Vanaf 2016 kwamen feiten naar voren over de schending van de oorlogsgraven in de Javazee. De daar aanwezige resten van de schepen en de bemanningsleden die in de slag in de Javazee in 1942 ten onder zijn gegaan, tegen de goede gewoonte om een zeemansgraf niet te schenden in, op illegale wijze verdwenen. Daardoor is onderzoek nu en in de toekomst naar de precieze feiten van toen vele malen minder makkelijk.
Het is daarom erg belangrijk om te kunnen beschikken over ooggetuigenverslagen van mensen die de gebeurtenissen persoonlijk hebben meegemaakt. Van een van hen, Huibrecht (Huib) Mooij, zijn de hierna volgende verslagen van de slag in de Javazee, de ondergang van de Hr. Ms. Colombia en zijn ervaringen bij Normandië.
Van de kleinzoon van Huibrecht ontvingen wij de beide teksten in 2021 en met zijn toestemming kunnen wij ze plaatsen en leesbaar maken.
Huibrecht Mooij, roepnaam Huib, leefde van 1920 tot 1997 en was getrouwd met Margaretha Hubertina van Kempen geboren in Vlaardingen, die hij ontmoette in een militair ziekenhuis in Soerabaja na de torpedering van de torpedobootjager Hr. Ms. Kortenaer. Zij kregen drie kinderen: Eric, Felix en Leon Mooij. Hij heeft bij de marine gewerkt tot zijn pensioen, wat toen 50 jaar was en daarna bij Radio Holland.[1]
Het is 50 jaar geleden dat de slag in de Javazee plaatsvond. Ter nagedachtenis van vele gesneuvelden heeft dhr. H. Mooy zijn belevenissen opgeschreven en in 1992 aan de redactie van OpLinie #2 aangeboden. Wij willen u graag zijn hachelijk avontuur laten lezen.
Het was de dag dat de slag in de Javazee plaatsvond. Wij op de Hr. Ms. Kortenaer, hadden al het een en ander meegemaakt. We kregen opdracht van het hoofdkwartier te Batavia, tankschepen van Palembang waar de B.P.M. zat bij Pladjoe, vanaf de rivier de Moesi naar Tandjong Priok te escorteren. Daar kregen we de eerste bomaanvallen van de Japanners.
We zaten met vijf telegrafisten aan boord. Vier voor de radiohut en één in de seinhut benedendeks. De volgende opdracht die we kregen was dat we ons bij de "Stricking Force" moesten voegen nabij Oosthaven en Telok Betong aan de Straat Soenda. Schout bij Nacht Doorman had inmiddels het commando gekregen over deze "Stricking Force". Deze bestond uit de Ruyter, de Java, de Tromp, de Exeter (eng.) en de Hobart (austr.) als kruisers en als torpedobootjagers van Ghent, Banckert, Kortenaer, Piet Hein en zes Amerikaanse jagers.
In de nacht van 14-15 februari '42 stoomde deze zeemacht om de Noord. We zouden benoorden de Gaspar Straten tussen Banka en Billiton doorvaren. Het stormde en er vielen zware regenbuien. Deze straat was bekend om zijn vele gevaarlijke riffen.
Later hoorden we dat Hr. Ms. van Ghent op een rif was gelopen en opengescheurd. De bemanning kon God zij dank gered worden door de Hr. Ms. Banckert. Op 15 februari waren we vroeg in de morgen ten westen van Billiton. We voeren zigzaggend tegen eventuele onderzeeboten en we zouden rondom het eiland Banka gaan. Japanse verkenningsvliegtuigen ontdekten ons en om half tien 's morgens kwamen de eerste formaties van negen bommenwerpers.
Negen uur lang werden de schepen met bommen bestookt, dodelijk vermoeide bemanningen achterlatend. We werden, voor het laden van brandstof, naar Oosthaven gedirigeerd waarna we ons terugtrokken in de Indische oceaan. Bovenstaande als inleiding dat de bemanning van de Hr. Ms. Kortenaer reeds met de oorlog had kennisgemaakt. De radiohut was met knevels gesloten daar de ven van de kombuis dermate herrie maakte zodat je moeite had morse te ontvangen. In Soerabaya hadden we nog even in dok gelegen. Tijdens deze dokking waren de Japanners bezig het bassin te bombarderen, waarop ons schip, in het dok zijnde, slingerde als ware zij op zee.
