- Kolonel van het Genie Korps en architect van de Arpad-linie: Hárosy Teofil
De Arpad-linie (vernoemd naar grootvorst Árpád, de stichter van Hongarije aan het eind van de 9e eeuw) was een bijna 600 kilometer lange Hongaarse verdedigingslijn in de Oostelijke Karpaten, langs de historische oostgrens van het koninkrijk Hongarije. Doordat de fortificaties in het ruige berglandschap waren ingecorporeerd, werd de Arpad-linie als onbreekbaar gezien. Tussen augustus en oktober 1944 werd een bloedige en moeizame slag in de Oostelijke Karpaten uitgevochten.
Op 2 november 1938 werd de Eerste Weense Arbitrage door Duitsland, Italië, Hongarije en Tsjechoslowakije ondertekend, waarbij Tsjechoslowakije gedwongen werd om het zuidelijke deel van Slowakije en het zuiden van Karpatisch Roethenië (grofweg het grensgebied tussen Oekraïne, Slowakije en Polen) aan het koninkrijk Hongarije af te staan. Deze uitspraak gaf Hongarije het recht om gebieden terug te krijgen die het als gevolg van het Verdrag van Trianon (4 juni 1920) na de Eerste Wereldoorlog had verloren aan Tsjechoslowakije. Tussen 5 en 10 november 1938 werden delen in deze gebieden geweldloos geannexeerd door het Hongaarse leger.
In maart 1939 had Hitler in het geheim aan Hongarije toestemming gegeven om de rest van Karpatisch Roethenië te annexeren, dat zich op 15 maart 1939 had uitgeroepen tot een onafhankelijke republiek. Een dag eerder was de pro-Duitse Eerste Slowaakse Republiek al uitgeroepen. In de nacht van 22 op 23 maart 1939 viel het Hongaarse leger Slowakije binnen en wist het 20 kilometer op te rukken, voordat het tegengehouden werd door het Slowaakse leger. Het geannexeerde gebied bleef onder Hongaarse controle tot de Duitse bezetting van Hongarije in 1944. Dit gebied had een populatie van 2.633.000 mensen: 51,4% Hongaren, 42% Roemenen, 3,7% Duitsers en 2,9% andere nationaliteiten.
De Oostelijke Karpaten worden gekenmerkt door een groot aantal kleine en grote rivieren, beekjes, valleien en ravijnen. Ook is er een groot aantal berghellingen en is het een zeer bosrijk gebied zonder al te veel verharde wegen. Dit alles maakte dit gebied bijna niet toegankelijk voor infanterie en gemechaniseerde troepen.
Voorbereidingen voor een verdedigingslinie in de pas geannexeerde Oostelijke Karpaten begonnen in de zomer van 1939 en waren bedoeld om een mogelijke invasie vanuit de Sovjet-Unie het hoofd te bieden en de noordelijke grens van Hongarije te beschermen. Een onderdeel van deze voorbereidingen bestond uit het bestuderen van de toenmalige verdedigingswerken in Europa, zoals de Maginot-linie en het Belgische fort Ebel-Emael.
Kolonel van het Hongaarse Genie Korps Hárosy Teofil werd aangesteld om dit project te leiden. De eerste bouwwerken bestonden uit barakken en sluizen en werden in het najaar van 1939 gebouwd. Roma-mannen werden daarbij gebruikt als dwangarbeiders. Zij waren in een aantal dwangarbeidskampen in het oosten van Hongarije ondergebracht. Deze kampen stonden onder bewaking van het Hongaarse leger. De eerste bunkers werden in het voorjaar van 1940 gebouwd. Het ontwerp van deze bunkers was afgeleid van de bunkers van de Franse Maginot-linie, dat toen als de meest moderne verdedigingslinie ter wereld werd beschouwd. In de herfst van 1940 bracht een Hongaarse commissie een bezoek aan de Franse en Belgische fortificaties en kwam met het advies om geen bunkers meer in Franse stijl te bouwen. Dit advies werd gevolgd en men ging over op een ander concept.
