Titel: | Philips-meisje van kamp Vught - Haar levensverhaal |
Schrijver: | Sanne van Heijst |
Uitgever: | Atlas Contact |
Uitgebracht: | 2016 |
Pagina's: | 320 |
ISBN: | 9789045031361 |
Omschrijving: |
De titel geeft al aan dat het boek probeert een tweetal verhaallijnen met elkaar te combineren, namelijk enerzijds het levensverhaal van Gerda Nothmann, die van 2 juli 1943 tot met 2 juni 1944 was opgesloten in het doorgangskamp Vught en gedurende het grootste deel van haar verblijf deel uitmaakte van het zogenaamde Philips-Kommando, en anderzijds een verduidelijking van de betekenis van dat Philips-Kommando in de overlevingsmogelijkheden van Joodse gevangenen in het kamp. Sanne van Heijst (1980), die na haar studie bedrijfskunde werkzaam was bij de Stichting Nationaal Monument Kamp Vught, is in haar debuut als schrijfster erin geslaagd een mooi en informatief boek te maken, met de kanttekening dat over de oorlogsinspanningen van Philips wel iets meer te vertellen is dan de schrijfster doet. Gerda Nothmann wordt in 1927 geboren in een welvarend en intellectueel Joods milieu. Haar vader Max Nothmann is een gepromoveerd rechter aan een arrondissementsrechtbank. Haar moeder Adele is een telg van de familie Ginsberg-Sachs, een prominent handels- en bankiersgeslacht en een van de meest vooraanstaande Joodse families, die volgens de historicus Sebastian Haffner een elite vormen binnen de Weimarrepubliek, bijna een ‘tweede aristocratie’. De kinderen Gerda en Vera groeien dan ook op in een sfeer waarin cultuur, klassieke opleiding en patriottisme de centrale elementen zijn. De kinderen zijn twaalf en tien jaar oud in 1939 als ze door hun ouders op het vliegtuig naar Nederland worden gezet met als doel een paar maanden bij pleeggezinnen in Breda te verblijven. Gerda komt terecht bij het kinderloze echtpaar Swaep, dat de beste bedoelingen zal hebben gehad om een bevriend paar uit Berlijn te helpen, maar waar Gerda slechts een weinig hartelijke atmosfeer ervaart. Vera daarentegen, toch al een veel zorgelozer kind dan haar wat oudere zus, komt terecht bij het gezin Koperberg, dat een dochtertje van Vera’s leeftijd heeft, waar ze direct liefdevol wordt opgenomen in het gezin. De ouders blijven ondertussen in Berlijn drukdoende om alsnog te proberen een emigratie uit de hoofdstad van het Derde Rijk te bewerkstelligen, maar zullen er uiteindelijk nooit in slagen een gezamenlijke emigratie naar Amerika voor elkaar te krijgen. Eind 1940 zijn ze er zo van overtuigd dat het gaat lukken, dat ze Vera vanuit het op dat moment relatief veilige Breda terug naar Berlijn laten komen. In de loop van 1943 zullen Max, Adele en Vera worden gedeporteerd naar Auschwitz en waarschijnlijk direct na aankomst worden doorgestuurd naar de gaskamers. Gerda is intussen in februari 1940 verhuisd naar Tilburg, waar ze onderdak vindt bij het Joodse gezin Deen, dat een zoon en dochter van dezelfde leeftijd heeft en waar ze direct helemaal in het gezin wordt opgenomen. De overgang moet voor haar enorm zijn geweest van de enorme welstand in Villa Augusta in de deftigste wijk van het mondaine Berlijn, via het bepaald ook niet armlastige echtpaar Swaep in hun riante en fraai gelegen woning in Breda, naar de wel armlastige familie Deen in hun rijtjeswoning in de grauwe fabrieksstad Tilburg. Gerda heeft het er echter enorm naar haar zin, leert snel Nederlands en haalt prima cijfers op school. Een vervolgopleiding wordt echter snel onmogelijk gemaakt vanwege maatregelen die door de Duitse bezetter aan de Joodse bevolking worden opgelegd. In juni 1943 komt het bevel dat de familie Deen en hun kostganger zich moeten melden in Kamp Vught. Daar weet Gerda een baantje te krijgen bij het Philips-Kommando, iets wat ze aanvankelijk wil weigeren. De familie Deen dient namelijk door te reizen naar Westerbork en de zestienjarige Gerda wil bij hen blijven. Käthe Deen, uit Duitsland afkomstig en daar opgeleid als arts, weet haar te overtuigen te blijven. De familie Deen zal uiteindelijk in 1943 in Auschwitz om het leven worden gebracht. Kamp Vught wordt in de loop van 1942 midden in een bos gebouwd. In januari 1943 neemt de SS het zogenoemde Konzentrationslager Herzogenbusch in gebruik voor het