De onderstaande tekst werd aan ons beschikbaar gesteld door Karin Idema, een kleindochter van Gerrit Idema, die in 1946 overleden is en begraven in het Groningse Middelstum. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij als huisarts in Middelstum actief in het verzet. In 1990 heeft zijn weduwe, Cathrien Idema-Postema, haar herinneringen aan haar leven met Gerrit opgeschreven. Ze beschrijft hierin ook een aantal gebeurtenissen met betrekking tot het leven en het verzet in Middelstum in de oorlog. We hebben dit met toestemming Karin Idema mogen overnemen op onze website.
Al dikwijls was ik van plan om eens wat op te schrijven over het leven van vader en mij, omdat jullie als kinderen daar zo weinig van weten. Ik heb er wel veel over verteld, aan de één dit en de ander weer dat, maar je weet nooit meer "aan wie, wat". De laatste tijd is me meermalen gezegd: "Schrijf toch eens wat op". Begin februari gaf mijn nicht Margriet Zijlstra de laatste stoot en heb ik de stoute schoenen aangetrokken. Dank je wel Margriet! Wil, Nit en Gertjan hielpen me bij het redigeren, typen en vermenigvuldigen, waarvoor ik ze erg dankbaar ben.
'k Hoop dat het nu zo is geworden dat jullie toch iets kunnen begrijpen van hoe ons leven met elkaar in die jaren is geweest. Ik heb er voor gekozen om in de tekst niet te spreken over "vader" maar over Gerrit.
Moeder Cathrien, Heelsum, februari 1990.
Via een advertentie in Medisch Contact vonden we een praktijk van ongeveer 2200 zielen in Middelstum. Henny Wesseldijk kende een arts die onze praktijk wilde kopen. Daar we in een huis van de gemeente Schoonebeek woonden, moesten we in Middelstum wel én een huis én een praktijk kopen. Pa Idema had de praktijk in Schoonebeek gefinancierd en was bereid ons nog eens geld te lenen, al was er van afbetalen van de schuld en de studieschuld nog weinig gekomen. En zo vertrokken we na ruim zeven erg fijne jaren in Schoonebeek, met Simon, Willy, Nit, Kees en Anta in januari 1939 naar Middelstum.
Van het veengebied met z'n uitgestrekte turfafgravingen in Zuid-Oost Drente naar een gemeente op het Groningse Hoge Land, was een grote overgang. De bevolking was er meer gesloten dan in Drenthe, uitzonderingen daargelaten. Toch wende dit gauw. De praktijk was gemakkelijker te bewerken, de wegen waren beter en de afstanden niet zo groot als in Schoonebeek. Een keer per dag was er spreekuur. Bovendien waren er twee artsen, dokter Klompsma was onze collega, zodat je af en toe wat gemakkelijker eens een kort weekend weg kon gaan. Na een paar jaar zijn we begonnen met één keer in de maand een zondag voor elkaar waar te nemen van acht tot acht uur. De mensen waren het daar eerst helemaal niet mee eens. Toen ze eraan gewend waren geraakt maakten we er een weekend van en nog later was ieder weekend één van de artsen vrij, wat we heerlijk vonden. Maar vooral de eerste tijd moest je zo'n dag of weekend wel weggaan, anders namen de mensen het niet.
Het doktershuis was wonderlijk gebouwd en dat kwam zo: Het huis was tegen een groot oud huis aangebouwd, waarin het postkantoor was gevestigd. Vroeger was dat grote huis het doktershuis. Ik weet niet precies wanneer het gebeurde, maar omstreeks 1910 - 1920 vermoed ik, woonde er een huisarts die niet al te best met z'n vrouw kon opschieten. Hij liet daarom een tweede huis bouwen tegen het oude aan en daar ging z'n vrouw wonen. "Men" noemde het: "Het chaletje van de lieve Liesje". Later werd het grote huis verkocht en werd het "chaletje" het doktershuis. Het moest dus uitgebreid worden met een spreekkamer, wachtkamer en apotheek. Boven kwamen er in de loop van de jaren niet één maar vijf slaapkamers plus badkamer, alles erg hokkerig. Om op de zolder te komen daalde je een trapje af naar beneden, dus een soort entresol.
En ondertussen brak op 10 mei 1940 de oorlog uit. We leefden al lang in spanning, er waren allerlei geruchten. Die tiende mei ging 's morgens vroeg de telefoon. Gerrit nam de telefoon op en hoorde toevallig de ene postkantoorhouder tegen de andere zeggen: "Het is oorlog, de bruggen worden opgeblazen", waarna de eigenlijke oproep voor een bevalling doorkwam. Voordat hij naar de patiënt ging hebben we samen gebeden en land en volk opgedragen aan onze hemelse Vader. Daarna werd iedereen in huis gewekt om ze niet wakker te laten worden van alle lawaai. Al gauw daarna hoorden we geweldige knallen. De bruggen werden opgeblazen om het binnentrekken van de Duitsers te bemoeilijken, maar de eerste dagen hebben wij geen Duitsers gezien. Hun opmars naar de Afsluitdijk in Friesland werd heel erg belemmerd, doordat ze aan het begin van de dijk vanuit bunkers werden beschoten.