Rond diezelfde periode werd het zogenoemde Erġdítési Csoportparancsnokság (H Fortificatie Groepsbevel) opgericht, dat toezicht moest houden op de aanleg van deze verdedigingslinie. Het plan was om aan 780 kilometer lange verdedigingslinie aan te leggen. Dit proces zou ongeveer 10 jaar gaan duren. De begrotingen voor het project waren als volgt:
Periode | Bedrag |
1939-1940 | 14,2 miljoen Pengo |
1941 | 6,8 miljoen Pengo |
1942 | 19 miljoen Pengo |
1943 | 67 miljoen Pengo |
1944 | 67,5 miljoen Pengo |
Er moet worden opgemerkt dat de gegevens voor 1943-1944 misleidend zijn vanwege de toenmalige inflatie.
Van te voren werd er al rekening gehouden met de natuurlijke barrières van het berggebied en er werd daar zo goed mogelijk op ingespeeld. De verdedigingslinie werd vernoemd naar de Middeleeuwse stichter van Hongarije en van de Hongaarse koningsdynastie der Árpáden: Árpád.
De fortificaties die werden gebouwd waren divers: (ondergrondse) schuilplaatsen, mitrailleursnesten, anti-tank kazematten, sluizen, artillerieposities, opslagplaatsen, loopgraven, anti-tankobstakels en zelfs huizen en kelders in de omliggende dorpjes werden omgebouwd tot steunpunten. Ook werden er prikkeldraadversperringen (in sommige gevallen onder stroom) en mijnenvelden aangelegd. Het zogenoemde St.Laszlo vestingwerk bestond grotendeels uit fortificaties uit de Eerste Wereldoorlog.
De bergpassen werden zwaar gefortificeerd en de dammen werden beschermd door veldstellingen tegen aanvallen vanuit alle kanten. De fortificaties waren dusdanig ontworpen dat het Hongaarse leger voortdurend tegenaanvallen kon lanceren om de vijand sterk te hinderen. Het was dan ook nooit de bedoeling van de Hongaren om de vijand permanent in de Oostelijke Karpaten te stoppen, maar juist om de opmars van de vijand te vertragen. Dit was één van de conclusies die zij trokken uit de observaties van andere Europese fortificaties en verdedigingslinies.
De nederlaag van de As-mogendheden bij Stalingrad in februari 1943 vormde een keerpunt in de Tweede Wereldoorlog en zorgde ervoor dat de productiesnelheid van de Arpad-linie werd opgevoerd. In 1944 werden drie andere verdedigingslinies ("Prinz Eugen", "Hunyadi" en "Szent László") ten oosten van de buitenposten van de Arpad-linie aangelegd om een buffer te creëren. Delyatin, Nadvornaya en andere plaatsen werden gefortificeerd. De constructie van deze verdedigingslinies werd uiteindelijk in de herfst van 1944 gestaakt. Op dat moment was de Arpad-linie verspreid over een lengte van 600 kilometer: van de Dukla-pas in het westen tot de Yablunetsky-bergpas in het oosten. De verdedigingslinie was niet ononderbroken, maar bestond uit onafhankelijke steunpunten. Deze afzonderlijke steunpunten bestonden elk uit 10-20 kleine bunkers omringd door tank- en prikkeldraadversperringen, loopgraven en mijnenvelden. Het garnizoen ("Fort Compagnie") van zon steunpunt bestond uit 200-300 manschappen. Deze formaties werden ondersteund door grenswacht-bataljons, die meestal zon 4 tot 10 kilometer achter de zogenoemde Fort Compagnieën ingegraven waren. Zij waren vooral verantwoordelijk voor de communicatielijnen.
De twee volgende schemas geven een overzicht van de samenstelling van de linie in het najaar van 1944:
Type | Aantal/lengte |
Steunpunten | |
Betonnen bunkers | |
Houten/ondergrondse schuilplaatsen | |
Open emplacementen | |
Loopgraven en anti-tankgrachten | |
Belangrijkste gefortificeerde regios | Locatie |
Uzsoker-pas | Malomrét Havasköz |
Verecke-Pas | Vezérszállás Alsóverecke Volóc |
Tornyai-pas | Ökörmező Felsőszinevér Alsókalocsa |
Pantir-pas | Királymező Oroszmokra |
Tatar-pas | Körösmezö Rahó Tiszabogdány |
Borsai-pas | Vasér Havasmezö Borsa |
Radnai-pas | Oradna Kisilva Nagyvila |
Borgoi-pas | Marosborgo |
Tölgyesi en Békás-pas | Gyergyotölgyes Borszék Palotailva Gyergyobékás |
Gyimesi-pas | Gyimesfelsölok Kászonujfalu Sepsibükszád |
Ojtoz-pas | |
Uz-Tal |
De Arpad-linie werd bemand door het 1e Hongaarse Leger (13e Infanteriedivisie), het 2e Hongaarse leger, één Duitse divisie en het XXXXIX. Gebirgs-Armeekorps.
