TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Hitlers radiotoespraak over de moordaanslag van 20 juli 1944 (21-07-1944)

    De onderstaande tekst werd door Adolf Hitler om 1:00 uur op 21 juli 1944 op de Duitse radio uitgesproken, na de aanslag en staatsgreep van 20 juli 1944.


    Bomschade in de conferentieruimte in de Wolfschanze. Bron: Bundesarchiv, Bild 146-1972-025-12 / CC-BY-SA 3.0

    Duitse Volksgenoten!

    Ik weet niet hoe vaak inmiddels een aanslag op mij is beraamd en uitgevoerd. Wanneer ik vandaag tot U spreek, gebeurt dat om twee redenen:

    1. Opdat U mijn stem hoort en weet dat ik zelf ongedeerd en gezond ben.

    2. Opdat u ook meer te weten komt over een misdaad die ongeëvenaard is in de Duitse geschiedenis.

    Een zeer kleine kliek van ambitieuze, gewetenloze, en tegelijkertijd onredelijke, crimineel-stomme officieren heeft een samenzwering beraamd om mij te elimineren en tegelijk met mij vrijwel de hele staf van de Duitse Wehrmachtsleiding uit te roeien. De bom, die werd gelegd door kolonel graaf von Stauffenberg, explodeerde twee meter aan mijn rechterkant. Het heeft een aantal van mijn hoog geachte medewerkers zwaar gewond, een van hen is overleden. Ikzelf ben volledig ongedeerd behalve enige zeer kleine schaafwonden, blauwe plekken of brandwonden. Ik beschouw het als een bevestiging van de opdracht van de Voorzienigheid om mijn levensdoel verder na te streven, zoals ik dat tot nu toe heb gedaan. Want ik kan het plechtig bekennen voor de hele natie dat ik vanaf de dag dat ik de Wilhelmstrasse binnenging maar één gedachte had: om mijn plicht te vervullen naar beste eer en geweten, en dat ik, sinds ik me realiseerde, dat de oorlog onvermijdelijk was en niet langer kon worden uitgesteld, dat ik sindsdien eigenlijk alleen voor mijn volk leefde in zorg, in werk en zorg, en in ontelbare dagen en slapeloze nachten!

    In een uur waarin de Duitse legers zich in zware gevechten bevinden, is net als in Italië, nu ook in Duitsland een heel kleine groep ontstaan, die geloofde dat ze een dolk in onze rug konden stoten zoals in 1918. Maar deze keer hebben ze erg vergist. De bewering van die usurpatoren dat ik niet meer in leven zou zijn, wordt nu weerlegd op dit moment dat ik tot u spreek, mijn lieve volksgenoten. De kring van die usurpatoren is waarschijnlijk maar heel klein. Hij heeft niets te maken met de Duitse Wehrmacht en al helemaal niet met het Duitse leger. Het is een hele kleine bende van criminele elementen die nu meedogenloos worden uitgeroeid. Ik beveel daarom op dit moment:

    1. Dat geen enkele burgerlijke instantie enig bevel mag aannemen van een dienst die deze usurpatoren zich aanmatigen.

    2. Dat geen militaire autoriteit, geen commandant van een militaire eenheid, geen soldaat enige order van deze usurpatoren moet gehoorzamen, dat integendeel iedereen verplicht is ofwel de overbrenger van een dergelijke order dan wel de gever van een dergelijke order ofwel onmiddellijk te arresteren of hem in geval van verzet onmiddellijk te doden.

    Om de orde definitief te herstellen, heb ik Reichsminister Himmler tot bevelhebber van het binnenlands leger benoemd. Ik heb kolonel-generaal Guderian bevolen in de generale staf plaats te nemen om de chef staf, die momenteel door ziekte is uitgevallen, te vervangen en een tweede beproefde leider van het oostfront tot zijn assistent benoemd.

    In alle andere overheden van het Reich verandert er niets. Ik ben ervan overtuigd dat we met de afgang van deze zeer kleine kliek van verraders en samenzweerders eindelijk de sfeer scheppen in de achterhoede van ons vaderland die de strijders aan het front nodig hebben. Want het is onmogelijk dat vooraan honderdduizenden en miljoenen dappere mannen alles geven, terwijl thuis een zeer kleine groep van ambitieuze, ellendige wezens voortdurend probeert die houding te saboteren. Deze keer zullen we zo met ze afrekenen, zoals wij nationaalsocialisten gewend zijn.

    Ik ben ervan overtuigd dat elke respectabele officier, elke dappere soldaat, dat op dit uur zal begrijpen.

    Welk noodlot Duitsland zou hebben getroffen, als de aanslag vandaag succes had gehad, dat kunnen misschien maar weinigen zich voorstellen. Ikzelf dank de Voorzienigheid en mijn Schepper niet omdat hij me heeft behouden - mijn leven bestaat alleen maar uit bezorgd zijn en uit werken voor mijn volk - maar, als ik hem dank, alleen omdat hij me de gelegenheid gaf om die zorgen te blijven dragen, om door te gaan met mijn werk, zo goed ik dat met mijn geweten en voor mijn geweten kan verantwoorden.

    Elke Duitser, ongeacht wie hij mag zijn, heeft de plicht om meedogenloos die elementen tegemoet te treden, ze ofwel onmiddellijk te arresteren of, mochten ze zich op de een of andere manier verzetten, om ze zonder omhaal te doden. De bevelen aan alle troepen zijn uitgegeven. Ze zullen blindelings worden uitgevoerd, volgens de gehoorzaamheid die het Duitse leger kent.

    Het doet me genoegen om vooral jullie, mijn oude wapenbroeders, weer met vreugde te begroeten omdat ik opnieuw het voorrecht kreeg om aan een lot te ontsnappen dat geen vreselijke dingen voor mij bevatte, maar dat verschrikkingen teweeg zou hebben gebracht voor het Duitse volk.

    Ik zie daarin ook een vingerwijzing van de Voorzienigheid, dat ik mijn werk moet voortzetten en daarom zal ik het voortzetten!

    Definitielijst

    staatsgreep
    Poging om met geweld de macht in de staat over te nemen.

    Informatie

    Artikel door:
    Arnold Schunck
    Geplaatst op:
    30-06-2019
    Laatst gewijzigd:
    27-07-2019
    Feedback?
    Stuur het in!

    Bronnen

    Vertaald van: www.1000dokumente.de. Bron: Adolf Hitler, Radiotoespraak over de moordaanslag van 20 juli 1944 op 21 juli 1944, 1:00 uur, originele opname, uittreksel,, Deutsches Rundfunkarchiv Frankfurt, DRA-Nr. 2623118; Deutsches Nachrichtenbüro Text vom 21.7.1944, verbessert nach der Schallplattenaufnahme, Aufzeichnung im Deutschen Rundfunkarchiv Frankfurt Archivnummer DRA 2623118, abgedruckt in: Domarus, M., Hitler. Reden und Proklamationen 1932-1945. Kommentiert von einem Deutschen Zeitgenossen, Band II, Zweiter Halbband 1941-1945, München 1965, S. 2127-2129.