Na vijf dagen van grote strijd gaf ons land zich over en waren wij bezet gebied. Het gevoel niets te kunnen doen was heel erg en moeilijk. Maar de gewone dagelijkse gang van zaken moest worden hervat, het leven moest doorgaan. In het begin merk je op zo'n dorp niet zo veel. Na verloop van tijd kwam het eten op de bon evenals kleding en brandstof. Wij hadden, doordat Gerrit bij de boeren nogal eens meel, bonen, erwten enzovoort op de kop kon tikken, zelf geen gebrek. Daardoor konden we, toen er na enkele jaren vooral in de steden een groot tekort aan alles kwam, veel mensen helpen door het regelmatig toesturen van pakjes met levensmiddelen.
Toen het vlees schaars werd kochten we een "Londens Biggetje": een varken van ongeveer 100 pond. Broer Klaas die toen al ondergedoken was en een poosje bij ons logeerde, ook om Gerrit te rijden die een tijd lang last had van een oogontsteking, ging eens met een boer op pad met de auto en haalde twee van die biggen ergens uit de provincie. De één in de kofferbak en de andere in een jutezak op de vloer voor de achterbank. Ze maakten een lawaai van jewelste. Het varken dat in de jutezak zat wilde steeds op de achterbank klauteren en moest door de boer in bedwang gehouden worden. Buiten de dorpen was dat niet zo erg, maar in de dorpen leverde dat gevaar op: het was verboden waar! Gelukkig liep alles goed af. Ons varken werd bij die boer geslacht en met hoogtijdagen hebben we er van gesmuld, we hadden alles ingemaakt. Later hebben we zelf een varken gemest in de garage. Er was toen toestemming voor gegeven en veel mensen hebben daar gebruik van gemaakt. Het jaar daarop mocht het weer, maar dan moest je ook een varken voor de Duitsers mesten en dat deed je natuurlijk niet.
Oom Wiert Wiertsema in Spijk bood daarna aan voor ons een varken te mesten, en dat bod namen we met beide handen aan. Toen dat varken nog lang niet zwaar genoeg was kwam er in Spijk een overval op de boerderij. Oom Wiert en neef Nit werden gevangen genomen en naar Duitsland gevoerd. Een onderduiker werd gegrepen en doodgeschoten, een ander wist te ontkomen, evenals neef Piet. De familie werd het huis uitgezet en de hele inboedel geroofd. Oom Wiert kwam na een jaar gezond terug: wat een blijdschap! Hoe lang neef Nit nog gezeten heeft weet ik niet meer, maar hij is er ook goed af gekomen. De omliggende boeren in Spijk moesten voor het land en de dieren zorgen, de opbrengst was voor de Duitsers. Die boeren hebben zich geweldig van hun taak gekweten en met allerlei smoesjes heel wat kunnen redden. "Ons" varken ging onderduiken bij een andere boer in Godlinze die een "schuilplaats" had voor meerdere varkens. Toen na verloop van tijd ons varken zwaar genoeg was en het in Godlinze ook niet meer erg veilig was, kregen we de boodschap dat het varken geslacht zou worden en dat wij het op konden halen.
Omdat wij intussen een paar keer huiszoeking hadden gehad raadden vrienden ons af om nog teveel verboden waar in eigen huis te verbergen en boden Jaap en Gees Woltjer in Oosternieland aan ons te helpen met bakken en braden. Anderen wilden het voor ons verbergen. Gerrit ging toen met juf Riemke het geslachte varken halen en ze trokken ermee naar Jaap en Gees. Dat bakken en braden moest 's nachts gebeuren vanwege de veiligheid. Toen tegen de morgen het meeste werk was gedaan en de wekflessen waren gevuld, kwam er een bericht dat de "vliegende brigade" op komst was, een beruchte groep NSB-ers. Alle flessen en potten werden op een boeren wagen geladen en het land ingereden. Gelukkig was het een loos alarm, de wagen werd weer opgehaald en alles in de auto geladen. Kleed erover en toen naar een bevriende boer in Middelstum (Ubbens in Huizinge), waar alles voor ons werd gewekt.
Ze beleefden nog spannende ogenblikken toen ze in Oldenzijl langs de boerderij van Ekko Ubbens reden die omsingeld was door Duitsers. Gelukkig konden ze doorrijden en kwamen heelhuids bij Ubbens in Huizinge aan. Ook daar werd de volgende nacht gewerkt en ook daar kwam het bericht dat er huiszoeking zou komen. En ook daar werd alles weer op een wagen gezet; en het land ingereden. Ook dat was een loos alarm en de volgende dag bracht Gerrit alles bij vier verschillende mensen in Middelstum onder. Een pot met reuzel kwam bij een kapper terecht, twee hammen bij bakker Werkman om in de oven gerookt te worden. In februari 1944 toen er nog een ham bij de bakker was werd het hele dorp omsingeld en uitgekamd en onze ham werd gevonden en "ingerekend". Maar dit laatste hoort bij een ander verhaal.
We hebben nog een keer iets met "vlees" van doen gehad. In Groningen woonde een fabrikant van wasmachines die wasmachines ruilde voor eten voor z'n personeel. En daar wij nodig een nieuwe wasmachine moesten hebben kochten we een kalf en brachten de helft naar die familie in Groningen, goed ingepakt in de kofferbak van de auto. Er mochten toen al weinig auto's meer rijden, maar de esculaap deed wonderen. Bovendien werd Simon op de achterbank gelegd met verband om z'n hoofd en armen, alsof we op weg waren naar het ziekenhuis. Het kalf kwam op de goede plaats terecht.