Op 22 juni 1944 lanceerde het Rode Leger Operatie Bagration en het wist binnen een maand grote delen van Wit-Rusland, de Baltische Staten, Oekraïne en Oost-Polen te veroveren. In augustus 1944 bereikten het 1e en 4e Oekraïense Front de grenzen van de Oostelijke Karpaten en daarmee werd niet alleen het landschap ruiger, ook de Duitse en Hongaarse verdediging begon hardnekkiger te worden. Tegelijk werd de partizanenactiviteit in de Karpaten opgevoerd. De Sovjet kolonel-generaal Andrei Grechko, commandant van het 1e Garde Leger, weet hier het volgende over te herinneren:
"Terwijl onze troepen langs de hellingen van het Karpatische berggebied oprukten werd de verdediging van de vijand steeds sterker. Het onherbergzame gebied hielp de vijand om een sterke verdediging op te zetten langs de routes van het 4e Oekraïense Front. Maar onze sterke aanval wist tussen 6 en 12 augustus 1944 de vijand langzaam terug te drijven, zelfs in deze exceptioneel moeilijke omgeving van de Karpatische bergen. Tussen 12 en 15 augustus 1944 werden onze troepen echter tegengehouden en wist de vijand onze beste eenheden zelfs volledig tot halt te brengen."
Begin augustus 1944 werd het 1e Hongaarse Leger gereorganiseerd. Kolonel-generaal Béla Miklós verving generaal Ferenc Farkas op 3 augustus 1944. Het 7e Korps werd teruggeroepen en herenigd met dit leger, terwijl het 6e Korps onder zware druk de "Hunyadi" verdedigingslinie moest verlaten en zich ingroef in de Tatar-pas.
Midden augustus 1944 groeven de soldaten van het 4e Oekraïense Front Leger zich in de Oostelijke Karpaten in, terwijl het 1e Hongaarse Leger zijn reorganisatie voltooide. De commandanten aan beide zijden maakten gebruik van deze tijdelijke pauze om manschappen en wapentuig aan te leveren. Zo kreeg het 1e Hongaarse leger drie nieuwe infanteriedivisies en het XXXXIX. Gebirgs-Armeekorps tot haar beschikking. Ook werd er gewerkt om de toevoerlinies aan te leggen. Op dat moment lag het Rode Leger nog tegenover de buitenposten van de Hongaarse verdediging bij Hunyadi en was het grootste probleem waar de Sovjets mee kampten een gebrek aan mankracht. Het Hongaarse 3e Korps verdedigde de Uzsok-pas, het 7e Korps klampte zich vast aan de "Hunyadi-lijn" bij Tornyai en de Verecke-passen, terwijl het 6e Korps de Tatar-pas verdedigde. Op 20 augustus 1944 had het 1e Hongaarse Leger ongeveer 200,000 (waarvan 22,000 Duitse) manschappen tot haar beschikking.
Op 20 augustus 1944 lanceerde het 2e en 3e Oekraïense Front de zogenoemde Iasi-Kishinev operatie, dat bedoeld was om het Karpatische berggebied vanuit het zuiden te omtrekken. Het Rode Leger was er toen reeds in geslaagd om het Karpatische berggebied in Polen te passeren via het noorden. Het was vanwege deze situatie dat het 4e Oekraïense Front druk moest blijven uitoefenen op de Hongaarse en Duitse verdedigers. Dit was niet makkelijk, zo schreef kolonel-generaal Andrei Grechko:
"Oprukken in berggebied is één van de moeilijkste militaire activiteiten. De slagorde, ontzettend gelimiteerd en diep verdeeld, en uitgerekte toevoerlinies maken het frontaal oprukken bijna onmogelijk, of zelfs onmogelijk. De organisatie van het seinsysteem, samenwerking en je flanken beschermen wordt hierdoor erg ingewikkeld. Door de enorme fortificaties in de nauwe valleien, waren frontale aanvallen uitgesloten. Het offensief voortzetten is alleen mogelijk met omtrekkende manoeuvres, om fortificaties te omzeilen, door gebieden waar paden waren.."