In de avond van 26 februari vertrokken we naar zee. Voorop de twee Nederlandse jagers de Witte de Wit en de Kortenaer. Daarna drie Engelse torpedobootjagers, vervolgens vijf kruisers en tenslotte vier Amerikaanse vier pijpers. Met 20 mijls vaart ging het om de Oost langs het eiland Madoera. Op 27 februari bevonden we ons op 10 mijl benoorden de toegang tot het Westervaarwater. Om 09.00 uur werden we door Japanse verkenningsvliegtuigen ontdekt die bommen afwierpen. Om 14.00 uur gingen we terug naar Soerabaya om opnieuw olie te laden.
Om kwart voor drie ontvingen we het verkenningsbericht dat er een vijandelijk konvooi west van eiland Bawean was waargenomen. We keerden onmiddellijk terug. Om 16.10 uur kreeg het Britse jagersscherm de Japanners in het zicht. De Japanners hadden één lichte kruiser, zes grote torpedobootjagers en een aparte groep van twee zware kruisers. Op 27 km afstand begonnen de Japanse kruisers het vuur te openen. Ik had vrij en stond bij de radiohut klaar met mijn fototoestel om foto 's te maken van de waterzuilen als die in de buurt zouden komen. De schipper zag mij staan en vroeg of ik niet wist dat foto's maken verboden was en het toestel werd afgenomen.
Terug in de radiohut zaten we met zijn vieren te wachten op de dingen die komen zouden. De Japanners hadden 20.5 cm kanonnen op hun kruisers en onze kruisers hadden 15 cm geschut. Om 14.15 uur kreeg Hr. Ms. de Ruyter een treffer. Eén dode en zes gewonden. Een granaat doorboorde beide dekken. Om 17.07 uur werd de Britse kruiser de Exeter getroffen. Het projektiel doorboorde het schild van een dubbelopstelling van 10.5 cm geschut en sloeg daarna omlaag door een ventilatorschacht. De granaat verbrijzelde de in het voorste ketelruim aanwezige hoofdstoomleiding, 14 man werden gedood.
Om 17.15 uur, we zaten nog steeds met zijn vieren in de radiohut, voor het eerst, met onze zwemvesten om, voelden we een doffe bons en helde het schip achterover. We sprongen naar de deur om de knevels eraf te krijgen, zodat we uit de radiohut konden komen. De verlichting was uitgevallen. In onze zenuwen sloeg de één de knevels eraf en de ander er weer op. Eindelijk, dat duurt in je gevoel eeuwen, schoot de deur los en tuimelden we uit de radiohut met apparatuur achter ons aan. Je raakte elkaar al direkt kwijt, zag bij het naar buiten vallen tegen de schroeven op en zag mensen zwaar gewond aan de railing hangen. We waren midscheeps geraakt in tweeën gebroken. Het voorschip stond recht overeind te wiebelen en de mast hing dan weer schuin over het water en dan weer recht op. In eerste instantie zag ik alles om mij heen groen. Ik bleek onder water te zitten. Hoe ik ook worstelde ik kwam maar niet los tot er een moment kwam waarop ik toch los raakte en omhoog gestuwd werd boven water. Door de zwemvestrepen die de blokken verbonden, had ik aan het stag vastgezeten. Je eerste gedachten zijn zwemmen, zo hard je kunt om bij het zinkende schip vandaan te komen. Daar ik vlak bij de mast was klom ik erop met de bedoeling, als hij dicht bij het water was, naar beneden te springen en weg te zwemmen, zo hard als ik kon. Toen ik aan het eind van de mast was ging deze weer overeind en gleed ik terug. Het drong tot mij door dat ik er vlugger af moest springen. Het lukte. Zonder om te kijken zwom ik als een razende weg van het schip. Zag niets, hoorde niets en bleef maar zwemmen tot ik door de eerste officier de Ltz. 1 Crommeling (ik hoop dat ik de naam goed heb geschreven) werd vastgepakt. Nadat er nog meer drenkelingen bij ons waren sprak hij een gebed uit en gingen we proberen mensen die gezond waren of nietzwemmers naar de schamele vlotjes te brengen. Die reeds verdronken waren of aan zware verminking gestorven, werden van hun zwemvesten ontdaan daar zij anders met gezicht en benen onder water bleven en de rest boven.
