In de nacht van 22 op 23 juni 1943 werd er boven Utrecht een Britse bommenwerper uit de lucht geschoten door een Duitse nachtjager. Het viermotorige toestel was onderweg naar Duitsland, maar bleek niet in staat om het doel te bereiken. In plaats daarvan explodeerde het vliegtuig en stortten brandende brokstukken neer op de wijk Wittevrouwen in Utrecht. Er waren verschillende slachtoffers te betreuren, waaronder vijf burgers en vijf bemanningsleden.
De tragedie begon een dag eerder, op de avond van 22 juni, toen de viermotorige Avro Lancaster Mk III ED928 opsteeg vanaf het vliegveld Bourn, in het graafschap Cambridgeshire. Het doelwit die nacht was Mülheim in Noordrijn-Westfalen in Duitsland. Bommenwerper ED928 moest ondersteuning bieden tijdens de aanval. Tussen de aanvalsgolven door zou deze bommenwerper de doelwitten opnieuw markeren. Het toestel behoorde tot het 97th Squadron ‘Straits Settlements’, en had het registratienummer ED928. Op beide zijkanten was de markering "OF-B"’ aangebracht, respectievelijk de squadroncode en het callsign: "B". Het vliegtuig was nog redelijk nieuw en had nog slechts 54 operationele vlieguren gemaakt.
De Lancaster telde zeven bemanningsleden aan boord. De 29-jarige George Armstrong was de piloot en gezagvoerder. Hij nam alle beslissingen tijdens de vlucht. Edward Bellis had als boordwerktuigkundige de taak om de technische status van het vliegtuig in de gaten te houden. Ook assisteerde hij bij het starten en landen door de bediening van de gashendels en het toerental te regelen, terwijl de piloot letterlijk de handen vol had aan de besturing van het vliegtuig. Vanuit zijn positie op het klapstoeltje kon Bellis uitkijken op Jean Baptiste Sylviel Paul David, ‘Paul’, de 22-jarige bommenrichter die onderin het vliegtuig lag. Op zijn beurt keek David, vanuit zijn koepel en op zijn buik liggend, uit over de wereld die onder hem door raasde. Hij was er verantwoordelijk voor dat de bommen nauwkeurig op hun doel zouden worden afgeworpen en nam tijdens het aanvliegen naar het doel de besturing over van de piloot. Daarnaast kon hij de geschutskoepel voorin het vliegtuig bedienen tijdens de heen- en terugvlucht. Achter de piloot zat de navigator, John Mansfield. Hij was er voor verantwoordelijk dat de Lancaster zijn doelwit kon vinden in een verduisterd Europa te midden van een vijandig luchtruim en daarna weer kon terugkeren naar de basis in Engeland.
David Williams was de marconist en met zijn 34 jaar het oudste bemanningslid. Tijdens het vliegen zorgde hij ervoor dat alle radiosignalen tussen de vliegbasis en het vliegtuig ontvangen en verstuurd werden. Ook kon hij de Duitse radioberichten afluisteren in de hoop zo snel mogelijk omringend gevaar te ontdekken. Hij was nog via de oude methodes opgeleid, waardoor hij ook als boordschutter inzetbaar was. Daarnaast moest het vliegtuig ook in staat zijn om zichzelf te verdedigen, terwijl de anderen hun taken uitvoerden. Daarvoor zorgde Sydney Blackhurst. Hij was 22 jaar oud en zat in de koepel halverwege de bommenwerper, vlak achter de vleugels. Vanuit zijn bolvormige en met plexiglas beklede geschutskoepel had hij een schitterend uitzicht in alle richtingen. Regelmatig draaide hij in de donkere nacht de koepel rond om eventuele aanvallers te ontdekken die hen probeerden te verrassen in de duisternis. Als laatste was er Alexander Laing in de staartkoepel. Hij was 22 jaar oud en afkomstig uit Manchester. Laing kon enkel via de intercom contact houden met de rest van de bemanning en het was voor hem niet ongewoon om gedurende de gehele vlucht niemand te zien. De staartkoepel was bovendien niet verwarmd, waardoor voor hem de vlucht niet alleen eenzaam, maar vooral ook onplezierig in de kou en tocht kon zijn. De urenlange vluchten konden bijzonder onaangenaam zijn. Geen van hen, behalve gezagvoerder Armstrong, droeg zijn parachute tijdens de vlucht, omdat zij zich dan vrijer konden bewegen.
