Titel: | Elke dag een druppel gif |
Schrijver: | Wilma Geldof |
Uitgever: | The House of Books en Moon |
Uitgebracht: | 2014 |
Pagina's: | 368 |
ISBN: | 9789048820368 |
Omschrijving: |
Wilma Geldof is een Nederlandse kinderboekenschrijfster, die jeugdboeken schrijft met als centrale thema’s psychische mishandeling, eenzaamheid, seksueel misbruik, plaatsing in een jeugdgevangenis en de dood. Hoewel dit zware thematiek is, weet ze dat door haar schrijfstijl toch goed toegankelijk te maken. Onlangs verscheen van haar ‘Elke dag een druppel gif’, dat zowel voor de jeugd als voor volwassenen geschikt is, hoewel de eerste groep toch wel de voornaamste doelgroep zal zijn geweest. Voor het boek heeft ze erg geleund op de levenservaring van Dick Woudenberg en Julius Malsch. Wie na lezing van dit boek even de moeite neemt een kijkje te nemen naar dit artikel op de website NPO-Geschiedenis/Andere Tijden over jongeren op de SS-Reichsschule te Valkenburg in de oorlogsjaren, waar beide voormalige NSB-kinderen en Reichsschule-leerlingen een prominente rol in spelen, zal zien hoe nauwgezet de kern van het door Geldof opgetekende verhaal op ware gebeurtenissen is gestoeld. Sommige boeken hebben eigenlijk twee recensies nodig, want er kunnen twee totaal verschillende eindoordelen worden getrokken. ‘Elke de dag een druppel gif’ is zo’n boek. De ene recensie vertelt dan wat voor een geweldige publicatie het is. Geldof presenteert een meeslepend verhaal over de hoofdpersoon Maarten Prins, die in Haarlem opgroeit in een gezin met een fanatieke NSB-vader die er prat op gaat een laag stamboeknummer te hebben, ofwel een van de eerste volgelingen te zijn geweest van Mussert. Hij heeft ook een oudere broer, Walter, die in alles sprekend zijn vader is en dus net zo fanatiek het nationaalsocialistische gedachtengoed aanhangt. Voor de moeder geldt dat in mindere mate, haar NSB-lidmaatschap lijkt eerder ingegeven te zijn door blinde volgzaamheid aan haar echtgenoot dan door oprechte loyaliteit aan de beweging. Maar toch, ook zij kan aardig uit de extreemrechtse hoek komen. Bij Maarten wordt het wat duister, want enerzijds wordt hij consequent als een wat naďeve en onschuldige jongen neergezet, maar anderzijds is hij voor de volle 100% een oprechte NSB-er. Hij geeft geen krimp als hij op school getreiterd en mishandeld wordt. Hij is bereid zijn ‘eeuwige’ vriendschap met Arthur op te geven voor zijn politieke idealen. Hij loopt supertrots mee achter het NSB-vaandel als de jongerengroep door de straten van Haarlem marcheert. Hij gaat naar de Reichsschule te Valkenburg omdat hij tot de selecte groep jongeren gaat horen die wordt opgeleid om na de oorlog de leiding op zich te nemen over Nederland, dat dan een provincie van het Germaanse Rijk zal zijn. In de drie jaar dat hij daar verblijft, geniet hij van de opleiding, de status die de groep heeft en vooral van de onderlinge kameraadschap, die hen in hun ogen zo verheven maakt boven alle andere jongelui. Hij neemt er ook achteloos kennis van de rassenleer en kijkt er geen moment echt van op als hij foto’s onder ogen krijgt van soldaten die over een berg lijken lopen. Hij gaat in de laatste oorlogsdagen ook met de Duitse troepen mee naar de frontlinies, maar zal daar uiteindelijk niet echt in gevechtshandelingen betrokken worden. Hij houdt ook in het krijgsgevangenkamp en eenmaal terug in Nederland in het interneringskamp nog behoorlijk lang zijn rotsvaste Groot-Duitse idealen overeind, inclusief een onwankelbaar vertrouwen in Adolf Hitler als onfeilbaar leider. Kortom, het beeld van de naďeve en onschuldige Maarten verhoudt zich niet altijd even goed met wat hij in de jaren 1940-1945 zoal onderneemt. Dat wat dubbelzinnige karakter van de hoofdpersoon neemt niet weg dat het verhaal uitstekend wordt verteld, waarbij steeds gewisseld wordt tussen de situatie in 1948 en de chronologische gebeurtenissen voor en tijdens de oorlog. In 1948 heeft Maarten een armzalig baantje, loopt hij over van zelfmedelijden en tobt hij met een gebrek aan zelfvertrouwen én heeft hij een knappe vriendin, die als fel anti-Duitse haar eigen oorlogsverhaal met zich meebrengt. Zij zorgt ervoor dat uiteindelijk het verhaal een happy end lijkt te krijgen, zoals het meestal gaat in jeugdboeken. Het verhaal wordt meeslepend verteld. Het kost geen enkele moeite om je ondanks alles te vereenzelvigen met de persoon Maarten, om mee te leven in de situatie waarin hij zich bevindt, om zijn belagers op school ook als tegenstanders