De Commandant bleek reeds op een vlot te zitten en er was een tweede vlot waar mensen op zaten. Het aan de zijkanten zittende touw werden door mij af en toe gebruikt om uit te rusten. Gewonden en nietzwemmers gingen voor dus er was geen plaats. Het zwemvest bestond uit blokken met zeildoek ertussen en je moest blijven zwemmen wilde je niet omkantelen. Nadat we niemand meer vonden ben ik op mijn rug gaan liggen, ontdekkend dat dat het minst vermoeiend was. Schoenen en hemd waren weg en de stookolie brandde op je gezicht en handen, dit door de nog aanwezige zon.
Tegen het donker worden kwamen er weer schepen in zicht en bleken het Japanse jagers te zijn. Ze lieten ons, God zij dank, met rust. Ongeveer kwart over tien passeerden vier schepen rakelings langs ons heen. Dit was wel de meest angstaanjagende gewaarwording die mij bij bleef. Vier kruisers op je af zien komen als je in het water ligt, is geen lolletje. Ik kreeg een panische angst en begon als een wilde weg van die schepen te zwemmen niet realiserend dat dat toch niet zou helpen. Naderhand hoorden we dat het de Ruyter, de Java, de Houston en de Perth waren. Eén van de kruisers wierp een reddingslicht uit en Hr. Ms. Encounter, die de hoofdmacht was kwijtgeraakt, kreeg de opdracht drenkelingen op te pikken. Een gevaarlijk karwei want stilliggen om mensen op te pikken met onderzeeboten in de buurt, is wel heel riskant.
Van de overlevenden bleek dat zij olie en zeewater naar binnen hadden gekregen. Van de vijf collega's telegrafisten zijn we er met z'n tweeën levend van afgekomen. We staarden naar de maan en lieten ons door de korte golfslag van de Javazee op en neer deinen. Het vreemde is dat je niet bang bent maar apatisch wordt. Het liep tegen middernacht toen we een schip zagen naderen. We dachten dat het een Japanner was maar bleek gelukkig de door mij eerder genoemde Engelse jager de Encounter.
Om een lang verhaal kort te maken, we werden 's ochtends in Soerabaya aan wal gezet. De Encounter is de dag daarop ook vergaan hoorden wij later. Met onze brandende ogen van de olie en het zeewater en op onze blote voeten marcheerden af op het hete asfalt naar de kazerne "Oedjoeng". Daar kregen we f 25, en twee weken torpederingsverlof. Geen kleding want het magazijn was gesloten. Gelukkig had ik een kamer bij de ouders van een collega en daar had ik wat kleren liggen. 's Nachts werd ik door een ordonnance opgehaald die mij op de trein zette naar Tjilatjap en ontkwamen we met de Kotta Baroe naar Colombo.
27 februari, een datum om niet te vergeten. Een jaar later, werd Hr. Ms. Colombia op 27 februari 1943 getorpedeerd en kwam ik, totaal naakt, uit het benedenschip gekropen, maar dat is een ander verhaal. Hoewel het 50 jaar geleden is vond ik wel dat we deze slag in de Javazee niet mochten vergeten waar zoveel van onze en geallieerde mensen het leven lieten.
Ondertekend werd deze tekst door de vrouw van H. Mooij; Margaretha Mooij van Kempen
Huibrecht Mooij schreef enkele jaren later het hieronder overgenomen artikel met de titel: De Ondergang van Hr. Ms. Colombia, 21 Februari 1943.