Tante Ida Postema, die directrice was van een bejaardentehuis in Groningen, kon natuurlijk ook altijd etenswaren gebruiken. We hebben daar verschillende keren erwten, bonen, meel enzovoort gebracht. Gerrit was altijd bezig voorraden te "organiseren" als hij de praktijk in was. De boeren in de provincie Groningen waren geweldig, er was maar een enkele die "zwart" verkocht.
Langzamerhand kwam het "ondergrondse" werk op gang, het op allerlei manieren tegenwerken van de Duitsers. Er moesten steeds meer mensen onderduiken, doordat de vijand jacht op hen maakte. In de praktijk kwam Gerrit steeds meer mensen tegen die met "problemen" zaten. En waar hij kon hielp hij. Uit veiligheidsoogpunt wist ik lang niet altijd waar Gerrit mee bezig was, maar soms moest ik wel aan iets meewerken. Zo gingen we op een avond zogenaamd op bezoek naar Jaap en Gees in Oosternieland bij Uithuizermeeden. Maar in het dorp, juist voor een garage, wilde de auto niet verder. De garagehouder kwam buiten kijken, maar de "fout" was niet zomaar te verhelpen, dus moest de auto de garage ingeduwd worden. Daar kwamen een paar meisjes uit de zitkamer die een jaar bij de buren van de garagehouder op een zolderkamertje hadden geleefd. Het waren een paar koeriersters die boodschappen over brachten van mensen die in het verzet zaten. Er was gewaarschuwd dat ze gevaar liepen, dus moesten ze verdwijnen. Wij namen ze mee naar huis, onder een deken op de vloer achter in de auto. Ze hebben bij ons geslapen en de volgende morgen vroeg zette Gerrit ze in Groningen op de trein naar Utrecht. Later kregen we bericht dat ze veilig waren. Thuis heeft niemand gemerkt dat ze er die nacht waren.
We hadden steeds mensen in huis, soms voor een paar dagen, soms voor langere tijd. We hadden twee inwonende hulpen en zodoende was het huis behoorlijk vol. Vaak zaten we met 15 tot 18 mensen aan tafel, en Gerrit maar eten aanslepen. Van een boerin had ik een grote ijzeren pot geleend die twee keer per dag vol aardappelen op het "duveltje" werd gezet: een soort kacheltje dat in de zitkamer stond en waarin we hout of turf of kolen stookten. In de keuken hadden we een elektrisch fornuis waaraan een kolenkacheltje zat. Maar omdat er zo weinig brandstof was stookten we zoveel mogelijk maar één kachel, met tijdens het spreekuur nog een kachel in de spreekkamer. Terwijl de meeste mensen lange tijd afgesloten waren van elektriciteit, hebben wij, op zes weken na, steeds een aansluiting mogen houden in verband met de praktijk. In die zes weken gebruikten we 's avonds petroleumlampjes en verder kaarsen en/of oliepitjes. Die olie was dan raapolie, door de boeren zelf gemaakt, al mocht dat niet. We bakten er ook pannenkoeken in, niet bepaald erg lekker, maar toch smulden we daarvan. Gerrit maakte wel likeur. Voor de apotheek kregen we alcohol en we bestelden daar dan ook essences bij. De likeur ruilden we voor boter en andere dingen, bijvoorbeeld linnengoed.
Gerrit reed veel op een motor, rugzak met een vijf literfles en een blikken karntje van vijf liter op de rug. Hij kon daarin twee maal vijf liter melk meenemen en deed dat praktisch iedere dag. Een keer kwam hij door gladheid te vallen. De fles brak en de melk droop over zijn leren jas. In het huis waar hij binnen ging om zich schoon te maken woonden NSB-ers, maar ze hebben hem vriendelijk geholpen. Dat doet me meteen denken aan een gewonde NSB-er. Op een nacht werd er gebeld en er stonden twee NSB-ers op de stoep. Ze zeiden tegen me dat er aan de overkant, langs de gracht van Mentheda, een vriend van hen in het gras lag, die aangeschoten was, of de dokter maar even wilde komen. Ik vertrouwde de zaak niet en ging dus even kijken of het waar was. Er lag inderdaad iemand te kreunen en dus ging ik Gerrit halen. (Gerrit ging zelf 's nachts niet naar de deur omdat hij altijd op z'n hoede moest zijn. Ik sprak eerst met de mensen door het voordeurraampje.)
Gerrit ging er naar toe. Het bleek dat de man in z'n buik was geschoten en dus naar het ziekenhuis moest. We hebben een ziekenauto gebeld, maar het duurde erg lang voordat die kwam. We hebben de gewonde na een tijdje toch maar naar binnen gedragen, hij lag buiten te bibberen van ellende. We hoorden toen van z'n kameraden het verhaal. Ze waren met z'n drieën op de fiets uit Bedum gekomen en moesten naar Middelstum. Bij Middelstum kreeg één van hen een lekke band. Ze klopten aan bij een boerderij waarvan ze wisten dat de boer NSB-er was. De bewuste boer vertrouwde de zaak niet en riep dat ze weg moesten gaan. Zij bleven echter kloppen en de boer begon te schieten en schoot raak.