Op 21 augustus 1944 overlegden de officieren van het 1e Hongaarse Leger om te bepalen welke lijn het leger moest houden tijdens de winter. Tijdens deze bespreking werd de Szent László-lijn aangewezen, maar het Duitse opperbevel verbood het 1e Hongaarse Leger ook maar één stap achteruit te zetten.
Op 23 augustus 1944 werd de pro-Duitse Roemeense regering afgezet door koning Michael van Roemenië, die zijn land bij de geallieerden wilde laten aansluiten. Hierdoor kwam de zuidvleugel van de Arpad-linie, dat aan Roemenië grensde, onder zware druk te staan. Het Hongaarse leger lanceerde een aanval op de zuidelijke passen in Roemenië, maar werd teruggeslagen. Op 26 augustus staken 20-30 Sovjettanks vanuit Roemenië de Hongaarse grens over bij de Uz-pas. De Hongaarse verdedigers werden rond de middag verjaagd toen hun munitie opraakte, maar door de smalle kloven in deze vallei konden deze tanks makkelijk vernietigd worden door Stuka duikbommenwerpers. Op 28 augustus lanceerde de Roemenen en de Sovjets een nieuwe aanval op de pas. De gevechten om de pas zouden nog drie weken voortduren voordat het Rode Leger en het Roemeense leger het gebied in handen hadden. Wanhopige pogingen van kolonel-generaal Béla Miklós om zijn superieur, de commandant van de 4. Panzerarmee General Gotthard Heinrici, te overtuigen om het 1e Hongaarse Leger richting de Tisza te laten terugtrekken vonden geen gehoor.
Het 4e Oekraïense Front slaagde er niet in om in september de Arpad-linie te bereiken, laat staan te doorbreken. Op 9 september lanceerde dit front de zogenoemde Karpatische-Ungvar operatie. Tussen 9 en 28 september 1944 wisten het 1e Garde Leger en het 17e Garde Infanterie-korps wel de belangrijkste bergketen van de Karpaten over te steken en de Radnai en Orosz-passen te bezetten, en daarmee de Tsjechoslowaakse grens te bereiken. Deze twee formaties rukten ongeveer 4-7 kilometer op, maar leden grote verliezen. Tijdens hun opmars maakten de Sovjetsoldaten gebruik van de weinige bergpaden en moesten vaak nieuwe paden aanleggen met de middelen die op dat moment beschikbaar waren.
In oktober 1944 kreeg het 4e Oekraïense Front het bevel om het offensief voort te zetten. Het doel was om de Karpaten over te steken en de sectoren Ungvar en Munkacs te bereiken. Het 17e Garde Infanterie-korps rukte op door de Tatar-pas, richting Korosmezo-Raho-Maramarossziget. De Korosmezo-vesting was één van de sterkste bergvestingen van de Arpad-linie. Deze vesting bestond uit 19 steunpunten, elk bestaand uit twee tot drie open emplacementen en mitrailleursnesten. Veel van deze steunpunten werden ondersteund door artilleriebatterijen en tactische hoofdkwartieren.
Het 4e Oekraïense Front kreeg te kampen met hardnekkig verzet van de verdedigers, die effectief gebruik maakten van het bosrijke bergebied en de obstakels in de passen. Het slagveld werd gekenmerkt door aanvallen en tegenaanvallen, land dat veroverd werd en land dat heroverd werd. Toch leed het 1e Hongaarse Leger grote verliezen ten westen en zuiden van Korosmezo terwijl het 17e Garde Infanterie-korps de Hongaarse stellingen in de Uzsoki-pas vanuit het zuiden omtrok en Stavnoje veroverde. Hierdoor waren de Hongaren gedwongen om van de Korosmezo gefortificeerde regio naar Raho en Maramarossziget terug te trekken, waarna het 17e Garde Infanterie-korps de Verecke-pas veroverde en een aantal kilometer in zuidelijke richting kon oprukken. Op 15 oktober 1944 begon het 17e Garde Infanterie-korps het terugtrekkende Hongaarse leger te achtervolgen. Drie dagen later veroverde dit korps Maramarossziget en maakte contact met het 2e Oekraïense Front. Het 2e Oekraïense Front had een groot aandeel in de successen van het Rode Leger in de Oostelijke Karpaten, dat op 15 oktober de Debrecen en Nyiregyhaza sectoren had bereikt en daarmee de aanvoerbasis van het 1e Hongaarse Leger bedreigde. Het was omdat het 2e Oekraïense Front de zuidelijke flanken van de Arpad-linie onder druk zetten, waardoor de Hongaarse en Duitse troepen de risico opliepen om omsingeld te worden, dat de As-mogendheden besloten om terug te trekken. Hierdoor kon het 4e Oekraïense Front de stellingen van de Arpad-linie innemen.