Het verslag in "Oplinie" Nr, 2 over de slag in de Java Zee heeft nogal wat reacties opgeleverd van overledenen (bedoeld is: overlevenden) en van familie die dierbaren hebben verloren. Er waren vragen bij als " Weet U of mijn man gewond was" of hoe iemand gewond was. Vragen die je niet kan beantwoorden. Wat verwonderlijk was dat men naar de Colombia informeerde en wanneer daar een verslag van kwam. Ik heb gezegd dat ik dat in 1993 zou doen ‚ maar dat vond men veel te laat waarschijnlijk, misschien om de leeftijd van henzelf en van de opsteller. Onder voorbehoud dat ik afhankelijk ben van de redactie van "Oplinie", of zij het willen plaatsen ben ik dus maar aan het verslag begonnen.
Zoals bekend kwamen de overlevenden van de Java Zee en velen van diegenen die aan de wal waren geplaatst, in Tjilatjap aan. De bemanning van de Kortenaer kende Tjilatjap want we hadden daar aan de grond gezeten en toen we weer loskwamen waren we te laat om deel te nernen aan de Slag bij Bali. We sloegen een straat daarvoor in naar Soerabaja en ontmoette de Tromp waar wij een bericht van hadden ontvangen dat zij was getroffen. We hoorden later dat een projectiel door de radiohut was gegaan en dat de sergeant telegrafist daarbij om het leven gekomen was.
In Tjilatjap kon je kiezen welke van de aanwezige koopvaardij schepen je zou nemen om te vluchten. Er was totaal geen leiding. Ik koos de Kota Baroe en dat was een gelukkige keus daar er bij de bemanning stadgenoten waren en zelfs de gezagvoerder was een Vlaardinger. Zij zorgden ervoor dat ik in de hut bij de derde machinist kon slapen en verder deelde ik met alles met de bemanning mee. De vele vluchtelingen moesten aan dek slapen. We gingen naar Ceylon en kwamen veilig in Colombo aan . Men wilde ons daar op een KPM'er ( Koninklijke Paketvaart Maatschappij), ik meen dat het de "Op ten Noord" was, onderbrengen. We kregen een plaats in het ruim hetgeen en block werd geweigerd daar er voldoende hutaccommodatie was om ons onder tebrengen. Zelfs de Admiraal moest eraan te pas komen en uiteindelijk kregen we allemaal hutten toegewezen. Het was een psychologische zet om ons zo gauw mogelijk overteplaatsen daar we nogal opstandig waren .
Mijn plaatsing werd Hr. Ms. Colombia. De Colombia had als thuishaven Dundee in Schotland en was een als Onderzeeboot moederschip omgebouwd. Zij had torpedo's en victualiën aan boord, deze waren bestemd voor de patrouillerende onderzeeboten. Zij was onderweg naar Ned-Indië met de in Engeland opgeleide Prinses Irene brigade. De koopvaardij bemanning was gemilitariseerd en we hadden een heel goede Commandant, Kolonel Hoeke.[2]
De oorlog was inmiddels ver weg voor ons gevoel. Het was een goed schip met hut accommodatie en als je geen wacht had kon je 's middags in Mount Lavinia gaan zwemmen. Dat lag aan zee en er was een restaurant waar je wat kon gebruiken. Inmiddels hadden we weer een uniform gekregon. We kregen de vaaropdracht om naar Bombay in Brits-Indië te vertrekken . We gingen daar in dok en het was erg warm. We hadden geluk dat we een Engelse Commissaris van politie ontmoette die ons aanbood om bij hem de nachten door te brengen. Zijn vrouw had nog een grote zolder waar vier bedden stonden dus we vroegen toestemming om met vier telegrafisten daar te mogen bivakkeren. De radiowacht ging gewoon door waardoor we bemerkten dat de oorlog nog lang niet voorbij was. Op één achtermiddag ontvingen we van 24 schepen bericht dat zij aangevallen werden . Het was ver van ons vandaan. Zij riepen op met driemaal AAA hetgeen voor aircraft stond dus werden zij door vliegtuigen aangevallen, of met driemaal RRR hetgeen wilde zeggen dat zij door raiders werden aangevallen, dat waren gewapende vijandelijke koopvaardijschepen of zij riepen met driemaal SSS hetgeen wilde zeggen dat zij door submarines werden aangevallen . De oorlog kwam steeds dichterbij en we hoorden. dat Trincomalee was gebombardeerd door Japanse bommenwerpers. Na de dokperiode kregen we opdracht naar Mombassa aan de Oostkust van Afrika over te steken en we kwamen, al zigzaggend, in Kalandini aan. Onze overgebleven onderzeeboten patrouilleerden in de Golf van Bengalen en de Arabische Zee. Veel waren er niet meer over.