onderbrengen van vooral politieke gevangenen, in mindere mate als doorgangskamp voor Joden uit Zuid-Nederland. In totaal hebben er in de periode januari 1943 - september 1944 ruim 31.000 mannen, vrouwen en kinderen korte of langere tijd gevangen gezeten, waaronder 12.000 Joden. Van hen zijn er in die periode circa 750 in het kamp om het leven gekomen door uitputting, mishandeling of executie. Als snel na de opening van het kamp komt uit Berlijn het dringende verzoek aan directeur Frits Philips om een werkplaats voor gevangenen in te richten in Kamp Vught. De werkplaats zal door het vervaardigen van radiobuizen, waarvoor de Duitse fabrieken niet langer de mankracht hebben om aan de vraag te voldoen, een bijdrage dienen te leveren aan de behoeften binnen de Duitse legers. Die vraag komt overigens niet uit de lucht vallen. Al in 1933 is Philips Europa's grootste fabrikant van radiobuizen (de voorgangers van de hedendaagse chips). Radiobuizen vormen de kern van radarsystemen, draadloze telefonie, richtapparatuur, radiobakens, boordradio's en zendinstallaties, kortom van alle apparatuur waarmee de vernietigingskracht van leger, luchtmacht en marine wordt verveelvoudigd. Door een octrooigeschil met Duitslands grootste radiobuizenproducent (Telefunken) produceert Philips vrijwel geen radiobuizen voor Duitsland. Officieel althans, want Philips heeft wel degelijk via dochterondernemingen grote belangen in Duitsland en is niet onbelangrijk binnen het totale herbewapeningsprogramma dat Hitler vanaf 1935 in gang zet. In een artikel van 17 januari 1996 in De Groene Amsterdammer (‘De oorlog van Frits’) geeft Pieter Lakeman een lange opsomming van de commerciële belangen van Philips in Duitsland en van hun grote waarde voor de Duitse oorlogseconomie. De auteur concludeert dan ook dat Frits Philips op kleine schaal (het Kommando) weliswaar een mensenredder was, maar op grote schaal verantwoordelijk kan worden gesteld voor de verlenging van de oorlog met vele maanden. Geen misselijke vergelijking. In het boek wordt met geen woord over deze en soortgelijke kritische visies op de rol van Philips gesproken. In de oorlog is de steun van een belangrijke producent als Philips nog belangrijker en er is de Duitsers dus veel aan gelegen het bedrijf te bewegen om binnen het Kamp Vught voor hen te gaan produceren, is het niet goedschiks dan maar kwaadschiks. Meneer Frits zou dit eerst hebben geweigerd, maar in tweede instantie na intern overleg en met instemming vanuit het verzet toch hebben ingestemd. Hij denkt zo de belangen van het bedrijf en haar werknemers te dienen, maar ook de gevangenen te kunnen helpen en wellicht een beetje de Duitse oorlogsmachinerie te kunnen saboteren. Aan zijn medewerking verbindt hij de volgende voorwaarden:
Tot grote verbazing van de bedrijfsleiding van Philips gaat de SS-kampleiding akkoord met deze voorwaarden, maar gezien het grote belang voor de Duitse oorlogsindustrie is het niet zo verbazingwekkend dat de eisen snel worden ingewilligd. Philips moet de SS wel betalen voor elke tewerkgestelde gevangene: 3 gulden per dag voor een ongeschoolde en 4,50 gulden voor een geschoolde gevangene. Op 22 februari 1943 gaat de Philips Speciale Werkplaats B677 van start. De gevangenen die daar werken vormen het Philips-Kommando. In totaal hebben ruim 3.100 mannen en vrouwen, waaronder 600 Joden, er gewerkt. Gerda was er één van. Op 2 juni 1944 wordt ze samen met de andere Joden afgevoerd naar Auschwitz, waar de ‘Philips-meisjes’ direct als gehele groep, een unicum in de geschiedenis van het kamp, naar een speciale barak worden afgevoerd. Al een maand later wordt de gehele groep doorgestuurd naar Reichenbach, om daar voor Telefunken hetzelfde werk te doen als eerder voor de grote Nederlandse concurrent. In de periode februari 1945 - mei 1945 zwerft de groep door Noord-Duitsland, op een gedwongen vlucht voor de oprukkende Russische legers. Na de bevrijding in Sleeswijk-Holstein kan ze in Zweden op krachten komen. Van daaruit vertrekt ze in februari 1946 naar de Verenigde Staten, waar ze eerst gaat studeren en daarna met Charles Luner een gezin sticht. Vanaf het begin heeft ze in de VS vertelt over haar oorlogservaringen. Voor haar kinderen en