Speciaal om bressen te kunnen slaan in de formidabel geachte Franse Maginot-linie, ontwikkelden de Duitsers een gigantisch stuk spoorweggeschut met een kaliber van maar liefst 80 cm. Toen Hitler de aanval inzette was het wapen echter nog niet klaar. Het werd nog gebouwd bij Krupp in Essen. Eind 1940 konden de proefnemingen beginnen en begin 1941 werd het operationeel verklaard. Op dat moment had men echter geen enkel doel dat de inzet van een dergelijk duur wapen rechtvaardigde.
Het grootste Duitse Spoorweggeschut (WH) was de 80 cm Kanone (E), ook wel aangeduid als Sondergeschütz en bij Krupp aangeduid als Schwerer Gustav. Hoewel het formeel geen standaard spoorweggeschut was, werd het door de Wehrmacht als Eisenbahngeschütz aangeduid. Het geschut kon echter niet in één geheel over het spoor worden vervoerd, maar moest worden uiteengenomen. Nadat het in elkaar was gezet, moest het over een speciaal geconstrueerde, tweesporige spoorbaan worden voortbewogen. Van de drie geplande stukken geschut, werden er uiteindelijk twee gebouwd en slechts één operationeel ingezet en dan nog slechts bij één operatie.
Na de loopgravenoorlog van de Eerste Wereldoorlog, hadden verschillende landen hun verdediging ingericht met statische verdedigingslinies uitgerust met diverse fortificaties. Het toonaangevende voorbeeld hiervan was wel de Franse Maginotlinie. Duitsland trachtte verschillende technieken en tactieken te ontwikkelen om deze te kunnen overwinnen. Hierbij viel te denken aan luchtlandingen, commandoacties enzovoorts, maar werd er tevens gekeken naar het met een geschut slaan van bressen in dergelijke verdedigingslinies. Uitgangspunt hierbij was dat een dergelijk geschut vanaf het eigen grondgebied moest kunnen worden ingezet. Daarnaast moest het geschut uiteen kunnen worden genomen om het via normale spoorlijnen naar een ander strijdtoneel te kunnen vervoeren. De ontwikkelaars bij de firma Krupp kwamen met voorstellen voor geschut met kalibers van 70, 80, 85 en 100 cm. Na een bezoek van Adolf Hitler aan de firma Krupp in 1936, werd in 1937 door het Heereswaffenamt een bestelling voor drie stuks van het 80 cm voorstel van Krupp geplaatst. Voor de bouw werd bij Krupp een speciale bouwhal gefabriceerd.
Het speciaal voor dit doel ontwikkelde 80 cm geschut werd opgebouwd volgens het zogenaamde houwitser principe, bestaande uit een mantelloop en een binnenloop, gelegen in een specifieke houwitser ophanging. Het geheel was aangebracht op acht vijf-assige draaistellen, vier aan elke kant. Hiermee kon het geschut worden voortbewogen over twee parallel liggende sporen. Voor het richten op deze twee parallelle sporen was een generator aangebracht die de eigen elektromotoren kon aandrijven waarmee de assen van de draaistellen konden worden aangedreven.