De O 16 was op 15 December 1941 op een mijn gelopen ten Noorden van het eiland Trioman in de buurt van Singapore. De O 20 was door Japanse torpedobootjagers tot zinken gebracht. De O 22 was in November 1940, na een patrouille bij de Noorse kust, niet meer op haar basis teruggekeerd en de K7 had op 18 Februari te Soerabaja, in het bassin, een voltreffer gehad. De K 16 was vermoedelijk door Japanse dieptebommen vernietig(d) nadat zij op 24 December 1941, nabij Kuching een grote Japanse jager tot zinken had gebracht. De K17 werd op 16 December voor het laatst gezien in de omgeving van Singapore nabij het eiland Tingga. Daarna werd er niets meer van haar vernomen. Andere onderzeeboten, die niet weer instaat waren te varen, werden door eigen bemanningen tot zinken gebracht. Om weer tot de Colombia terug te komen, de verbindingsdienst had het druk daar zij aangewezen was als relay schip voor berichten die voor de Engelse vloot bestemd waren. Er was geen radio stilte.
Over Mombassa valt niet veel te vertellen. De hoofdstad Dar es Salaam konden we niet bezoeken, de afstanden waren te groot. De bevolking bestond uit Bantoen negers die van de landbouw leefden. Bij het Victoriameer leefden de Wahoema's die van de veeteelt leefden. Het was een Brits trustgebied en belangrijk voor de geallieerden daar het land koffie, rubber, kopra, thee en sizal leverde. Tevens tabak rijst en grondnoten.
We kregen wederom opdracht om naar East-London in Zuid-Afrika te vertrekken waar we in Augustus 1942 aankwamen. We lagen daar aan de kade en de onderzeeboten kwamen af en toe langszij om victualiën en water te laden. Vanwege de oorlog en de uitvoer stil lag konden we voor zeer weinig geld volop fruit kopen. De bemanning had inmiddels veel contacten aan de wal en er waren er zelfs bij die in het huwelijk traden met toestemming van de Commandant. Om een indruk te geven hoe de sfeer aan boord was bleek met het Kerstdiner toen de Officieren de Onder-Officieren en de manschappen bedienden . Het bleek een oude traditie te zijn maar ik heb het nooit meer meegemaakt. Zelf had ik geluk gehad door een lift aangeboden te krijgen van een echtpaar toen ik in het ziekenhuis op bezoek was geweest waar een collega lag. Zij inviteerden mij om mee te gaan theedrinken. We gingen naar het Beach-Hotel waar zij de eigenaars van bleken te zijn . Zij hadden pas hun zoon verloren die piloot was bij de RAF. Ik mocht gebruik maken van zijn kamer wanneer ik vrij was en werd goed verwend. 27 Februari 1943 kregen we opdracht naar Kaapstad te vertrekken. Nu gingen er geruchten dat men over radio Zeeser uit Duitsland te horen had gekregen dat, als de Colombia zou vertrekken, zij, de Duitsers, haar zouden torpederen. Nu gingen er in die tijd veel geruchten.
