maart 1944. Toen verliet het schip Soerabaja als escorte van een klein Japans konvooi met de mijnenveger W 12 (1939), de Kita Maru (1943), de tanker Tsurumi (1921) en de hulptanker Kyoei Maru (1937). Op 28 augustus 1945 werd het schip op Ambon door de Australische Marine buit gemaakt en op 22 september 1945 aan de Nederlandse Koninklijke Marine terug gegeven. Mogelijk heeft het hierna nog enige tijd dienst gedaan bij de KVD (Kleine Vaartuigen Dienst) maar hier zijn geen verdere gegevens van bekend.[3][4][5]
Naam: | Cha 103 |
Callsign/Registratie: |
? / ? |
Bouwer: |
Marine Etablissemen,
Soerabaja |
Bouwnummer: |
? |
Type/Klasse: |
Onderzeebootjager / Cha
103-klasse (1942) |
Waterverplaatsing: |
130 ton
(standaard) |
Lengte: |
45,60 meter |
Breedte: |
5,00 meter |
Diepgang: |
1,40 meter |
Aandrijving: |
2 benzinemotoren 1.500 pk 2 schachten |
Snelheid: |
20 knopen (37,04 km/u) |
Bereik: |
? km bij ? knopen (? km/h) |
Bewapening: |
1x1 47 mm / 40 kaliber
Yamanouchi geschut 1x1 13,2 mm machinegeweer 1x1 7,7 mm machinegeweer 2x dieptebommenwerpers met 32 dieptebommen |
Bemanning |
18 |