Met het oog op Gerrits veiligheid en die van de onderduikers hadden we een schuilplaats gebouwd in een bergruimte op onze slaapkamer onder het schuine dak. Er is nooit gebruik van gemaakt. Ook hadden we een "vluchtweg" gevonden in overleg met de buren: vanuit de logeerkamer kwam je op het platte dak van de spreekkamer en daar kon je gemakkelijk een raam van de buren opschuiven en erdoor verdwijnen, Ook dat is nooit nodig geweest. Vanaf dat platte dak kon je in een zijstraat kijken. Op een dag was er huiszoeking in het hele dorp. Het ging om radiotoestellen. Eén van onze hulpen zag vanaf dat dak dat er in die zijstraat, voor de bakkerij van Hendels, een kennis van ons stond, bewaakt door een Duitser. Ze riep de andere hulp erbij en toen die Duitser hen zag liepen de meisjes hard naar binnen met het gevolg dat even later ons huis was omsingeld en aan alle kanten de Duitsers binnendrongen. Het liep gelukkig goed af.
Op een nacht kwam er een boodschap van een boer in Stitswerd, ergens tussen Kantens en Usquert, met de vraag of dokter direct wilde komen. Er was iets met een onderduiker. Gerrit lag met hoge koorts op bed (angina) en ik stelde voor dokter Klompsma te vragen om er naar toe te gaan. Gerrit vond dat dat niet kon en ging dus zelf. Een paar dagen later was hij zelf doodziek en moest naar het ziekenhuis. Dat is het begin geweest van zijn nieraandoening die nooit weer helemaal is genezen. Terwijl Gerrit in Groningen in het ziekenhuis lag gebeurden er in Middelstum allerlei nare dingen. Er werd, alweer op een nacht, gebeld. Er stond een doodsbleke dame op de stoep, mevrouw van Dijk. Haar buurman meester Heys was door "iemand" doodgeschoten. Die iemand had aangebeld, meester Heys deed open, werd neergeschoten en de dader vluchtte.
Mevrouw Heys was radeloos, riep mevrouw van Dijk, die direct naar ons toe kwam. Onze waarnemer durfde niet zonder politie met haar mee gaan. Ik heb de politie gebeld en het duurde heel lang voordat die man kwam, zolang, dat mevrouw van Dijk niet langer wilde wachten en alleen terug ging. De politie had geprobeerd om een andere politieman mee te krijgen, wat niet lukte. Uiteindelijk daagde hij toch op en ging met de waarnemer mee. Hij kon alleen de dood vaststellen. De begrafenis van meester Heys moest in stilte geschieden. Er mocht niemand, behalve de naaste familie mee naar het kerkhof. De Duitsers waren er wel, ze hoopten er een zoon te treffen naar wie ze zochten. Gelukkig was die gewaarschuwd om niet te komen. In diezelfde nacht kreeg ook dominee van Hulsteyn bezoek. De Duitsers hebben hem bont en blauw geslagen, maar lieten hem verder met rust.
Voordat Gerrit ziek werd had hij voor een knokploeg die in onze buurt opereerde het gemeentehuis, dat tegenover ons stond, geïnspecteerd met het oog op de beste plaats voor inbraak. De jongens van de knokploeg wilden de bonkaarten en het bevolkingsregister weghalen. Wij wisten wanneer dat zou gebeuren. Een paar dagen voor die bewuste datum werden we 's nachts opgeschrikt door het geroep van onze hulpen: "Dokter, mevrouw, er wordt geschoten bij het gemeentehuis". We wisten meteen dat er iets fout zat. Zoals achteraf bleek was er een andere groep waarvan we het bestaan niet kenden bezig in het gemeentehuis in te breken. Net op dat moment deed de politieman uit ons dorp samen met een pas begonnen jonge agent de ronde.
Plotseling hoorden ze lawaai en gingen er op af. Het bleek bij het gemeentehuis te zijn, waar een paar mannen bezig waren een gat in de muur te hakken. De politie schoot meteen en de mannen schoten terug. Na een kort gevecht zijn ze gevlucht. We vermoedden dat één of allebei gewond waren, er zijn bloedsporen gevonden. De mannen zijn gelukkig ontsnapt. De burgers waren woedend op de politie, ze hadden moeten omdraaien alsof ze niets gehoord hadden. Onze eigen politieman verdedigde zich door te zeggen dat hij nog niet wist wat hij aan z'n collega had, hij kende hem nog maar enkele dagen.
Ondertussen ging "onze" kraak, die twee dagen later gepland was, niet meer door. Maar wel een andere. Gerrit lag toen nog ziek thuis. In de knokploeg zaten twee jongens Gootjes, zoons van dominee Gootjes in Baflo. Ze waren als ze in Middelstum verbleven vaak bij bakker Werkman. Berend Werkman hielp hen met allerlei dingen. Op een dag kwamen ze Gerrit vragen of ze de auto mochten lenen voor een kraak in het gemeentehuis in Baflo. Gerrit vond het goed, mits ze er een ander nummerbord op zouden aanbrengen. Dat was natuurlijk vanzelfsprekend. De auto moest op de avond dat het zou gebeuren geruisloos uit de garage gehaald worden en een eindje weggeduwd om te zorgen dat niemand bij ons in huis het aanslaan van de motor zou horen.