Op dit punt waren veel Hongaarse soldaten en hun officieren gedemoraliseerd geraakt en op 16 oktober deserteerde de bevelhebber van het 1e Hongaarse Leger, kolonel-generaal Béla Miklós, en zijn stafchef naar het Rode Leger en moedigde hij zijn stafleden en soldaten aan om hetzelfde te doen. Ongeveer 20.000 Hongaarse soldaten volgden hun voorbeeld en werden geabsorbeerd door het 4e Oekraïense Front. Om deze reden, besloot het Duitse opperbevel om dit leger versneld terug te trekken. De Hongaren zaten gevangen tussen de Duitsers en het Rode Leger.
Het meest oostelijke punt van de Arpad-linie (de Dukla-pas, nu in noordoost Slowakije) zag een zware strijd tussen september en oktober 1944 die op 28 oktober 1944 eindigde in een bloedige onbesliste slag. Kort daarna trok het Duitse leger zich terug uit de regio. Ook het Hongaarse leger trok zich terug van de laatste bergposities in de Karpaten, na meerdere Sovjetaanvallen afgeslagen te hebben en hen zware verliezen toegebracht te hebben.
Op 29 december 1944 werd Boedapest omsingeld door het Rode Leger en het Roemeense Leger. De stad zou uiteindelijk op 13 februari 1945 vallen.
Hoewel de Arpad-linie gezien kan worden als een machtig stukje militair architectuur, had het ook zwakke punten, zo schreef kolonel-generaal Andrei Grechko:
"Het zwakke punt van de vijandelijke Karpatische verdediging was dat de posities onvolledig ondersteund waren en dat sommige tussen-sectoren langs de belangrijkste hellingen, tussen bepaalde belangrijke richtingen, geen fortificaties hadden."
Twee maanden lang wisten de Hongaren en de Duitsers het Rode Leger in de Karpaten tegen te houden, maar omdat Roemenië op 23 augustus 1944 de kant van de Geallieerden koos (waardoor de zuidvleugel van de Arpad-linie bedreigd werd) en het 2e Oekraïense Front hierdoor de Oostelijke Karpaten vanuit het zuiden kon passeren en door de zuidelijke sectoren van dit gebied door kon breken, moesten de verdedigers wel hun stellingen verlaten om niet in een omsingeling terecht te komen. Het duurde daarna niet lang meer, voordat het 1e Hongaarse Leger en daarmee ook de Arpad-linie, uit elkaar viel.
Toch was de Arpad-linie erin geslaagd om het 4e Oekraïense Front volledig in de klem te zetten. Als Roemenië niet op 23 augustus 1944 van partij had gewisseld en het 2e Oekraïense Front de zuidflanken van de Oostelijke Karpaten niet onder druk had gezet, had de situatie in de Karpaten hoogstwaarschijnlijk heel anders uitgezien. Een scenario waarin het Rode Leger de gehele winter op de Karpaten ingegraven zou hebben gezeten, is niet ondenkbaar.
De Arpad-linie is na de Tweede Wereldoorlog grotendeels vernietigd door Sovjet, Roemeense en Hongaarse sappeurs. Hierdoor zijn er nog maar weinig bunkers die in intacte staat bezocht kunnen worden. Eén bunker is tegenwoordig te bezichtigen als museum. Het merendeel van de Arpad-linie staat tegenwoordig in de provincie Zarkarpattia provincie in Oekraïne. De volgende gefortificeerde regios zijn relatief ongeschonden gebleven en zijn dus het meest waard om te bezoeken:
Gefortificeerde regio | Aantal bunkers |
Verecke-pas | 39 |
Korosmezo | 15 |
Tornyai-pas | 28 |
Uzsoki-pas | 16 |
Ojtozi-pas | 29 |
De Sovjetsoldaten en partizanen die in de strijd om de Oostelijke Karpaten zijn gesneuveld, liggen onder andere in de volgende plaatsen begraven: Perechyn, Mukachevo, Vynohradiv, Beherove, Chop en Sighetu Marmatie.