In de nacht van 26 op 27 Februarì had ik de wacht gehad en lag te slapen in mijn hut. Om ongeveer elf uur werd ik gewekt. Ik ging naar de badkamer om te scheren en een bad te nemen. Toen ik mij uitgekleed had en ingezeept om te scheren voelde ik een doffe bons. De verlichting viel uit en het schip begon op een vreemde manier te hellen. Hier moest ik vandaan. In een donker benedenschip is het moeilijk de weg te vinden. Ik kroop door gangen met boven mij springende leidingen waar vloeistof uitkwam. Naar voor mijn gevoel eindeloos kruipen zag ik licht en kwam bij een trap. Deze was spek glad daar, na later bleek, iemand met een pan soep van die trap was gevallen. In adamskostuum kwam ik uiteindelijk aan dek. Ik had een wond aan mijn achterste die nogal bloedde. Enige leden van de bemanning waren bezig een sloep te strijken. Zij zeiden dat ik in de sloep moest wat ik weigerde want dat was mijn sloep niet. Zonder plichtplegingen werd ik beetgepakt en in de sloep gegooid en opgevangen door die er al inzaten. Ik moest op de knie van de geschutmaker zitten want door de wond kon ik niet gewoon zitten. We werden later door een Zuid-Afrikaans korvet opgepikt. Er was ook nog een Venturer bommenwerper[3] in de buurt. Later mocht ik daar een anti-onderzeeboot patrouille mee meemaken. We werden naar East-London gebracht waar het bericht van de torpedering al gauw bekend was en de kade vol mensen stond. Velen hadden afscheid genomen en waren dolblij hun kennissen weer te kunnen begroeten,.
Na de oorlog las ik dat Hr. Ms. Colombia door de Duitse onderzeeboot U 516 was getorpedeerd. Deze stond onder commando van de Kapitein luitenant ter Zee Wiebe. In de log van Wiebe stond dat, op 26 Februari de U 516 zich 's avonds voor East-London bevond in de omgeving waarvan zij patrouilleerde. De volgende ochtend om 10 uur zag Wiebe de Colombia, vergezeld van het korvet! "Genista" op Zuidelijke koers naderen. Hij besloot het schip aan te vallen en vuurde om 11,58 van 1500 m afstand, een verspreide salvo van drie torpedo's af op Hr. Ms. Golombia. Één ervan was een treffer midscheeps die het lot van Hr.Ms. Colombia bezegelde.
lk werd meegenomen naar het Beach-Hotel nadat er voor een regenjas was gezorgd vanwege mijn naaktheid. De wond werd verzorgd en ik kon een bad nemen. We kregen een voorschot en een uitrusting van het Zuid-Afrikaanse leger, het zogenaamde bush-shirt en korte khakibroek met knoopjes die, als je ze losknoopte, er een lange broek van maakte bij koud weer. Enkele dagen na het torpederen zakte ik in elkaar en werd met spoed naar het ziekenhuis gebracht waar ik geopereerd werd. Intussen vertrok de bemanning met de Queen Mary naar Engeland. Ik kreeg bezoek van een consulair ambtenaar de Hr. Goudswaard, dezelfde achternaam als mijn Moeder had, die vroeg wanneer ik dacht te kunnen vertrekken naar Engeland. Toen de chirurg van het bezoek hoorde werd hij boos en zei: "U zal eerst weer leren lopen en daarna krijgt U van mij een maand verlof." Dr. Smeith hield woord en ik verbleef nog een maand met verlof in het Beach-Hotel. Ik had het goed in het Frère hospital want alle kennissen van de bemanning brachten fruit en bloemen en ik kon de hele zaal ervan voorzien. 26 Maart '45 (1943?) kreeg ik bericht van de consul uit Kaapstad dat ik mij moest melden voor overtocht naar Engeland. Bij mijn aankomst vertelde hij mij dat hij een treinkaartje had waarmee ik naar een plaats bezuiden Kaapstad moest, melden bij het Zuid-Afrikaanse legeronderdeel dat daar ergens in een soort woestijn gebied lag. Ik vroeg of hij belazerd was om iemand die tweemaal getorpedeerd was en pas geopereerd naar die zandhazen te sturen. Ik wil een behoorlijk onderkomen voor zolang ik op transport moet wachten. Heb ik niet zei de consul. Dan zal ik er zelf voor zorgen. Liep het consulaat uit en bestelde een kamer in het Grand Hotel en liet de rekening naar de consul sturen. Heb er niets meer van gehoord.
