De Hatsuharu-klasse torpedobootjagers werden ontworpen volgens de regels zoals deze afgesproken waren bij het London Naval Treaty in 1930. Hierdoor waren ze qua omvang en waterverplaatsing kleiner dan andere torpedobootjagers. De schepen waren kleiner dan de Fubuki-klasse. Door onvolkomenheden in het ontwerp, werden de schepen twee keer geheel gemoderniseerd. Alle schepen uit deze klasse gingen tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren.
Naam: |
Gegevens: |
Hatsuharu (Dai-59) |
14 mei 1931: kiellegging 22 februari 1933: tewatergelaten 30 september 1933: in dienst gesteld 13 november 1944: gezonken |
Nenohi (Dai-60) |
5 december 1931: kiellegging 22 december 1932: tewaterlating 30 september 1933: in dienst gesteld 4 juli 1942: getorpedeerd |
Wakaba (Dai-61) |
12 december 1931: kiellegging 18 maart 1934: tewaterlating 31 oktober 1934: in dienst gesteld 24 oktober 1944: gezonken |
Hatsushimo (Dai-62) |
31 januari 1933: kiellegging 4 november 1933: tewaterlating 27 september 1934 in dienst gesteld 30 juli 1945: aan de grond gelopen |
Ariake (Dai-63) |
14 januari 1933: kiellegging 23 september 1934: tewaterlating 25 maart 1935: in dienst gesteld 28 juli 1943: gezonken |
Yugure (Dai-64) |
9 april 1933: kiellegging 6 mei 1934: tewatergelaten 30 mei 1935: in dienst gesteld 20 juli 1943: gezonken |
De Hatsuharu-klasse torpedobootjagers werden ontworpen volgens de regels zoals deze afgesproken waren bij het London Naval Treaty in 1930. Hierdoor waren ze qua omvang en waterverplaatsing kleiner dan eerdere torpedobootjagers. Bij het ontwerp van deze klasse werd rekening gehouden met een taak waarbij de schepen vooral als escortevaartuig voor een grotere aanvalsvloot dienden te fungeren. Hoewel de bewapening nagenoeg gelijkwaardig was als die van de Fubuki-klasse, werd het bruto tonnage bij ontwerp op 1400 ton gehouden. De vuurleidingstechnieken waren zodanig ontwikkeld dat bij het ontwerp rekening werd gehouden met militaire ontwikkelingen. Hierdoor werd het vuurleidingssysteem geschikt gemaakt voor luchtafweer. Ook het hoofdgeschut kreeg hierdoor een hogere elevatie. Zowel de torpedobuis lanceerinstallaties als de commando locaties werden voorzien van bepantsering, ook tegen luchtaanvallen. Het gevolg van al deze aanvullingen was dat de schepen veel extra gewicht kregen boven de waterlijn, wat hen topzwaar maakte.[1][2][3]
Voor de schepen werd hetzelfde soort staal gebruikt als eerdere ontwerpen, waardoor men het extra gewicht boven de waterlijn op andere manieren moest zien te reduceren. Er werd gekozen voor motoren die niet voor extra snelheid konden zorgen. Door een herontwerp van de romp trachtte men het extra gewicht boven water op te vangen, wat echter weer meer weerstand veroorzaakte. Hoewel zo veel mogelijk de nieuwe techniek van elektronisch lassen werd toegepast, wat wederom voor minder gewicht kon zorgen, stond deze techniek in Japan nog in de kinderschoenen. Gedurende het gehele ontwerp werd getracht zoveel mogelijk gewicht te besparen, wat vaak weer zorgde voor verzwakking van de constructie[4].
