Zoals in grote delen van West-Europa groeide ook de bevolking van Amsterdam in het begin van de twintigste eeuw. Deze toename was terug te zien in de huisvesting: de kleine arbeidershuisjes waarin grote gezinnen woonden, barstten zowat uit hun voegen. Deze gezinnen leden vaak een armoedig bestaan. Door dit alles was er grote behoefte aan sociale huisvesting.
Door toevoeging van de gemeenten Sloten, Watergraafsmeer, Buiksloot, Nieuwendam en Ransdorp werd de oppervlakte van de gemeente Amsterdam in 1921 in een keer bijna verviervoudigd. Zodoende kon voorzien worden in de vraag naar (goedkope) huisvesting, die gerealiseerd werd in de tuindorpen Oostzaan, Nieuwendam en Buiksloot.
Stadsbestuurders met visie die verantwoordelijk waren voor de realisatie waren: burgemeester Monne de Miranda, wethouder van volkshuisvesting en de ‘ziel’ van het college Floor Wibaut, ‘de Machtige’ (‘Wie bouwt? Wibaut!’). Zij werden terzijde gestaan door aannemer Willem de Vlugt en de gedreven directeur van de gemeentelijke woningdienst, Arie Keppler.
Sommige arbeiders en hun gezinnen die tot die tijd in slechte omstandigheden hadden gewoond en gewerkt, werden door de Gemeentelijke Woningdienst ‘ontoelaatbaar’ geacht voor gemeente- en corporatiewoningen. Voor hen werd dan ook op een industrieterrein in Amsterdam-Noord in 1927 een woonwijk van 132 huisjes gebouwd, uit voorzorg met een muur er omheen. Deze ‘woonschool’ kreeg de naam Asterdorp. Tot 1940 woonden er in Asterdorp ruim 450 gezinnen, in totaal zo’n drieduizend mannen, vrouwen en kinderen.
Door de inzet van een vrouwelijke opzichter wilde men deze gezinnen omvormen tot ‘nette’ gezinnen die, bij bewezen goed gedrag, een woning van de Gemeentelijke Woning Dienst (GWD) toegewezen konden krijgen. Particuliere evenals corporatiewoningen bleven echter buiten hun bereik.
Velen wachtten het moment van reguliere doorstroming naar een GWD-woning echter niet af. Zij verlieten Asterdorp voortijdig, omdat zij bedankten voor het stigma dat hen door het wonen in Asterdorp werd opgeplakt. Een stigma dat hen een eerlijke kans op de arbeidsmarkt ontnam. Zij kwamen in krotten of op woonschepen terecht.
Een vrij groot deel lukte het echter toch om een duurdere (particuliere- of corporatiewoning) te bemachtigen. Zij meldden zich bij projectontwikkelaars van nieuwe dure huurwoningen (met een huur vanaf f 7,50 per week). Van dergelijke huizen waren er te veel, zodat ze leeg stonden. Projectontwikkelaars verlaagden de huren niet, maar gaven nieuwe huurders een of twee weken huur cadeau. Nieuwe huurders trokken in die huizen en bleven er zo lang ze de huur konden betalen. Als ze dan wederom uit hun huis gezet werden, gingen ze naar een van de vele projectontwikkelaars.
Op 14 mei 1940 werd Rotterdam gebombardeerd. Dakloze gezinnen vonden in Asterdorp een (zij het tijdelijk) dak boven hun hoofd. Nadat zij vertrokken waren, werd het dorp in beslag genomen door de Duitse bezetter. Al die tijd woonden er ook nog enkele oorspronkelijke bewoners, waarvan de laatsten in het voorjaar van 1941 vertrokken. Nadat die vertrokken waren, heeft het dorp enige tijd leeggestaan.
Begin maart 1942 ‘hebben de bevoegde Duitsche autoriteiten den wensch te kennen gegeven, dat bedoeld complex wordt ingericht voor de huisvesting van Joodsche gezinnen.’ Het opnieuw gereed maken voor bewoning duurde tot mei.
In de Tweede Wereldoorlog kende Amsterdam in totaal vier gebieden waar Joden geconcentreerd werden in afwachting van deportatie naar de vernietigingskampen:
Simon Waterman woonde met zijn familie in 1943 een klein half jaar in Asterdorp:
Geen idee waarom wij daar terecht zijn gekomen, met alle anderen. Joden moesten geconcentreerd worden op bepaalde plekken. Dan konden ze makkelijk worden gepakt bij een of andere razzia. En Asterdorp was zo’n plek. Al die huizen waren gekoppeld aan elkaar en vormden – afijn, je weet het. Dus was het makkelijk af te sluiten en dan had je ze allemaal.
Die woning maakten ze leeg. Dat gebeurde altijd ’s nachts op de een of andere manier en heel stil. Da’s heel merkwaardig. Die familie was plotseling weg. Ik ging dat meiske halen, keek naar binnen en ‘k zag dat de borden op tafel stonden met voedsel. Kennelijk waren ze in het donker weggehaald. En zo ging dat: geruisloos als het ware.
Voor mij betekent Asterdorp dat ik me anders voel dan andere mensen. Ja. Ik weet het niet. Het heeft psychologische littekens gekerfd in je ziel. Zo zou ik het willen zeggen en dat zit er gewoon. Ik ben anders dan andere mensen. Denk ik. Andere mensen vinden van niet, zo voel ik dat aan.
Tot juni 1943 woonden er in Asterdorp in totaal 307 Joodse mensen. Van hen zijn er 227 vermoord. De Nederlandse Joden hoorden bij de laatsten die nog in Amsterdam waren. Begin juni 1943 werd Asterdorp ontruimd, de overgebleven bewoners werden ondergebracht in de Transvaalbuurt.
Na afloop van de Tweede Wereldoorlog is – vergeefs – geprobeerd van het dorp een normale woonwijk te maken. Alle huisjes werden dan ook met de grond gelijk gemaakt. Sinds 1955 is het terrein weer in gebruik als industrieterrein.
Het enige dat nog aan Asterdorp herinnert, is ‘Villa Volten’ – het poortgebouw, dat diende als atelier van de kunstenaar André Volten.
In 2014 heeft de VBV, het Verbond Belangenbehartiging Vervolgingsslachtoffers, in Bonn overleg gevoerd met de Duitse autoriteiten. Tijdens dat overleg zijn de Jodenbuurt, de Transvaalbuurt en de Rivierenbuurt formeel erkend als ‘Judenviertel’ en daarmee als getto.
69 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog is deze erkenning van belang, omdat ze de weg vrijmaakt voor een eenmalige 'getto-uitkering' van 2000 euro. Die uitkering is bestemd voor mensen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in door de Duitse bezetter gestichte Joodse getto's in Amsterdam verbleven en daar 'niet-gedwongen' werk hebben verricht voor die bezetter.
De opwinding die deze formele erkenning teweegbracht was zó groot, dat op dat moment vergeten werd om de status van Asterdorp aan te kaarten. In 2015 werd Asterdorp alsnog erkend als ‘Judenviertel.’ Het VBV werd daarbij geholpen door cineaste Saskia van den Heuvel, maker van de documentaire ‘Het vergeten getto’.