Het merendeel van de bemanning was Brits, behalve David en Armstrong die bij de Royal Canadian Airforce (RCAF) zaten. Samen hadden de mannen al acht missies uitgevoerd. De eerste operatie was op 28-29 maart 1943 naar het Franse Saint Nazaire, waar de bekende Duitse U-boot haven lag. Daarna volgde een missie op 2-3 april, waarbij op locatie zeemijnen gedropt werden. Op 13-14 april werd een aanval op Spezia uitgevoerd, waar een grote Italiaanse haven gevestigd was. Op 30 april-1 mei volgde een bombardement op Essen en op 4-5 mei een bombardement op Dortmund. Op 12-13 mei namen zij deel aan een aanval op Duisburg en op 28-29 mei een bombardement op Wuppertal. Het bleef een periode rustig, pas op 16-17 juni werd weer gevlogen. Het doelwit was Keulen. Op 21-22 juni werd een bombardement uitgevoerd op Krefeld.
Een paar uur rust volgde, want later die avond op 22 juni stegen ze opnieuw op; het doelwit was de stad Mülheim in Duitsland. In totaal werden voor deze aanval 557 twee- en viermotorige bommenwerpers ingezet. Dit waren 242 Lancasters, 155 Halifaxes, 93 Stirlings, 55 Wellingtons, en 12 D. H. Mosquito’s. De ED928 was een zogenaamde ‘Pathfinder’, een ondersteuningstoestel. Hun taak was om tussen de aanvalsgolven door het doelwit te markeren met rode of groene markeerfakkels, zodat achterop komende formaties na de eerste aanvalsgolf de doelwitten goed konden onderscheiden tussen de brandhaarden van het eerste bombardement. Voor Paul David, de bommenrichter, moet het bovendien een bijzondere vlucht zijn geweest. Hij werd die nacht 23 jaar.
Terwijl de enorme formaties vliegtuigen de Noordzee overvlogen, waren de nachtjagers van de Luftwaffe al opgestegen om de Engelse toestellen boven Nederland op te wachten. Vanaf de grond werden zij door radarstations naar de Britse bommenwerpers begeleid. Zodra er visueel contact was, manoeuvreerde de Duitse piloot zijn toestel in een gunstige positie en opende het vuur. Vaak gebeurde dit vanuit een lagere positie aan de achterkant van de bommenwerper. De nachtjager bleef buiten schot van de boordschutters en kon dan snel wegduiken om een nieuwe aanval te ondernemen als dat nodig was.
De ED928 is waarschijnlijk neergehaald door de Duitse gevechtspiloot Werner Baake, maar Georg Kraft is ook een mogelijkheid. Beiden waren Duitse nachtjager piloten die claimden een Avro Lancaster in de buurt van Utrecht te hebben neergehaald. Werner Baake is het meest aannemelijk. Het is overigens ook mogelijk dat beide Duitsers op hetzelfde vliegtuig geschoten hebben en pas een claim indienden nadat het vliegtuig was neergestort. De bommenwerper was namelijk aangeschoten, maar stortte niet meteen neer.
Dertig minuten na middernacht werden de bewoners van de Domstad gewekt door het gebrom van honderden vliegtuigmotoren die op weg waren naar Duitsland. Op 00:56 werd de gehavende Lancaster ED928 OF-B waargenomen vanuit de Utrechtse Domtoren, waar destijds een uitkijkpost van de Duitsers was gevestigd. Dit werd vervolgens aan verschillende instanties doorgegeven, zoals de brandweer en de luchtbeschermingsdienst, de politie en andere hulpinstanties. De bommenwerper ging recht over Utrecht heen. Met gierende motoren en veel lawaai raasde het vliegtuig laag over de huizen. Armstrong zal gepoogd hebben om het vliegtuig stabiel te houden, zodat zijn bemanningsleden de gelegenheid hadden om zichzelf te redden met hun parachutes. Vijf mannen slaagden erin om uit het vliegtuig te komen, voordat het toestel explodeerde en neerstortte in de Utrechtse wijk Wittevrouwen. Alexander Laing wist waarschijnlijk te ontkomen doordat hij in de staartkoepel zat. Deze was op een speciale manier te verlaten, waarbij Laing eerst zijn parachute moest pakken en om moest gespen, om vervolgens de koepel te draaien en dan achterover via het luik de donkere nacht in te vallen. Aan zijn parachute kwam hij naar beneden. Een andere mogelijkheid was dat hij via het toegangsdeurtje, aan de rechterzijde in het achterste gedeelte van de vliegtuig romp, het vliegtuig verliet. Hangend aan zijn parachute, zweefde hij naar beneden.