't Was ongeveer zes uur en in de winter, dus donker. We zaten aan tafel en om geen gerucht van buiten te horen ben ik heel hard met de kinderen gaan lachen en gekheid maken. Om ongeveer tien uur ‘s avonds werd er gebeld. Ik deed de deur open en daar stonden de jongens Gootjes op de stoep met een politiejas en sabel. Ik zag het bij het licht van een zaklantaarn, alles was al die oorlogsjaren verduisterd. Ik liet ze gauw binnen bij Gerrit, die in de "salon" ziek lag. De jongens vertelden hoe alles was gegaan. Ze waren bij de politie in Baflo om de sleutels van het gemeentehuis gaan vragen. Hij wilde die natuurlijk niet geven. Ze hebben de man overmeesterd en hem een "roesje" gegeven. Gerrit had hen een kapje en wat ether gegeven en hen verteld hoe ze dat moesten toepassen. Hij was meteen buiten bewustzijn geraakt. De jongens konden toen gemakkelijk z'n jas, sabel en sleutels meenemen en ze wisten de weg in het gemeentehuis. Ze hebben de auto volgeladen en zijn er als de wind vandoor gegaan.
Vlak bij Middelstum kregen ze een lekke band, waarna ze de auto verder moesten duwen tot in onze garage. Daar kwam Berend met de bakfiets en werd alles naar de bakkerij gereden, een paar keer heen en weer, een paar jongens op de uitkijk naar ongewenste toeschouwers. In de bakkerij werden pakketten gemaakt en werd alles verstopt en de volgende dag naar adressen gebracht waar onderduikers zaten die geen bonnen hadden. Wij kregen nog wat benzinebonnen die erg welkom waren. De jas en de sabel gingen naar de familie Bos, waar de jongens meestal waren als ze in Middelstum moesten zijn.
De volgende dag belde ik naar onze garageman (we noemden hem fietsen-Mulder, ter onderscheiding van pap-Mulder, de melkboer, en petroleum-Mulder) om te vragen of hij de autoband wilde repareren. De man was stomverbaasd toen hij de auto bemodderd zag staan. Hij wist niet beter dan dat de auto ongebruikt en door hem keurig gepoetst in de garage stond, dokter was immers ziek. Ik zei hem dat de auto even uitgeleend was geweest aan dokter Klompsma, omdat die ook een lekke band had. Klompsma had gelukkig een andere garage. Na de oorlog heb ik fietsen-Mulder verteld wat er die nacht was gebeurd. Hij begon te lachen en zei: "Dacht U dat ik niets in de gaten had?"
Na enkele dagen moest Gerrit naar het ziekenhuis, hij werd steeds zieker. Het zal begin januari 1944 geweest zijn. Het bleek dat hij een ernstige nieraandoening had. Klompsma nam de praktijk waar, maar toen we begrepen dat het wel een tijd kon duren hebben we een waarnemer gezocht en tot aan het einde van de oorlog hebben we verschillende waarnemers gehad, wat de praktijk helaas niet ten goede kwam.
En de oorlog duurde maar voort. Alles werd steeds moeilijker en spannender. Ik bleef contact houden met de knokploeg. Op een middag, de kinderen waren juist weer naar school gegaan, kwam Simon terugbellen en riep: "Moeder er wordt geschoten bij van Til in de buurt". Ik wist meteen waar het om ging. Het huis van de familie Bos waar de jongens Gootjes weer waren stond vlak bij het huis van de familie van Til. De jongens zouden daar die dag weggaan omdat het in Middelstum niet meer veilig voor hen was, Twee andere jongens die er ook vaak waren, waren al enkele dagen bij bakker Werkman. Eén van hen, een zekere Tom, was op dat moment op weg naar de familie Bos en kwam daar tegelijk aan met de Duitsers. Hij wist nog over een schutting te springen en tussen andere huizen door te ontsnappen. Een eindje verderop verstopte hij zich in een huis aan het Boterdiep. De jongens Gootjes die in een vuurgevecht met de Duitsers verwikkeld raakten wisten het huis uit te komen, maar één van hen werd in z'n knie geschoten en kon haast niet meer lopen. De ander wilde hem niet in de steek laten. Ze wisten nog over een brug in een weiland buiten het dorp te komen, werden daar omsingeld door de Duitsers en doodgeschoten.
Toen Simon het mij verteld had, rende ik direct naar Werkman om de vierde man te waarschuwen. Hij is meteen op een fiets gestapt en het dorp uitgereden, juist op tijd. Korte tijd daarna was het hele dorp omsingeld en werden alle huizen doorzocht. Ze kwamen ook in het huis waar Tom binnen gevlucht was. Hij stond daar op de zolder achter een deur en is niet gevonden, terwijl de Duitsers de zolder doorzocht hebben. Een groot wonder. De volgende avond kreeg ik telefonisch bericht dat hij ergens veilig was. Na de oorlog trof ik Tom nog een keer in de bus naar Groningen, een verbitterd man, zoals zoveel mensen die voor het verzetswerk uit een goede baan waren gestapt en na de oorlog geen werk meer kregen.
