Titel: | In de schaduw van de Tweede Wereldoorlog - De zuivering van de Nederlandse Krijgsmacht |
Schrijver: | Schulten, J. |
Uitgever: | Walburg Pers |
Uitgebracht: | 2022 |
Pagina's: | 432 |
ISBN: | 9789462498204 |
Omschrijving: | Luitenant-kolonel b.d. dr. ing. J.W.M. (Jan) Schulten (1933) ging na de HTS naar de Koninklijke Militaire Academie (KMA, promotie 1956). Hij vervulde diverse troepen- en staffuncties bij het Wapen van de Verbindingsdienst en studeerde intussen geschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Van 1976 tot 1991 was hij als docent strategie en militaire geschiedenis verbonden aan de KMA. In 1998 promoveerde hij aan de Universiteit Leiden op het proefschrift ‘De geschiedenis van de Ordedienst. Mythe en werkelijkheid van een verzetsorganisatie’. In 1969 schreef hij samen met zijn tweelingbroer Cornelis Maria (Kees) Schulten (1933) het boek ‘Het leger in de zeventiende eeuw’. Deze broer was van 1990 tot 1995 directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) en schreef in 1993 het standaardwerk ‘Zeg mij aan wien ik toebehoor’ over her Verzetskruis 1940-1945. De broers delen een fascinatie voor militaire geschiedenis en hebben elk een groot aantal publicaties op hun naam staan over Nederlandse, koloniale en krijgsgeschiedenis. Al direct na de Nederlandse capitulatie in mei 1940 boog de legertop zich over de vraag waaraan de snelle overgave aan de Duitsers te wijten was en meer specifiek over de vraag of de officieren zich goed van hun taak hadden gekweten. Van bestraffing van mogelijke ‘schuldigen’ kon in oorlogstijd natuurlijk geen sprake zijn, niet op de laatste plaats ook omdat de complete legertop óf in een van de Duitse krijgsgevangenkampen óf in Londen zat. De regering in Londen was al aan het kijken hoe het na de oorlog met het land verder moest. Het uitgangspunt was dat na de oorlog er een noodzaak was voor politieke en maatschappelijke vernieuwing, waarbij een belangrijke rol zou zijn weggelegd voor de leden van het (gewapend) verzet. Dat waren immers degenen die in moeilijke tijden karakter hadden getoond en hun leven in de waagschaal hadden gelegd om de vrijheid te heroveren en de democratie te herstellen. Deze verzetsstrijders hadden het karakter om Nederland weer op te bouwen en te vernieuwen. Tegelijkertijd moest natuurlijk iedereen die gedurende de bezetting fout was geweest worden bestraft. Elke persoon die maar enigszins fout was geweest, moest zonder pardon opzij worden geschoven. Er werd daarom speciale wetgeving ingevoerd om binnen de regels van een rechtsstaat het land compleet te kunnen zuiveren van verraders, collaborateurs, profiteurs en ander gespuis. Een deel van de gehele zuiveringsoperatie had betrekking op de officieren van het Nederlandse leger, die aan een strenge beoordeling werden onderworpen om "het toekomstige leger van goede geest doordrongen te laten zijn". Daar werd later sluipenderwijs aan toegevoegd dat niet alleen de politiek onbetrouwbare elementen moesten worden verwijderd, maar ook degenen die onvoldoende aanpassingsvermogen hadden laten zien aan de eisen die in de moderne tijd werden gesteld. Schulten bespreekt zeer gedetailleerd de zuivering van de Nederlandse krijgsmacht, die werd uitgevoerd met vier hoofdrolspelers (generaal J.J.G. baron van Voorst tot Voorst, luitenant-kolonel A.H.J.L. Fiévez, reservegeneraal-majoor H. Koot en luitenant-generaal b.d. jhr. W.Röell), de minister van Binnenlandse Zaken en zijn ambtenaren en een verbazingwekkend aantal commissies: de Commissie Verantwoording Krijgsgevangen Officieren (CVKO), de Commissie Verantwoording Krijgsgevangen Officieren KNIL, de Commissie Beoordeling Officieren Bezet Gebied (CBOBG), de medische commissie van de CBOBG, de Commissie-Van Asbeck inzake gedragingen marineofficieren Nederland, de Commissie Zuivering Marine-artsen, de Commissie Zuivering Beroepspersoneel beneden de rang van tweede luitenant (ook wel de Commissie Nierstrasz genoemd), de Commissie Onderzoek Gedrag Schepelingen (die bekend stond als de Commissie Dalinghaus), de Militaire Commissie van Advies (MCA) en de commissies en raden van onderzoek. Elk van deze commissies wordt uitvoerig besproken ten aanzien van bezetting, van toepassing zijnde reglementen en werkwijze. Daarna wordt van een groot aantal personen hun zuiveringsproces beschreven bij de commissie waar zij zich moesten verantwoorden. Het zijn verreweg de meest lezenswaardige onderdelen