kleinkinderen heeft ze in 1990 haar levensverhaal op papier gezet. Sanne van Heijst heeft uit dit verhaal kunnen putten. Het is een indrukwekkend levensverhaal geworden over een tragisch leven. Natuurlijk, er is een happy end want de oorlog is overleefd, maar zoals bij iedereen die uit de vernietigingskampen terugkeerde is er teveel kapotgegaan om echt te spreken van een gelukkig slot. Gerda is haar complete familie kwijt, haar pleeggezin is ook van de aardbodem verdwenen, het familiefortuin is in de dertiger en begin veertiger jaren geheel door de Duitse overheid ingepikt en vooral is er psychisch een grote dreun uitgedeeld. Als Gerda in 1993 in een brief aan een vriendin op haar leven terugkijkt, merkt ze op: "Ik heb een goed leven gehad, zo goed als te verwachten valt voor iemand die het trauma van haar ervaringen in 1933-1945 nooit te boven is gekomen. Ik heb nog steeds nachtmerries, en heel vaak migraine, en het is ook niet altijd gemakkelijk geweest voor Charles. Iets in mij is doodgegaan. Ik heb dus nooit echt gelukkig kunnen zijn. Maar ik heb een goede echtgenoot, goede kinderen, goede schoonzoons, heerlijke kleinkinderen, hoewel ze zo ver weg wonen." Gerda en met haar alle andere Philips-meisjes laten steeds weten Philips dankbaar te zijn voor de inspanningen in de oorlog, in de overtuiging dat zij allen hun leven te danken hebben aan het Eindhovense bedrijf. Zelfs de enkeling van hen die een kritische noot op het bedrijf heeft (het zou immers ten koste van de gevangenen aan het Kommando verdiend hebben) erkent dat feit. Anderen, en Gerda Nothmann behoort tot die groep, zijn van mening dat zij hun leven aan Philips te danken hebben, maar dat het redden van een groep Joodse gevangenen geen doel van het bedrijf is, slechts na de oorlog een prettige bijkomstigheid. Van de 496 Joden die in juni 1944 in het Kommando zitten, overleven er uiteindelijk 382 de oorlog en de rol van Philips is daarbij onmiskenbaar. Frits Philips ontvangt daarvoor in 1996 de Yad-Vashem-onderscheiding, een toekenning die door Israël nooit lichtvaardig wordt gegeven. In Bijlage 2 van het boek beschrijft dr. D.B. Jochems op overtuigende manier de inspanningen van het Philips-Kommando en de beweegredenen die aan de onderscheiding ten grondslag liggen. Maar toch, de algemene conclusie is dat het bedrijf destijds onder Duitse druk een sprong in het diepe heeft gemaakt met het bedrijfsbelang als belangrijkste criterium. De oprichting van het Philips-Kommando was dus beslist geen verzetsdaad en Frits Philips was geen Nederlandse Oskar Schindler. De werkwijze van het Kommando is echter ook geen voorbeeld van collaboratie (dat erkent ook de al genoemde Lakeman, het gaat hem en geestverwanten om de rol die het Philips-concern op macro-economisch niveau speelt), want men heeft hier niet helemaal willoos aan de Duitse leiband gelopen en aantoonbaar veel gedaan aan de verbetering van de leefomstandigheden en daardoor aan de overlevingskansen van gevangenen. Sanne van Heijst heeft het boek geschreven in opdracht van de Stichting Geschiedschrijving Philips-Kommando Concentratiekamp Vught ’43-’44, wat een beetje de verdenking met zich meebrengt dat iets teveel de wat rooskleurige Philips-versie van het verhaal wordt gevolgd. Zo wordt tamelijk uitvoerig verslag gedaan hoe de drie Philips-kopstukken in het kamp (Carel Braakman, Dirk Wissink en Bram de Wit) met veel bravoure en list de kwaadaardige kampcommandant steeds te slim af waren, terwijl de feitelijke gang van zaken was dat die commandant Chmielewski het bedrijf dwong Joden en vrouwen in het werkkamp aan te nemen. De schrijfster had hier iets kritischer mogen zijn; ze stipt de kritiekpunten op het bedrijf wel aan, maar de negatieve kanttekeningen krijgen aanzienlijk minder ruimte dan de beschrijvingen van de heldendaden van Philips en genoemd drietal. Laat staan dat ingegaan wordt op de zeer harde kritiek die vanuit diverse hoeken ook op het bedrijf is geuit. Als men gezien de titel van het boek zo erg inspeelt op het Philips-Kommando binnen Kamp Vught was het gepast geweest op de kritiekpunten dieper in te gaan. Het zou het prima boek dat Van Heijst heeft afgeleverd nog krachtiger hebben gemaakt. |
Beoordeling: | Goed |