Intussen werd onze waarnemer naar de familie Bos geroepen en werd ons telefonisch gevraagd een ziekenauto uit Groningen te laten komen. De chauffeur wist niet waar hij moest zijn en kwam bij ons. Ik ging met hem mee. Bij de familie Bos was het een vreselijke toestand. Bos was in de rug geschoten en lag verlamd in de gang. Ik wilde proberen om met de ziekenauto mee te gaan naar Groningen en om mevrouw Bos mee in de ziekenauto te krijgen. Ik kon dan tevens Gerrit op de hoogte brengen van alles. Een Duitse officier vond goed dat ik mee ging. Maar toen ik met mevrouw Bos in de ziekenauto wilde stappen werd zij door een Duitser gegrepen en in een overvalwagen gesleurd. Zij is daarna naar een concentratiekamp in Duitsland getransporteerd waar ze is omgekomen.
Intussen mocht ik ook niet meer mee in de ziekenauto en kreeg opdracht te verdwijnen. De volgende morgen wist ik iemand te vinden die nog een auto had en ging toen met twee broers van Bos naar Groningen. Het bleek dat Bos tijdens de operatie was gestorven. Toen ik bij Gerrit kwam had hij er al iets van gehoord en hoefde ik er niet zoveel meer van te vertellen. Het was toen zaterdag 19 februari. Jan kon iedere dag geboren worden. Gerrit had geregeld dat ik voor de bevalling bij hem op de kamer kon komen liggen. Hij stelde me toen voor die dag meteen daar maar te blijven. Maar eerst wilde ik even naar huis om alles te regelen en zus Diet te bellen. Zij zou de huishouding voor me waarnemen. Zij is gekomen en ik ben naar het Diaconessenhuis gegaan. Jan werd maandagmorgen om ongeveer zeven uur geboren. Na ongeveer veertien dagen zou ik met Jan naar huis, maar ik kreeg griep en ben nog veertien dagen gebleven. We konden toen met z'n drieën naar huis. Gerrit mocht nog wel niet aan het werk, maar was toch thuis en dat was heerlijk.
Tijdens die ziekenhuisperiode heeft zich nog een incident voorgedaan van heel andere aard. Gerrit zou een maagonderzoek ondergaan, waarvoor hij 's morgens, nuchter, 300 cc alcohol van 5% moest drinken. De zuster vroeg of hij het wilde drinken of dat het via de slang moest, en met een grapje zei Gerrit: "Aan alcohol van 5% is niets aan, gooi het maar door de slang". De slang werd in de maag gebracht en de alcohol in de trechter gegooid. En Gerrit zei meteen: "Is dat wel 5%, het is zo scherp". De zuster beweerde dat het goed was en Gerrit raakte meteen helemaal in de war en werd vreselijk druk. Ik wist niet wat er gebeurde. De zuster vloog weg om een dokter te zoeken. Er werd zuurstof binnen gebracht, maar Gerrit sloeg alles van zich af. De ramen werden wagenwijd opengezet, terwijl het ijzig koud was. Jan werd met wieg en al naar een andere kamer gebracht naar mevrouw Betsy Vinhuizen uit Middelstum die toen ook in het ziekenhuis lag. Het bleek dat er een vergissing was gemaakt met de alcohol. Het was 90% wat in een fles zat waarop 5% stond. In de loop van de dag werd Gerrit gelukkig weer rustig en is verder ook alles weer goed gegaan, maar het was erg naar.
Toen we eindelijk weer thuis waren moest er meteen weer "gefoerageerd" worden. Er moesten nodig weer pakketten verstuurd worden. Gerrit belde verschillende boeren om olie, meel, bonen enzovoort. En na een paar dagen stond er een melkbus met olie in de apotheek en een paar balen vol met de andere etenswaren op onze slaapkamer in de grote kast. Maar helaas, er kwam huiszoeking. Het huis was vol Duitsers. Op de melkbus stond de naam van boer Hamster. De Duitsers vonden dat een heel toepasselijke naam. Ik zat in de kamer Jan z'n flesje te geven en een andere Duitser bleef bij mij staan en begon over z'n kinderen te vertellen. 'k Had echt met hem te doen. Gerrit moest weer met een andere man het huis door. De matrassen van de bedden werden opgelicht en alles werd overhoop gehaald, illegale blaadjes die we juist weer in huis hadden werden gelukkig niet gevonden. Maar alle balen met etenswaren wel, we moesten zorgen dat die in Groningen kwamen op het Scholtenshuis, het beruchte huis waar de Duitsers zetelden. En wij moesten f 500,- boete betalen, voor die tijd een grote som geld. We hebben het wel gedaan om geen verdere narigheid te krijgen.
Een paar dagen later hadden we alles weer in huis. We hebben als paarden gewerkt om alsnog de nodige pakketten de deur uit te krijgen. En nog een paar dagen later stonden er weer een paar Duitsers op de stoep, ze moesten weer huiszoeking doen. Eén was nogal gezet en ging de kelder in. Daar zag hij het luik waardoor je onder de vloeren kon komen. Hij wilde proberen er doorheen te kruipen maar bleef halverwege steken. Piet, die toen drie jaar was, stond door de kelderdeur toe te kijken en riep: "Hij kan niet, hij kan niet", en had het grootste plezier. Toen ze het huis door waren en niets hadden gevonden zeiden ze dat we de boete nog moesten betalen. Gerrit werd woedend en zei dat dat was gedaan. Hij liep meteen voor ze uit en deed de voordeur wagenwijd open. Ze vertrokken zowaar zonder nog iets te zeggen. We vermoedden dat dit een paar Duitsers waren die het verhaal op het Scholtenshuis hadden gehoord en nu probeerden voor zichzelf aan geld te komen.