te gaan zien en om vurig te hopen dat hij goed uit deze ellende komt. Kortom, een meeslepend verteld verhaal met een mooie opzet. Een hoge waardering waard. Er is echter ook een andere kant aan het boek, die erg onder de oppervlakte blijft en misschien veel (jeugdige) lezers niet eens zal opvallen. Chris van der Heijden heeft ooit terecht opgemerkt dat de zaken minder zwart-wit liggen dan ze altijd worden voorgesteld en dat dit voor de Tweede Wereldoorlog nog meer geldt dan voor andere terreinen. Hij introduceerde het begrip ‘grijs verleden’ om aan te geven dat ook een slecht iemand een aantal goede kanten heeft en dat ook iemand die algemeen als goed kan worden beschouwd, zijn slechte eigenschappen heeft. Een welkome nuancering, die van zowel duivels als engelen weer gewone stervelingen kan maken, zij het met nog steeds erg grote grijsnuances. Die aangename nuancering lijkt het echter steeds meer doorgeschoten te zijn. De licht- en donkergrijze tinten lijken in de loop der jaren steeds meer ineen gevloeid te zijn. Alles is meer en meer één doffe kleur grijs geworden. En zo kan het gebeuren dat in een artikel in het populair-wetenschappelijk maandblad G-Geschiedenis doodleuk wordt gesteld dat de keuze van veel Nederlanders voor de NSB of het Zwarte Front verre te verkiezen was boven het niet-kiezen van het merendeel van de bevolking. Zij kozen immers voor hun idealen, het karakter van die idealen lijkt er minder toe te doen. Het maakt blijkbaar niet meer uit welke keuze je in de Tweede Wereldoorlog maakte, áls je maar een keuze maakte. De NSB’ers zijn bij toverslag goede idealisten geworden, de passieve bevolking lijkt ineens de groep slechteriken te zijn. En zo kan het ook gebeuren dat in het kwartaalblad Wereld in Oorlog een veldslag in de zomer van 1944 bij de Baltische staten wordt besproken, waarvoor nu een monument is opgericht voor de Nederlandse SS’ers die daarbij sneuvelden. De auteur vindt het blijkbaar vanzelfsprekend dat deze jonge mannen worden geëerd omdat zij in dit deel van Oost-Europa "… trouw hun plicht vervulden". Dat die plicht voor de Waffen-SS mede bestond uit het veroveren van vele landen, het platbranden van duizenden steden en dorpen en het doden van onschuldige mensen, tja dat klopt, maar de vrijwilligers in dit leger deden toch maar mooi wat ze hun plicht vonden. De Waffen-SS begint een beetje salonfähig te worden. Haar daden worden natuurlijk nog steeds afgekeurd, ook de ideologische uitgangspunten van de beweging worden nog niet echt omarmd, maar dat simpele feit dat Waffen-SS’ers in elk geval idealen hadden waarvoor ze het ultieme offer wilden brengen, wordt steeds meer positief beoordeeld. Om terug te keren naar dit boek: broer Walter, die als fanatieke SS’er aan het Oostfront sneuvelt, valt naadloos in dat patroon van gewaardeerd idealist. Soms is het zelfs zo dat wat eens inktzwart was, aangepast is tot een lichte grijstint, lichter dan het donkere grijs van wat ooit lelieblank was. ‘Elke dag een druppel gif’ lijkt ook in die categorie te vallen. Natuurlijk wordt het verhaal verteld vanuit het perspectief van Maarten, die kritiekloos accepteert wat vader, broer, NSB en Duitse leraren hem vertellen. Dan is het onvermijdelijk dat vanuit zijn blik bepaalde gebeurtenissen gekleurd worden gepresenteerd. De lezer wordt daardoor wel geconfronteerd met een kritiekloze weergave van hoe door bezetters en NSB’ers werd aangekeken tegen bepaalde gebeurtenissen. Vanuit die optiek worden de klasgenoten consequent beschreven als de boosdoeners, degenen die het NSB-zoontje Maarten Prins steeds pesten en ook een keer een aframmeling geven. Die Maarten is dan het onschuldige slachtoffers, de klasgenoten zijn de niets ontziende daders. De aanvoerder daarvan, de grootste rotzak van het stel dus, is nota bene een Jood, Ralph Bergmann. Vanuit die optiek zijn ook steeds de Amerikanen en Britten degenen die alle oorlogsellende veroorzaken, vanwege hun onophoudelijke bombardementen op de Duitse industrie en grote steden en als vertegenwoordigers van de kapitalistische wereldvisie. En vanuit dat standpunt zijn de Russen het allergrootste gevaar, want het communisme dient al helemaal met alle denkbare middelen bevochten te worden. De NSB-leus was niet voor niets ‘Mussert of Moskou’ en dat gedachtengoed was in het gezin Prins allesoverheersend. Broer Walter deed ‘zijn vaderlandse plicht’, vocht drie jaar aan het Oostfront en sneuvelde er in de laatste oorlogsmaanden. Wilma Geldof beschrijft