Vanuit de Takstraat 8 stond de 20-jarige Utrechtenaar Kwakman naar het Duitse luchtafweergeschut te kijken. Ook hij had gezien dat er een vuurbal recht op de wijk af kwam en even vreesde hij erdoor verpletterd te worden. Hij was echter te nieuwsgierig om te vluchten en haalde opgelucht adem toen bleek dat hij geen gevaar liep. Toch kreeg hij een andere bijzondere ontmoeting, want ondertussen kwam Laing aan zijn parachute naar beneden. Hij kwam terecht in de notenboom die op het terrein van de Veeartsenijschool stond, achter de tuinmuur van de Takstraat 2.
Nieuwsgierig geworden ging Kwakman met Frans van Veen, een oudere buurjongen, over de bovenkant van de muur naar de parachutist toe. Laing was inmiddels losgekomen en had een opengescheurde vinger die hevig bloedde. Eenmaal over de muur geholpen, werd Laing in de Takstraat 8 opgevangen. Hij was totaal overstuur door wat hij had meegemaakt. Hij zei dat hij Alex Laing was uit Manchester. Ook gaf hij zijn kleingeld en adres af. Kwakman overwoog om Laing te laten onderduiken, maar vanwege zijn verwondingen werd Laing eerst naar huisarts Nieuwenhuizen op de Biltstraat gebracht. Deze dokter bood de Engelsman een glas echte cognac aan, tot verbazing van de twee buurjongens! Later werd Laing meegenomen door een lid van de Grüne Polizei.
Een ander bemanningslid die uit het vliegtuig had weten te ontkomen was Edward Bellis. Hij was door drie kogels geraakt en had verschillende granaatsplinters in zijn lichaam gekregen. Tijdens de val verloor hij zijn bewustzijn, maar hij kwam op tijd weer bij en opende de parachute. Daarna raakte hij opnieuw buiten kennis en kwam neer in een hooiveld buiten de stad. Om de familie Ginkel, die hem thuis hadden opgevangen, niet in gevaar te brengen, verzocht hij hen om hem aan te geven bij het Duitse militair gezag, dat hem daarop arresteerde. In zijn dagboek, dat hij bijhield in krijgsgevangenschap, schreef Bellis:
"Ik had lichte verwondingen opgelopen, nadat ik was getroffen door drie kogels en gepeperd met granaatsplinters, afkomstig van exploderende granaten. Ik verliet het vliegtuig in een staat van bewusteloosheid, kwam weer bij kennis terwijl ik omlaag viel, doch raakte opnieuw bewusteloos toen ik aan ’t koord van de parachute trok. Om uiteindelijk weer tot bewustzijn te komen liggend in een hooiveld; ongeveer een kwart mijl buiten Utrecht. Omstreeks 10:30 uur die ochtend werd ik gearresteerd door de SS en bracht enkele dagen daaropvolgend door opgesloten in een kamer te Amsterdam, met slechts weinig te eten. De zondag daarop werd ik overgebracht naar het ondervragingscentrum Dulag Luft nabij Frankfurt."
Drie bemanningsleden kwamen uit het vliegtuig, maar overleefden de val naar beneden niet. Dit kon doordat hun parachute de val niet genoeg afremde om verschillende redenen of zij verloren het bewustzijn, net zoals Bellis, of zij werden geraakt door brokstukken. Bij de familie Tomassen, op de Bollenhofsestraat 192, stortte een bemanningslid door het dak en kwam neer op het bed van het echtpaar dat op dat moment samen aan het voeteneind zat. De parachute werd op het dak van de Bollenhofsestraat 198 gevonden. Verderop lag het staartwiel dat aanvankelijk met de parachute van een bemanningslid eraan vast naar beneden was gevallen. Bij de Poortstraat 29 sloeg een ander bemanningslid te pletter tegen de gevel van een huis. Hij was erg jong en had blond haar, maar werd net als de anderen ter plekke niet geïdentificeerd. Het laatste bemanningslid lag voor de Gildestraat 94 op straat in een grote plas bloed. Zijn hoofd was kapot geslagen tegen een muur toen hij landde.