Op een morgen werd er in het Boterdiep bij een brug richting Onderdendam een lijk gevonden. 't Was bakker Steendam. 's Nachts was hij uit huis gehaald, waarom wist niemand, en de volgende morgen vermoord in het diep gevonden. Het hele dorp was diep onder de indruk. Gerrit en ik zijn naar zijn vrouw gegaan die verslagen met haar kinderen achterbleef. Wat weer een ellende en alles zo zinloos. De Duitsers, die al begonnen te beseffen dat ze de oorlog zouden verliezen, reageerden hun haat steeds meer af op onschuldige burgers.
Toen in 1944 de opmars van de geallieerden tot dicht bij Arnhem was gekomen moesten uit die omgeving de mensen worden geëvacueerd. Ze werden in treinen gestopt en een deel van hen kwam na enkele dagen bij ons in het noorden aan. Er was een damescomité ingesteld dat door het hele dorp plaats moest zoeken voor deze mensen. De dames gingen van huis tot huis om te kijken hoeveel mensen ieder kon herbergen. Een oude school die niet meer werd gebruikt, werd voor de eerste ontvangst in gereedheid gebracht. Van daaruit zou dan de "distributie" plaatsvinden. Gerrit werd "directeur". Toen de "slachtoffers" waren ondergebracht, bleek dat de meesten onder de luis zaten, wat heel wat moeilijkheden gaf. Gerrit moest nogal eens als vrederechter optreden.
De volgende groep die al gauw na de eerste kwam, werd niet weer direct bij particulieren ondergebracht maar, eerst in onze lagere school opgevangen. In een paar lokalen was stro uitgespreid, daar kon worden geslapen. In een ander lokaal waren "cabines" gemaakt waar we de mensen konden nakijken op luis en waar ze zich konden wassen. De meesten moesten 's nachts een kap op, ingesmeerd met één of andere gelei, "jachtwater" zal ik het maar noemen. De volgende morgen gingen Siep Werkman en ik de haren wassen. Zo zijn we enkele dagen bezig geweest, voor we de mensen bij de verschillende families brachten.
Er was een gezin bij de evacués, vader, moeder en twee kinderen, die zo onder de luis en de zweren zaten, dat we ze onmogelijk naar een gezin konden brengen. De ouders bleven in ons "noodhospitaaltje", de oude school, en de kinderen bracht ik in een lijkauto (er was geen andere auto meer) met een chauffeur die NSB-er was, naar Winsum, waar ze een beter noodhospitaal hadden ingericht in de Landbouwschool.
Er was een vrouw in deze groep met een prachtige bos krullen die zo onder de luis zat dat ze onmogelijk schoon te krijgen was. Ik zei tegen haar dat het het beste was dat ze kaalgeknipt werd. De vrouw werd woedend. Gerrit werd er bij gehaald en zei dat dit inderdaad de enige oplossing was. Hij nam zelf een schaar en tondeuse ter hand terwijl Siep en ik haar vast hielden. Ze was zo kwaad dat ze dreigde het tegen de Duitsers te zeggen. Het bleek dat ze NSB-er was. We hebben er nooit meer iets van gehoord. Later werd de lagere school gevorderd door de Duitsers. In een grote schuur en in onze kerk werden toen provisorisch lokalen getimmerd met scheidingswandjes van bordpapier, zodat de lessen toch door konden gaan.
Ieder dorp had zo langzamerhand een centrale keuken. Men kon daar voor weinig geld een stamppot of een maaltijdsoep halen. Als er dan eens een koe was " gestruikeld" en afgemaakt moest worden hadden we er een stukje vlees bij. Toch probeerde ieder zoveel mogelijk zelf het eten bij elkaar te scharrelen, wat op een dorp niet zo moeilijk was als in de stad.
Er kwamen steeds meer mensen uit de grote steden naar het noorden, op gammele fietsen met houten banden, om bij de boeren eten te kopen. Wij hebben zo nog een week of zes twee meisjes uit Den Haag gehad. Ze waren eerst al een tijd in Bolsward geweest bij Andries en Ali en daar kregen ze ons adres. Ze gingen met volgeladen fietsen weer weg, maar konden niet meer over de IJsselbrug bij Zwolle. Als ik me goed herinner zijn ze nog weer bij ons teruggekomen.
