Dacht Arthur Neville Chamberlain in 1938 werkelijk dat hij de vrede had gered? Veelvuldig is hij naar Duitsland gereisd om met Hitler te overleggen. Op 30 september van dat jaar keert hij triomfantelijk terug in Londen met in zijn hand het 'Akkoord van München'. Met die tekst van dat 'Akkoord van München (29-09-1938)' zou toch de vrede zijn gered?
Dat de praktijk helaas heel anders zou uitpakken, bleek al heel snel. Hoe de hazen toen liepen, is achteraf natuurlijk wel na te volgen. Een redelijk beeld daarvan krijgen we als we de tekst lezen van de brief, die Hitler op 27 september 1938 nog aan Chamberlain stuurde en waarvan hieronder de vertaling staat.
Geachte heer Chamberlain,
Ik heb Sir Horice Wilson, die mij uw schrijven van 26 september gebracht heeft, in twee gesprekken nogmaals mijn definitieve standpunt duidelijk gemaakt, u wil ik alsnog schriftelijk antwoorden op enkele punten uit uw brief: De regering in Praag meent te kunnen beweren, dat de voorstellen in mijn memorandum van 23 september ver afstaan van de door haar aan de Britse en Franse regering gedane concessies en dat de acceptatie Tsjecho-Slowakije van iedere garantie van haar nationaal bestaan zou beroven. Deze veronderstelling wordt als volgt onderbouwd: dat Tsjecho-Slowakije belangrijke onderdelen van het voorbereide verdedigingssysteem moet opgeven, voordat zij nog andere regelingen voor haar militaire bescherming zou hebben kunnen treffen. Daardoor zou automatisch de politieke en economische onafhankelijkheid van het land opzij worden geschoven. Ook zou de door mij voorgestelde uitwisseling van bevolkingsgroepen ontaarden in een panische vlucht.
Ik moet eerlijk zeggen, dat ik voor deze hele argumentatie geen begrip kan opbrengen, ja dat ik ze zelfs niet serieus kan nemen. De regering in Praag gaat eenvoudig voorbij aan het feit, dat de zakelijke vormgeving van de definitieve oplossing van het probleem van de Sudeten-Duitsers zoals door mij is voorgesteld, op geen enkele wijze afhankelijk wordt gemaakt van een eenzijdig Duits oordeel of van Duitse geweldmaatregelen, maar aan de ene kant van een vrij en onafhankelijk referendum , aan de andere kant zo breed mogelijk van nog te treffen aparte Duits-Tsjechische overeenkomsten. Zowel de exacte bepaling van de gebieden, waarbinnen gestemd zal worden, als ook de uitvoering van het referendum en de op grond van de uitkomst te bepalen Duits-Tsjechoslowaakse grens zijn zoals in mijn voorstellen gevrijwaard van iedere eenzijdige bepaling van Duitsland. Ook alle andere details zullen voorbehouden zijn aan de overeenkomsten van een Duits-Tsjechische commissie.
Tegenover de door mij gedane voorstellen en tegenover de door Tsjecho-Slowakije feitelijk erkende afscheiding van het vestigingsgebied van de Sudeten-Duitsers is de door mij gevraagde directe bezetting door Duitse troepen niets meer dan een voorzorgsmaatregel, die moet zorgen voor een vlugge en rimpelloze uitvoering van de definitieve regeling. Deze voorzorgsmaatregel is essentieel. Zou de Duitse regering daarvan afzien en de hele verdere afhandeling van het probleem eenvoudig langs de weg van gewone onderhandelingen met Tsjecho-Slowakije laten gaan, dan zouden de momentele onverdraaglijke toestanden in het gebied van de Sudeten-Duitsers, waarvan ik de situatie in mijn toespraak van gisteren heb geschilderd[2], nog onafzienbaar voortduren. De Tsjechoslowaakse regering had het helemaal in eigen hand om de onderhandelingen over deze of gene punten op de lange baan te schuiven en daarmee de uiteindelijke regeling uit te stellen. U zult er, na alles wat gebeurd is, begrip voor hebben, dat ik niet het geringste vertrouwen kan hebben in de door de Praagse regering gegeven garanties. Ook de Britse regering zal het zeker niet lukken het gevaar door middel van mogelijk diplomatieke druk te voorkomen.
Dat een deel van de Tsjechische vestingwerken verloren gaat, is natuurlijk een onvermijdelijk gevolg van de door de regering in Praag zelf goedgekeurde afscheiding van de gebieden van de Sudeten-Duitsers. Zou men zo lang wachten met het inwerking stellen van de definitieve regeling tot Tsjecho-Slowakije in de overgebleven gebieden nieuwe vestingswerken zal hebben voltooid, zal dat ongetwijfeld maanden en jaren duren. Het is vooral volledig bizar te veronderstellen, dat Tsjecho-Slowakije op deze manier in haar nationale bestaan of in haar politieke of economische onafhankelijkheid bedreigd wordt. Uit mijn memorandum is op te maken, dat de Duitse bezetting zich niet verder dan de aangegeven lijn zal uitstrekken en dat de uiteindelijke vaststelling van de grenzen zich op de door mij reeds eerder beschreven manier zal voltrekken. De regering in Praag heeft niet het recht om te betwijfelen, dat Duitse militaire maatregelen, binnen deze grenzen blijven. Wil zij ondanks dat een dergelijke twijfel doen gelden, dan mag de Britse en eventueel de Franse regering als nog uitdrukkelijke garant staan voor inhoud van mijn voorstellen.
Ik kan mij overigens beperken, door naar mijn rede van gisteren[3] te verwijzen, waarin ik duidelijk verklaard heb, dat ik ieder aanspraak op Tsjechisch gebied afwijs en dat ik, op de door mij aangegeven voorwaarden zelfs bereid ben, voor het overblijvende deel van Tsjecho-Slowakije officieel garant te staan. Van een bedreiging van de onafhankelijkheid van Tsjecho-Slowakije kan dus in de verste verten niet de reden zijn. Evenzo is het verkeerd om van een economische bedreiging te spreken. In tegendeel het is algemeen bekend dat Tsjecho-Slowakije na het losmaken van de Sudetenduitse gebieden een gezondere en meer uniforme economie zal worden als daarvoor. Wanneer de regering in Praag tenslotte, ook in verband met het lot van de Tsjechische bevolking in de overgenomen gebieden, bezorgd is, dan kan ik dat alleen maar met verwondering bezien. Zij kan er zeker van zijn, dat van Duitse zijde niet het minste zal worden gedaan, waardoor deze Tsjechen ook een zelfde lot zal overkomen, zoals dat als gevolg van de Tsjechoslowaakse maatregelen aan de Sudeten-Duitsers is overkomen. Het is voor mij meer dan vanzelfsprekend dat alle Duitse organisaties iedere hardvochtigheid tegen de Tsjechische bevolking zullen vermijden.
Onder deze omstandigheden kan ik mij niet aan de indruk onttrekken, dat de Praagse regering het voorstel van de bezetting door Duitse troepen alleen gebruikt om, door het ontsieren van betekenis en doel van mijn voorstellen, krachten in derde landen, vooral in Engeland en Frankrijk, te mobiliseren van wie zij een onvoorwaardelijke ondersteuning van haar bedoelingen verwacht en daarmee hoopt op de mogelijkheid van het aanwakkeren van een algemene oorlog. Ik wil het aan uw begrip overlaten, of u het in deze situatie passend vindt, uw bemoeienissen, waarvoor ik u langs deze weg nog eens oprecht bedanken wil, voort te zetten om dergelijke intriges te doorkruisen en de regering in Praag nog op tijd tot rede te brengen.