Toen het mij te lang duurde ben ik weer naar het consulaat gegaan en vroeg permissie weer naar East-London terug te mogen. Volgens de consul kon dat niet omdat 'movement control' alle militairen tegen hield die de stad wilde verlaten. Ik heb toen al mijn charmes gebruikt om een kaartje te bemachtigen bij de lokettiste van het station en kreeg een kaartje los wat bestemd was boor een dominee uit de tijd van Paul Krüger die pas had laten weten dat hij verhinderd was. Ik kreeg een eenpersoons coupé en werd door de steward aangesproken als kapitein. Hij kwam mij 's morgens wekken met warm water om te scheren en vertelde mij wanneer de maaltijden waren. Aangekomen in East-London liet ik de consul weten dat ik in East-London zat. Ik kreeg bericht van hem dat ik mij weer moest melden wanneer hij een schip had.
Kortom 21 Juni meldde ik mij weer bij de consul die niet kon begrijpen hoe ik weggekomen was en 26 Juni '43 vertrok ik met de Mauretania‚ een zusterschip van de Queen Mary, naar Engeland. Ik zou in een ruim moeten slapen en weigerde dat. De eerste stuurman kwam mij opzoeken daar ik in de eerste klas was gaan zitten. Toen hij vroeg waarom ik niet naar beneden ging, begreep hij de situatie volkomen en kreeg ik een hut aangewezen met een piloot van de Royal Airforce. 12 Augustus kwamen we in Southampton aan.
Toen, naar me was verteld, melden in Londen op het hoofdkwartier op North Row. Toen ik het gebouw binnenstapte, stapte ik in de lift en toen de deur open ging stond alles in de houding. Dit behoefde voor mij nu ook weer niet. 't Bleek echter dat ik de lift had genomen die alleen voor de Admiraal was bestemd dus kreeg ik er van langs. Toen melden bij de personeels Officier die zei je hebt een rustplaatsing verdiend. Je kunt kiezen tussen Harwhich of Dover. ‘t Eerste was de mijnendienst en daar bedankte ik voor. Ik vroeg wat Dover voor een plaatsing was Dat merk je wel als je er komt. Ik werd in het Bangor ondergebracht tot ik weer kleding had. Mijn commandant van de Kortenaer kwam mij welkom heten en bedanken dat ik zijn vlot had gesleept‚ al zwemmend naar de Encounter, ook kolonel Hoeke die later aan een hartinfarct overleed.
Toen moest ik mij melden bij de Officier die bepaalde wat voor torpederings geld je kreeg. De geautoriseerde lijst lag voor hem, van al mijn bezittingen die verloren waren gegaan. Driekwart werd geschrapt als zijnde in zijn ogen niet noodzakelijk en luxe zoals een ring, een fototoestel enz. Een ring kon je niet verliezen ook niet als je zo ruim zeven uur in ‘t water lag. Het uiteindelijk resultaat was dat ik in Hollands geld berekend ongeveer tachtig gulden kreeg voor twee torpederingen. Op 31 Augustus 1945 meldde ik mij in Dover genoemd Hell Fire Corner.
De Commandant was de Ltz.1 Larive. Ik werd bij de Ltz.2 van Eeghen op de MTB 231 geplaatst en we lagen de volgende dag reeds voor Calais te wachten op Duitse schepen. Dat was mijn rustplaatsing. Drie maanden daarna kregen we met zijn drieën opdracht om teveel salaris wat we in Indië hadden gehad, terug te betalen . Dit was bijna een jaar tractement. Toen onze commandant naar Londen ging om te vertellen dat het onmogelijk kon dat we teveel hadden gehad‚ kreeg hij als antwoord: "Als wij zeggen dat het zo is dan is het zo." We moesten betalen en het werd met vijf pond per maand ingehouden. Na deelname aan de invasie in Normandië werd de MTB 232 (Hier wordt waarschijnlijk de MTB 231 bedoeld) teruggegeven aan de Engelse Marine.