In de laatste oorlogsjaren konden we heel weinig speelgoed meer kopen. Leesboekjes lukte nog wel eens. De kinderen hadden een club gevormd met vriendjes en vriendinnetjes en zij besloten een bibliotheek op te richten van kinderboeken. Alles werd ondergebracht in een lege kapsalon van de familie Ferkranus, de ouders van Trijn. Eenmaal per week kon elk kind uit het dorp daar een boek lenen voor een dubbeltje. Dat geld werd gespaard en na de oorlog is de hele club daarvan een dagje uit geweest naar het vliegveld Eelde. Behalve de bibliotheek had de club nog een ander doel. Zij noemden zich C.V.D.N., christelijke vrienden der natuur. Zij trokken er elke zaterdag op uit naar buiten, verzamelden plantjes en zwaaiden onderweg naar tbc-patiënten in hun "tentjes". Het flessenhok in onze garage was hun clublokaal, en als ze vergaderden mocht niemand er zonder bellen naar binnen!
Op 6 april 1945 waren Gerrit en ik twaalf-en-een-half jaar getrouwd. Niemand van de familie kon komen, het reizen was niet mogelijk. Toch zagen oom Wiert en tante Ge Wiertsema, die bij tante Ida in Groningen waren, kans om met z'n drieën op de fiets naar ons toe te komen die dag. 's Morgens om half acht werden we gewekt met zang van de kinderen, die allemaal op de trap zaten. Ze zongen een lied, gemaakt door Jo van Hulsteyn, en de bede: "dat 's Heren zegen op U daal". Het was heel ontroerend en heeft ons erg goed gedaan. Jo van Hulsteyn had dat met hen ingestudeerd. Ze kwamen daarna binnen met een grote mand vol heerlijke dingen uit de voorraad van verschillende mensen. Het was geweldig!
Bij ons ging je steeds meer merken van de laatste stuiptrekkingen van de oorlog. Er waren vaak luchtgevechten boven het dorp en de Duitsers trokken steeds verder terug. Het was op den duur een heel armzalig zootje. Met gevorderde paarden en wagens trokken ze langs. Ze hoopten blijkbaar nog in Oost-Groningen de grens over te kunnen. Maar dat lukte niet en ze werden als het ware samengeperst bij ons in het noorden.
Op een dag renden er verschillende op hol geslagen paarden met hun wagens en scheldende Duitsers erop, door het dorp. Piet zat op de stoep ernaar te kijken. Mevrouw van Anken reed op de fiets voorbij en stapte af om Piet naar binnen te sturen. Piet stak z'n vingertje op en zei: "Hoor, daar komt er weer één". Mevrouw van Anken kon nog net opzij springen. Later zei ze tegen mij: "Piet heeft m'n leven gered".
De laatste dagen van de oorlog waren er bij ons geen Duitsers meer. De Canadezen hadden Groningen bevrijd en wij voelden ons ook al "vrij". Gerrit was noodgedwongen hoofd van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS), omdat de man die door Gerrit daarvoor gevraagd was op het laatste moment door de Duitsers was opgepakt en doodgeschoten. Het was in het dorp nog gevaarlijk, de NSB-ers hadden nog vrij spel. Er moesten wapens komen voor de BS omdat deze mensen de NSB-ers gevangen moesten nemen zo gauw de oorlog over was. Gerrit ging naar Bedum waar al wapens waren en kwam met een auto vol geweren terug. De volgende dag, 's morgens om zes uur, ging de telefoon. Het was de NSB-burgemeester die met de Duitsers had willen vluchten, maar op een boerderij dichtbij Huizinge was blijven steken. Hij wilde niet door de BS worden opgehaald, maar vroeg aan Gerrit om hem te komen halen. En dat terwijl Gerrit bij hem bovenaan op de zwarte lijst stond! Gerrit heeft dat gedaan en heeft hem naar de oude school gebracht die toen als gevangenis dienst deed.
Bij het ophalen van de NSB-ers is nog een dode gevallen. Een NSB-er die zich niet wilde overgeven en plotseling een handgranaat pakte. Een BS-er zag die beweging en schoot hem meteen neer.
Ondertussen zaten de Duitsers nog op het eiland Borkum en beschoten van daaruit het noorden van ons land met grote granaten. Ook Middelstum werd getroffen. Eén granaat viel op een huis waarvan de bewoners net de straat op waren gevlucht en zo werden gered. Een andere granaat viel dichtbij een huis waaruit de moeder naar buiten rende om de kinderen binnen te roepen. Het dochtertje van de NSB-burgemeester was daarbij. Dat kind en deze vrouw werden beide door een scherf getroffen en waren dood.
Nit liep het dorp in om te kijken wat er allemaal aan de hand was en werd door woedende Canadezen naar huis gestuurd. Gerrit moest de NSB-burgemeester gaan vertellen wat er was gebeurd en bracht hem naar zijn vrouw. Na de begrafenis van zijn dochtertje moest Gerrit hem weer opsluiten. Alles met elkaar een heel trieste geschiedenis. Daar er nog meer beschietingen werden verwacht werd de burgerij opgedragen het dorp te verlaten en onderdak te zoeken in de omgeving. Behalve Gerrit die de praktijk niet in de steek kon laten zijn wij ook weggegaan. We zijn een dag bij verschillende boeren ondergebracht en de volgende dag bracht Gerrit juf Riemke met de kinderen, behalve Willy, naar dokter Klooster in Bedum. Willy en ik wilden per se thuis blijven. En zo waren we opeens maar met drie mensen thuis, een heel gekke gewaarwording. Het was gelukkig maar voor een paar dagen. En toch brak daarna de feestvreugde uitbundig los toen we echt vrij waren! Zoiets is onbeschrijfelijk.