De wrakstukken van de Lancaster waren over de hele wijk Wittevrouwen neergekomen als een metalen regen. Diverse woningen liepen schade op, waarbij glasschade het meeste voorkwam. Mevrouw van Hes die op Gildestraat 154 woonde, beschreef hoe haar woning gespaard bleef: "Er was namelijk een stuk van de benzinetanks van dat vliegtuig precies op [de telefoondraden] gevallen en als een springveren matras is dat brandende stuk net over de rand van ons dak gevallen op het veel lager gelegen achtergedeelte van onze buren [aan de] Bladstraat 2." Er was veel burenliefde en bereidwilligheid om elkaar te helpen. Mevrouw van Hes vervolgde:
"De boel ernaast stond achter al snel in brand en omstanders en buren vormden een ketting om alsnog te redden wat er te redden viel. Door de zenuwen is toen veel stuk gegooid door het te ruw en te vlug neergooien [van] wat eerst gered werd. Zo is zowat alle serviesgoed op straat stukgegooid en hadden ze zo goed als niets meer over. Bij ons is direct van alles bij elkaar gegraaid en omdat ook bij ons het wel wat te haastig ging, vlogen mijn grammofoonplaten in een boog door de kamer heen, doch we hebben die nacht overleefd ondanks alles."
De familie Maarschalkerweerd, die op de Zandhofsestraat 174 woonde, kreeg een staartwiel voor de deur. Aan de overkant, bij de familie Klaassen, was volgens de heer Klaassen een bom in zijn huis gevallen en had hij hulp nodig. Daarop antwoordde Karel Maarschalkerweerd: "Welja, als het waar is wat je zegt dan ga ik zeker niet naar binnen om hem eruit te halen." Toen er niks gebeurde, besloot hij toch naar binnen te gaan om te kijken wat er lag. Op de grond lag een zuurstofcilinder te sissen.
Naast vijf van de bemanningsleden, kwamen ook vijf Utrechters om het leven. Cornelis de Boer en Jacoba Verkerk woonden met hun 12-jarige zoontje Johan op de Kapelstraat 49. Tussen de puinhopen van het huis werden in de middag van 23 juni hun lichamen gevonden. De drie gezinsleden waren onherkenbaar verbrand, maar er werd aangenomen dat zij het waren doordat de ouders en Johan zich nadien niet bij een van de andere kinderen die niet meer thuis woonden gemeld hadden.
Het jongste slachtoffer was de 4-jarige Aart Stravers, van de Kapelstraat 47. Vader Stravers was tewerkgesteld in Duitsland. De oudste drie kinderen van de familie Stravers waren door het lawaai gewekt, maar de jongste bleef slapen. Vanuit de slaapkamer van de moeder keek de familie uit het raam aan de voorzijde van de woning, terwijl de achterkant van de slaapkamer werd getroffen en in brand stond, waardoor het niet mogelijk was om de jonge Aart te bereiken. Een poging van de oudste dochter Johanna om Aart te redden, mislukte. De andere familieleden wisten te ontkomen via de dakgoot. Johanna zelf sprong uiteindelijk in paniek naar beneden nadat zij een brandend gordijn over zich heen had gekregen. Ze werd met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht om daar aan haar brandwonden te worden behandeld. De heer en mevrouw Van Emmerik, buurtgenoten van de familie, herinnerden zich deze gebeurtenis:
"Mevrouw Stravers was buiten en riep maar steeds ‘Het kind is nog boven’. We hebben een grote ladder en die hebben we er nog heen gebracht, maar we konden er niet meer bij omdat alles in lichterlaaie stond vanwege al die benzine. In onze tuin stond een grote perenboom: die was ook één en al vuur. Het was een ontzettend gezicht. Later hebben we nog een vliegtuig in brand zien vliegen, maar die ging gelukkig een andere kant op."