De bouw ondervond dusdanige vertraging dat het eerste geschut, de Schwere Gustav niet op de afgesproken datum in maart 1940, maar pas in de zomer van 1941 gereed kwam. In september 1941 werd de loop op de Schiessplatz Hillersleben op een hulpaffuit ingeschoten. Nadat de gehele opbouw voor het geschut gereed was kon deze in de loop van 1941 worden getest op de Übungsplatz Rügenwalde-Bad bij Rügenwalde.[1]
Het geschut kon niet op eigen kracht of getrokken over bestaande sporen worden vervoerd. Hiertoe diende het geschut uiteen te worden genomen en in delen over het spoor te worden vervoerd. Voor het transport van alle onderdelen en de manschappen, maar ook het benodigde materiaal voor de rails, waren per geschut vijf treinen nodig. Om het geschut enigszins te kunnen richten moest een dubbelsporig traject gebouwd worden van ongeveer 900 meter lengte. Dit moest ook worden gecamoufleerd waarvoor twee aarden wallen moesten worden aangelegd. Per geschut waren twee Heeres-Flak-Abteilungen aangewezen voor de luchtafweer. Alles moest zodanig worden vormgegeven dat een geschut binnen 65 uur moest kunnen worden opgebouwd en schietklaar zijn. Als trekkracht voor de treinen werden door Krupp dubbele diesellocomotieven Type D 311 ontwikkeld. Voor de eerste twee stukken geschut werden vier locomotieven gebouwd, de D311.01 A/B en D311.02 A/B kwamen in 1941 gereed voor het eerste geschut en de D311.03 A/B en de D311.04 A/B voor het tweede geschut in 1942.[2]
Tijdens de loop van de bouw werd het project voor de drie stukken geschut bij Krupp ook wel aangeduid als Gustav-Geräte. Het eerste geschut werd vervolgens aangeduid als Schwerer Gustav, het tweede geschut als Schwerer Gustav 2 terwijl het derde geschut, dat een gewijzigd kanon zou krijgen, werd aangeduid als Langer Gustav. Dit derde geschut zou een kaliber moeten krijgen van 52 cm met een looplengte van 48 meter.[3]
Op 8 januari 1942 werd onder bevel van Oberstleutnant Robert Böhm de Schwere Artillerie-Abteilung (E) 672, of ook wel bekend als schwere Eisenbahn-Artillerie-Abteilung 672 ingesteld voor de bediening van het geschut. De Schwerer Gustav ontving bij de artilleristen al snel de geschutsnaam "Dora", onder welke naam het verder bekend zou worden.[4]
De eerste en enige keer dat dit geschut operationeel werd ingezet was in juni 1942 bij de belegering van Sebastopol. In april 1942 werd het geschut overgebracht naar de Krim en aldaar opgebouwd bij Bachtschyssaraj, 25 km van Sebastopol. Voor de bouw werden bijna 2500 arbeidskrachten ingezet en werd een meer dan drie kilometer lang spoorwegemplacement opgebouwd. Totaal werden bijna 5000 mensen ingezet voor de bouw en de inzet. Tussen 5 juni 1942 en 17 juni 1942 werd de "Dora" vijf dagen ingezet waarbij de totale munitievoorraad werd verschoten. Van de 48 schoten die werden afgevuurd, kwamen er tien op minder dan 60 meter van het ingestelde doel terecht. Van slechts één schot werd een treffer vastgesteld op een munitiedepot. In september 1942 zou het geschut ingezet moeten worden bij Leningrad, waarvoor een locatie bij het station Taizy was geselecteerd. Door het Sovjet winteroffensief werd van deze inzet afgezien. In november 1942 keerde het geschut terug in Rügenwalde en werd enige tijd later de bemanning overgeheveld naar het 388. Volks-Artillerie-Korps. De "Dora" werd verder niet meer ingezet behoudens enkele testschoten in maart 1943 voor hoge Duitse officieren.
De "Dora" werd in september 1943 overgebracht naar het Heeres-Nebenzeugamt in Auerswalde waar het werd opgeblazen op 14 april 1945, de dag voordat Amerikaanse troepen daar binnen trokken. Aangezien de locatie binnen de Sovjet bezettingszone viel, werden de restanten later door de Sovjets overgebracht naar Merseburg en vervolgens naar Polygon Rschev bij Toksovo, Leningrad. De resten werden in de jaren 1960 omgesmolten. Het tweede geschut, de Schweren Gustav 2 werd in maart 1943 in Rügenwalde getest en daarna opgeslagen. In februari 1945 werd ook deze overgebracht naar het Heeres-Nebenzeugamt in Auerswalde. Dit geschut werd in maart overgebracht naar Grafenwohr en op 19 april 1945 opgeblazen. Het derde geschut was nog lang niet gereed en delen er van werden aan het einde van de oorlog bij de fabriek van Krupp in essen aangetroffen.
Van de speciale D311 locomotieven waren alleen de eerste twee gebruikt voor de "Dora". De twee voor de "Schweren Gustav 2", werden uiteindelijk ingezet voor ander spoorweggeschut. De D311.04 A/B werd in 1944 achtergelaten gevonden in Sluiskil en werd in 1946 ingelijfd bij de Nederlandse Spoorwegen als L5. Ondanks pogingen de locomotief gebruik gereed te maken is dit nooit gelukt. In 1949 werd de locomotief naar Duitsland gesleept waar het bij de DB in dienst werd genomen als V188 002 A/B. De DB had ook de D311.03 als V 188 001 A/B in gebruik en nam in 1951 ook de D311.02 A/B als V 188 003 A/B in gebruik. Wat er met de eerste locomotief, de D311.01 A/B is gebeurd is tot op heden onbekend.[5]