van het boek. Het begin van de zuiveringsoperatie is al ontluisterend, want de Commissie Verantwoording Krijgsgevangen Officieren (CVKO) komt onmiddellijk in conflict met de regering over de vraag of officieren konden worden gehandhaafd die de door de Duitse overheid geëiste erewoordverklaring op een later tijdstip hadden gebroken door actief in het verzet te gaan. De CVKO en medestanders vonden dat het breken door een officier van een erewoord nimmer onbestraft kon blijven en dat actief verzet tegen de bezetter het wangedrag niet ongedaan kon maken. De minister had een tegengestelde mening en won uiteindelijk het pleit, maar de opvatting van de commissieleden zou in de verdere procedures blijven meespelen. Van Voorst tot Voorst huldigde immers het principe dat het ongehoord was dat "het volk zich zou gaan bemoeien met de kwestie van de officierseed". Iedereen die voor de CVKO moest verschijnen kon verder rekenen op problemen met de baron als niet voldoende Oranjeliefde werd getoond. Steeds opnieuw duiken cases op waarin iemand het zwaar voor de kiezen kreeg in de commissie omdat men ooit een keer iets verkeerds over het koningshuis had gezegd. Ook als men ferm verklaarde dat men het nationaalsocialisme altijd had verafschuwd, had men een uitstekende basis voor de voortzetting van de militaire loopbaan, ook al kon de bewering niet met daadwerkelijk verzet worden gestaafd. Dezelfde voorzitter liet bij herhaling weten het niet op prijs te stellen tijdens een verhoor te worden tegengesproken. Het was voor een officier bepaald niet in het voordeel een eigen mening te hebben. Ten aanzien van majoor J.N. Bruinese vond Van Voorst tot Voorst het een grote onhebbelijkheid van de majoor om als infanterieofficier met regelmaat deel te nemen aan springconcoursen, terwijl dat toch echt het terrein voor cavalerieofficieren was. In toenemende mate werd het werk van de zuivering erop gericht het vooroorlogse old boys-netwerk in stand te houden en degenen weg te zuiveren die niet perfect in die kringen pasten. Zo werd kapitein C. J. Lorentz eervol voor verdere diensten bedankt vanwege zijn niet altijd beschaafde omgangsvormen, bijvoorbeeld omdat de kapitein de gewoonte had "aan tafel rochelende geluiden te maken". Tegen eerste luitenant J.G. Kroeze werd ingebracht dat hij in de nacht van 10 op 11 mei 1940 onderweg van Noordwijk naar Katwijk met zijn munitie- en keukentransport was verdwaald en pas laat in de avond van 11 mei 1940 arriveerde, zodat het bataljon in Katwijk bij zijn gevechten in die nacht niet van koffie kon worden voorzien. Het advies van de commissie om Kroeze voor de krijgsraad te brengen werd in dit geval niet overgenomen; hij mocht zijn loopbaan in het leger vervolgen. Ook bij kapitein A.J.A. Oudenampsen werd tevergeefs geprobeerd via de zuiveringsprocedure van een ‘onbruikbare’ officier af te komen. Oudenampsen had per ongeluk op weg naar het krijgsgevangenkamp het verkeerde lunchpakketje opgegeten en later in het kamp, door honger gedreven, een brood gestolen en met zijn kamergenoten gedeeld. Op een gegeven moment schoot minister van Oorlog Van Lidth de Jeude dan ook ongemeen fel uit zijn slof over een van de generaals door op te merken "…dat hij is behept met dezelfde bekrompen opvattingen en dezelfde egocentrische eigenschappen als alle lieden van dit gilde. Maar hij vindt zich zelf een ‘heele piet’". De eindconclusie is dat alle officieren die tijdens de bezetting en hun krijgsgevangenschap geen enkel initiatief hadden ontplooid zonder problemen de zuivering doorliepen, en dat was de meerderheid van het korps. De minderheid die ergens gedurende de bezetting eigen initiatieven ontplooide kwam wel in moeilijkheden. In zijn geheel was het daardoor een consequent en nauwkeurig uitgevoerd beleid, dat zich geheel aan het zicht van de publieke aandacht onttrok. Alle landverraders en collaborateurs werden verwijderd, maar van enige vernieuwing van het nieuwe leger kwam niets terecht. In dit geval was de zuivering een mislukking. Het vooroorlogse officierskorps ging met hun traditionele normen en waarden na de zuivering weer praktisch ongewijzigd aan de slag. Het boek mag gerust een standaardwerk worden genoemd over de naoorlogse zuivering van het Nederlandse officierenkorps. Elk detail is onderzocht en genoteerd. Helaas zijn standaardwerken niet altijd lekker leesboeken, maar daar leende het onderwerp zich ook niet echt voor. |
Beoordeling: | Goed |