dat gedachtengoed zeer overtuigend. Ze ruimt daarbij echter zo goed als geen ruimte in om tegenwicht te geven aan dat gedachtengoed, dat toen en nog steeds door het overgrote deel van de bevolking in alle Europese landen als verderfelijk werd en wordt gevonden. De schrijfster bouwt ook een paar andere elementen in die ongeloofwaardig zijn en nogal verwarrend werken. Zo heeft Maarten een Joods vriendinnetje, waarvan hij zich constant blijft afvragen hoe het met haar gaat, terwijl hij zich constant zeer prettig voelt in het gezelschap van mensen die er bepaald geen fijnbesnaarde gedachten over de Joodse bevolking op nahouden. De schrijfster heeft haar historische huiswerk over het algemeen goed gedaan, maar de opmerking dat het 13-jarige vriendinnetje en haar iets oudere broer in juni 1942 naar een Joods werkkamp in Ommen zijn gestuurd is een blunder. Naar de Joodse werkkampen die er in de loop van 1942 in Nederland waren, werden alleen volwassen mannen gestuurd. Deze fout zal in de tweede druk hersteld worden. Ook niet erg geloofwaardig is de reünie in 1948, waar enkele oude kwelgeesten Maarten met open armen ontvangen en alle oorlogsgebeurtenissen en verschillende politieke opvattingen op slag achterhaald blijken te zijn en eigenlijk maar kattengespin waren. Dezelfde Ralph Behrmann, waarvan je mag vermoeden dat hij als halfjood vele familieleden in de oorlog verloren heeft, slaat hem joviaal op de schouders en bestelt een pilsje voor Maarten, die als de verloren zoon weer in de kring wordt opgenomen. Maarten echter pakt het bierglas aan en smijt de inhoud in het gezicht van Behrmann vanwege het hem aangedane onrecht. De Beer blijft echter rustig, veegt zijn gezicht af, heft zijn nog volle glas en zegt: "Misschien heb ik dat wel verdiend. Hou op jongen, de oorlog is voorbij. Santé!". Nu heeft De Beer best wel iets uit zijn schooltijd om weinig trots op te zijn, maar zoveel vergevingsgezindheid is voor de (half-)Joodse jongen vlak na de oorlog volstrekt ongeloofwaardig. Het is duidelijk dat de schrijfster het niet bedoeld, maar het roept lichte herinneringen op aan de oude christelijke en nationaalsocialistische verkondiging dat de Joden het onheil over zichzelf hebben afgeroepen en dat ze dat maar al te goed weten. Aan de goede bedoelingen van de schrijfster hoeft niet getwijfeld te worden, maar de vraag komt toch op wat het motief van de schrijfster kan zijn geweest om juist een Joodse jongen als grootste kwelgeest op te voeren, deze blijkbaar totaal ongeschonden de oorlog door te laten komen en uitgerekend hem na de oorlog schuldbewust op te voeren. Daar staat Maarten tegenover, die vooral zelfmedelijden heeft en zich slachtoffer voelt. Daar zit een bepaalde symboliek achter die jonge lezers op het verkeerde been kan zetten. De begrippen 'goed' en fout' bij respectievelijk Ralph Behrmann en Maarten Prins lijken namelijk in het boek juist omgekeerd te liggen en zo'n soort omkering doet zich op meer plaatsen in het boek gelden. De schrijfster heeft ervoor gekozen hem de oorlog te laten overleven en de twee jeugdvrienden Eva en Moshe niet. Met die keuze komt het thema van de Holocaust aan bod, omdat die twee personen ontbraken op de reünie, zoals overal in de samenleving gaten vielen die Joodse oorlogsslachtoffers achterlieten. Daarmee komt ook weer tot uiting dat Maarten aan de foute kant stond, maar dat hij daaraan vanwege zijn jeugdige leeftijd en het milieu waarin hij opgroeide maar in beperkte mate schuld had. Tot slot: de mailing van de uitgeverij weet stellig dat het boek voorgoed de kijk op ‘goed’ en ‘fout’ in de Tweede Wereldoorlog zal veranderen. De roman zou ook aan het denken zetten over individuele keuzes, die ook nu aan de orde kunnen zijn. Refereert de schrijfster en/of uitgever hier aan de opkomst van het rechtse gedachtengoed of misschien wel aan de keuze die sommige islamitische jongeren inzake de conflicten in het Midden-Oosten maken? Betwijfelt mag worden of dit boek die kijk op ‘goed’ en ‘fout’ verbeterd heeft en veel bijdraagt aan verantwoorde individuele keuzes. Op veel terreinen geeft het boek een te eenzijdige en soms onbewust wat misleidende blik, maar zoals al opgemerkt, de magistrale manier van vertellen van Wilma Geldof maskeert deze mankementen. Als haar schrijftalent gepaard was gegaan met een meer uitgebalanceerde uitwerking van de karakters en afgewogen oordeel over uiteenlopende visies op ‘goed en fout’, was het boek een meesterwerkje geweest. |
Beoordeling: | Goed |