De Koninklijke Landmacht kent een grote traditie als het gaat om bataljons. Lange tijd opereerden ze meer zelfstandig, hadden een eigen nummering en waren ze geen onderdeel van een regiment. In 1939/1940 waren er geen zelfstandige infanteriebataljons, maar kende kende elk Infanterieregiment organiek drie bataljons die elk een eigen aanduiding hadden, bijvoorbeeld het derde bataljon van het achtste regiment infanterie (II-8 RI) Het infanteriebataljon is niet te verwarren met een Grensbataljon immers dat was als het ware een afgeslankt regiment en kende een lagere bezetting (450-500 man). De grensbataljons werden opgericht in het kader van de strategische beveiliging. Ook moet het niet worden verward met het depotbataljon hetgeen de opleidingseenheid van een stamregiment was en ook het nummer kreeg van het stamregiment, bijvoorbeeld het 8e Depotbataljon behoorde bij het 8e Regiment Infanterie.
Het bataljon vormde de kern van het Regiment Infanterie, een regiment telde drie bataljons en elk bataljon telde drie (tirailleur) compagnieën een staf en mitrailleurcompagnie als vuurondersteuningseenheid; samen ongeveer 750 man.
De organieke sterkte is de gewenste bezetting conform de opgestelde oorlogsorganisatie. De werkelijke sterkte week daar vaak beduidend van af en de organieke sterkte werd in veel gevallen niet gehaald.
Een infanteriebataljon bestond op haar beurt weer uit drie compagnieën met in totaal 12 lichte mitrailleurgroepen, een mitrailleurcompagnie en een bataljonsstaf.