Een tragisch slachtoffer was de 79-jarige heer Cornelis van Heelsum, die woonde op de Obrechtstraat 20. Brokstukken van de bommenwerper sloegen een gat door het dak en de gevel tot aan de grond toe. De heer van Heelsum werd geschrokken wakker in het donker en stapte uit bed, waarbij hij naar beneden viel. Hij overleed aan zijn verwondingen.
Ondanks pogingen van de brandweer en de buren waren zes woningen geheel vernield: de Kapelstraat 47 en 49, Bouwstraat 37 en 39, Goedestraat 61 en Obrechtstraat 20. De hier wonende gezinnen werden opgevangen in de school in de Poortstraat 73. Op het terrein van de veeartsenijschool waren twee bommen neergekomen die geruimd dienden te worden. Indien deze bommen ontploft zouden zijn, dan was de ramp veel groter geweest. Tussen alle ellende door maakte iemand ook nog van de gelegenheid gebruik om op de Goedestraat 67 een fiets te stelen. Het kleinste bedrag dat werd uitgekeerd naar de slachtoffers was 4.- gulden voor schade aan ruiten bij de Goedestraat 36D, een woning voor arme gezinnen, eigendom van de heer van A.G.E. Asch van Wijck. De grootste bedragen, tussen 3000.- en 3200.- gulden, werden uitgekeerd aan de eigenaren van Kapelstraat 47 en 49, die geheel verwoest waren. De totale schade werd tussen de 28,409.50 en 30,259.50 gulden geschat.
Van de bommenwerpers die opstegen bereikten 58 niet hun doel. Dat kon door technische storing, of door ziekte van een bemanningslid. In totaal gingen 39 vliegtuigen verloren, waaronder dus de ED928 van 97th Squadron. In totaal werd 64% van de stad Mulheim en Oberhausen vernietigd. In beide steden vielen 578 doden en niet minder dan 1.174 gewonden. 1.135 huizen werden vernield, 12.637 huizen beschadigd in meer of mindere mate. Ook waren 41 publieke gebouwen geraakt, 27 scholen, 17 kerken en 6 ziekenhuizen.
Laing en Bellis overleefden de oorlog als krijgsgevangene. In het ondervragingscentrum Dulag Luft kregen ze weinig te eten. Bellis schreef dat hij drie of vier rottende aardappelen als middagmaal kreeg en enkele boterhammen voor lunch en ontbijt. Zij zaten vervolgens onder andere in de kampen Stalag Luft 6 in Heydekrug, tegenwoordig Silute in Litouwen, en Stalag 357 ("Kopernikus") in Thorn, tegenwoordig Torun, Polen. Aanvankelijk was het voedsel beter geweest, maar tegen het einde was het zo slecht dat Laing er een maagzweer aan over hield. Hij werd bevrijd in de buurt van Aken. Bellis overleed in de eerste helft van de jaren ’90. Laing overleed toen hij 33 jaar oud was.
Werner Baake schoot op 5 januari 1945 zijn laatste vliegtuig neer, een Handley Page Halifax. In totaal behaalde hij 41 overwinningen. Hij overleefde de oorlog en werd piloot bij Lufthansa. Hij overleed op 15 juli 1964 bij een vliegtuigongeluk tezamen met twee andere bemanningsleden.
Cornelis van Heelsum werd begraven bij zijn vrouw op begraafplaats Den en Rust in Bilthoven. Zij was al in 1939 overleden. Het graf is een stille getuige van de Tweede Wereldoorlog, zoals er nog vele zijn op Nederlandse begraafplaatsen. Omdat dergelijke slachtoffers niet formeel erkend zijn als oorlogsslachtoffers dreigen graven van slachtoffers van bombardementen en vliegtuigongelukken te verdwijnen zonder tussenkomst van een gemeente of een andere instantie. De jonge Aart Stravers werd op 28 juni 1943 begraven op algemene begraafplaats Soestbergen in Utrecht. De familie de Boer werd begraven op 26 juni 1943 in een algemeen graf, maar later overgebracht naar een eigen graf. Zij liggen nu op de begraafplaats Soestbergen in Utrecht
In 2016 is op de Kapelstraat 47 een plaquette onthuld door burgermeester Jan van Zanen en de toenmalige bewoner. De gedenkplaat herinnert de lezer aan wat er destijds in Wittevrouwen is gebeurd. De omgekomen bemanningsleden liggen begraven op begraafplaats Soestbergen aan de Koningsweg.