Titel: | Gefangenschaft bei den ‘Kaaskoppen’ - Een kamp voor Duitse mijnenruimers op de Frederik Hendrikkazerne in Blerick (1945-1946) |
Schrijver: | Warmerdam, N. |
Uitgever: | Flying Pencil NL B.V. |
Uitgebracht: | 2021 |
Pagina's: | 112 |
ISBN: | 9789081870276 |
Omschrijving: | Nick Warmerdam studeerde archeologie en is werkzaam bij het archeologische onderzoeksbureau BAAC. Deze afkorting staat voor ‘Bouwhistorie, Archeologie Architectuurhistorie en Cultuurhistorie’. Dat deze verklaring in Wikipedia moest worden opgezocht is wellicht symptomatisch voor deze uitgave. Er is weliswaar een bronvermelding en een register met 123 voetnoten met de oorsprong van de verschillende informatie, maar die noten bestaan uit korte verwijzingen met een schier oneindig aantal afkortingen. Het boek is uitstekend verzorgd uitgegeven op glanzend papier en met veelal in kleur afgedrukte foto’s van het terrein van de Frederik Hendrikkazerne in Blerick zoals die heden ten dage er nog bij staat. Het verschil met de situatie in 1945 is dat er sindsdien voor sanitaire voorzieningen aanbouwen zijn opgericht en dat de oorspronkelijke noodonderkomens voor veldkeukens, kleermakerij en schoenmakerij zijn verdwenen. De auteur heeft in 2017 archeologisch onderzoek verricht op het terrein van de kazerne. Een groot aantal van de archeologische vondsten, materialen die doorgaans dateren uit 1945 en 1946, zijn in scherpe foto’s weergegeven. De vele foto’s uit de mijnenopruimingsperiode, met name die in Limburg plaatsvond, zijn uiteraard in zwart-wit. Ze zijn veelal afkomstig uit een fotoalbum van een van de Duitse mijnenruimers, Friedrich (Fritz) Bauer, en die door diens kleinzoon, A. Bauer, ter beschikking zijn gesteld. Eveneens uit dit foto album is de ietwat intrigerende titel van dit boek afkomstig: het is een op de achterkant van een foto (zwart-wit met kartelrand) vermelde aantekening van Fritz Bauer. Nick Warmerdam heeft als archeoloog een bijzondere interesse in militaire historie een vertelt over de onvrijwillige indeling van een gedeelte van de overwonnen Duitse legers in mijnenopruimploegen. Hij beschrijft het conflict waar de geallieerden én de Nederlandse overheid mee geconfronteerd werden toen ze, als medeondertekenaars van de Conventie van Genève van 1927, de ontwapende manschappen als krijgsgevangenen aan het werk wilden zetten. Er werd uitdrukkelijk besloten, met een memo van SHAEF bevestigd, dat de mijnenruimers uitdrukkelijk niet de kwalificatie van krijgsgevangenen mochten krijgen. De juridische omzeiling van het probleem, dat krijgsgevangenen in principe niet aan gevaarlijk werk mochten worden blootgesteld, bestond eruit, dat de instructie luidde ze géén krijgsgevangenen maar Disarmed Enemy Forces te noemen (DEF). Volgens de informatie in een aflevering van de serie ‘Andere tijden’ waren er in heel Nederland ongeveer 5.500 mijnenvelden door de Duitsers aangelegd. Met daarin naar schatting 1,8 miljoen mijnen. Zowel antipersoneelsmijnen (S-MINE, [Schrapnell Mine]) als antitankmijnen (Teller Mine [Teller = bord]). Met name de S-mine was zeer gevreesd door zowel zijn lichtgeraaktheid als door het feit dat deze, als een voorloper van de clusterbom, op 75 centimeter hoogte (d.i. op kruishoogte) de lading van scherven en schroot tot op 75 meter afstand om zich heen slingerde. Een gewicht van ongeveer 7 kilogram was genoeg om hem tot ontploffing te brengen. In het leeggeroofde land waarin voedselschaarste in 1945 en 1946 een nijpend probleem vormde, was het belangrijk om landbouwgronden, weilanden en boomgaarden weer te kunnen betreden. In eerste instantie gebeurde dat door het oprichten van een door Oorlogs Vrijwilligers (OVWers) bemande 1st Netherlands Bomb Disposal Corps. Van hen zijn er 50 omgekomen door ongelukken tijdens het ruimen. Toen de DEF werd ingeschakeld zijn daar in de loop van twee jaar 210 Duitsers bij omgekomen. Ook de grote aantallen burgerslachtoffers van dit gevaarlijke oorlogstuig bedroegen in de naoorlogse jaren wel tot gemiddeld drie per dag. Dat 7.000 Duitsers na de overgave werden ingedeeld bij het opruimingswerk gebeurde niet op vrijwillige basis. Het boek beschrijft met name de laatste Duitse Brigade, de Pionier Brigade Draeger, die uiteindelijk in Blerick gelegerd werd. Deze brigade (op Duitse leest geschoeid) had de taak om de Limburgse mijnenvelden te ruimen. Nadat de kuststrook en de toegang tot de zeehavens als onderdeel van de Atlantikwall waren geveegd en geruimd waren de mijnenvelden in het zuiden de prioriteit. De auteur heeft zijn speurwerk in 2017 opgevat en daarmee de geschiedenis van deze levensgevaarlijke werkzaamheden in kaart gebracht, mede zoals gezegd door intensief archiefonderzoek en door de identificatie van de opgegraven resten van de brigade op het terrein van de Frederick Hendrik kazerne te analyseren en te identificeren. Hij besteedt veel aandacht aan het moreel van de ontwapende militairen, die veelal niets anders meer hadden dan de kleren aan hun lijf. Er was in het hele land gebrek aan alles en de tewerkgestelden waren zeker niet de eersten die in aanmerking kwamen voor overtollige voorraden van de geallieerden. Voor het overige werd het voor de betrokkenen een verlengstuk van hun militaire dienstplicht. Toen er eenmaal schot begon te komen in de opruimwerkzaamheden werden een aantal van hen in staat gesteld naar Duitsland terug te keren. Het opmerkelijk feit deed zich voor, dat er daarvan enkelen waren die de voorkeur gaven om in dienst te blijven in plaats van terug te keren naar de door de Russen bezette Oostzone. Maar voor de overgrote meerderheid was het gevaarlijke werk en de nabijheid van hun vaderland (weliswaar aan de overkant van de Maas, maar toch slechts enkele kilometers verderop) een zware mentale belasting. De gebouwen waarin de DEF was gehuisvest bevond zich achter een prikkeldraad versperring met Nederlandse militairen in wachttorens om ontvluchtingspogingen te ontmoedigen. Toch heeft de BAAC sporen van een tunnel gevonden waaruit blijkt dat ook in dit kamp de vrijheidsdrang een sterke drijfveer was. Het boek geeft niet alleen een gedetailleerde opsomming met de gegevens van de omgekomen gevangenen maar ook van de geslaagde ontsnappingen. Tot slot somt de auteur aan de hand van een (moderne, zie de IJsselmeerpolders) genummerde zwart-wit kaart de locaties op van alle verblijfplaatsen/kampen met de naam van de eenheid die er gelegerd is geweest van wanneer tot wanneer. Daaruit blijkt dat de meeste Duitsers ofwel afkomstig waren uit een Pionier-Batallion ofwel uit een Fallschirm-Pionier-Bataillon. Dit laatste bataljon had tot en met de bevrijding in maart 1945 deel uitgemaakt van het Fallschirm Batallion dat tot die datum een deel van de rechter Maasoever, o.a Roermond, bezet had gehouden. Kleine storende elementen in de publicatie zijn taalfoutjes zoals bijvoorbeeld "de ambulance mistte een achterdeur". |
Beoordeling: | Goed |