De schepen werden ontworpen onder het zogenaamde eerste Marine Bewapeningsprogramma van 1931, de Maru Ichi Keikaku. De Hatsuharu (Dai-59), Nenohi (Dai-60) en Wakaba (Dai-61) volgens JFY 1931 en de Hatsushimo (Dai-62), Ariake (Dai-63) en Yugure (Dai-63) volgens JFY 1933. Volgens hetzelfde plan werden nog zes torpedobootjagers ontworpen en gebouwd als Shiratsuyu-klasse. Globaal behielden de schepen eenzelfde opbouw als de Fubuki-klasse met haar karakteristieke lange, vooruitstekende boeg. De brug kreeg vier vuurleidingstations elk beschermd met 10 mm bepantsering. De opbouw kreeg twee schoorstenen. De grotere voorste schoorsteen zorgde voor de afvoer vanuit de twee voorste ketelruimen, terwijl de achterste, kleinere schoorsteen de achterste boiler kamer bediende. Tussen de voorste schoorsteen en de brug werd een driepoot mast geplaatst. Op het achterschip bevond zich het achterste dekhuis. Hierop bevonden zich de achterste torpedobuizen en een klein platform met een afstandsmeter. Een 90 cm zoeklicht was aangebracht op een toren achter de achterste schoorsteen.[5][6][7]
Voor het eerst in de geschiedenis van de Japanse torpedobootjagerbouw werd geschut direct voor de brug geplaatst. Deze geschutskoepel, van het zogenaamde Model A, kreeg een 12,7 cm Type 3 kanon en werd aangebracht op een dekhuis zodat het kon draaien en vuren over het dubbelloops geschut op het voordek. Dit bestond uit een Model B Mod 2 (B-gata kai-2) geschutskoepel met twee 12,7 cm Type 3 kanonnen. Een tweede dubbelloops geschutskoepel was achter op het hoofddek geplaatst en droeg eveneens twee 12,7 cm Type 3 kanonnen. Het geschut had een elevatie van 75 graden.[8]
Tussen de twee schoorstenen, op een platform, werd de voorste torpedobuis opstelling geplaatst, voorzien van drie 61 cm Type 90 torpedobuizen in een Type 90 Model 2 lanceerinstallatie. Ten opzichte van elkaar stonden de torpedobuizen en de achterste schoorsteen iets uit het midden van het schip, waardoor het gewicht beter over het schip werd verdeeld. De middelste torpedo opstelling, eveneens met drie torpedobuizen was aangebracht achter de achterste schoorsteen. De achterste torpedo opstelling bevond zich op het achterste dekhuis en had tevens drie torpedolanceerbuizen. Op een verhoogd platform, direct voor de achterste schoorsteen waren twee in licentie gebouwde Vickers 40 mm luchtafweer kanonnen aangebracht. Vanaf 1943 werden deze vervangen door in licentie gebouwde Hotschkiss 25 mm Type 96 kanonnen aangebracht in enkel, dubbel of triple opstellingen. Dit kon per schip verschillen, zo is bekend dat de Hatsuharu vanaf juni 1944 drie stuks triple-luchtafweergeschut droeg, waarvan één in plaats van de enkelloops koepel, een dubbele op een platform voor de brug en twee enkele. De Hatsushimo droeg tien enkelvoudige luchtafweer kanonnen toen het in juli 1945 tot zinken werd gebracht. Enige tijd zou de Hatsushimo ook vier in licentie gebouwde 13,2 mm Type 93 kanonnen hebben gekregen, maar deze waren van weinig nut tegen moderne vliegtuigen. Aanvankelijk droegen de schepen tevens 18 dieptebommen met zich mee in een rek op het achterdek. Deze werden in 1942 uitgebreid tot 36. Pas na aanvang van de Tweede Wereldoorlog werden Type 93 sonar en Type 93 hydrofoons geïnstalleerd. Pas aan het einde van de oorlog, rond 1944, werden de overgebleven schepen met een Type 22 radar op de voorste mast, Type 13 op de hoofdmast en een Type E-17 Anti-radar installatie uitgerust.[9][10]
De klasse werd aangedreven door twee sets Kampon turbines, elk bestaande uit een lagedruk en een hogedruk turbine. Beide turbines dreven een 3,05 meter in doorsnede propeller aan. Totaal kon de klasse hiermee 42.000 pk produceren. Als boilers werden drie Kampon Ro-Go boilers geplaatst die elk 14.000 pk produceerden. De schepen konden hiermee 7400 km varen zonder te bunkeren, met een snelheid van 18 knopen (33 km/u). Bij proefvaarten zijn snelheden gemeten tot 37,64 knopen (69,71 km/u). Al bij de proefvaarten met de Hatsuharu bleek het schip hevig te reageren op zeegang. In september 1933 werd daarom besloten om twee 300 mm uitstulpingen aan de romp aan te brengen om de romp te verbreden. Hatsuharu en Nenohi (Dai-60) werden na de afbouw aangepast, de Wakaba (Dai-61) en Hatsushimo (Dai-62) werden tijdens de bouw aangepast en de Ariake (Dai-63) en Yugure (Dai-64) kregen een 1 meter bredere romp.[11]
Nadat in 1934 de torpedoboot Tomozuru (1933) was gekapseisd, werd de gehele opbouw van de klasse herzien. De achterste dekhuizen en afstandsmeter werden verwijderd en de voorster 12,7 mitrailleur werd hier naartoe verplaatst. De enkelvoudige geschutskoepel werd voor de brug verwijderd en naar achter, voor de achterste geschutskoepel geplaatst. Het magazijn van dit geschut werd omgebouwd tot brandstoftank. No. 3 torpedolanceerinrichting werd verwijderd. De kompasbrug werd een verdieping lager geplaatst en bij de gehele brugopbouw werd de bepantsering verwijderd. Beide schoorstenen en masten werden met 1 tot 1,5 meter verlaagd. De voorste torpedolanceerinrichting werd 30 cm, het luchtafweerplatform 1,5 meter en het zoeklichtplatform 2 meter lager aangebracht. De uitstulpingen aan de romp werden weer verwijderd en de berging voor de ankerketting werd een dek lager ingericht. De bodembeplating werd aan de buitenzijde versterkt en totaal werd 70 ton aan extra ballast in de schepen aangebracht. Via een automatisch systeem kon zeewater in brandstoftanks worden gepompt om het gewichtsverlies bij brandstofverbruik te compenseren.[12]
Omdat de Hatsuharu (Dai-59) en de Nenohi (Dai-60) ten tijde van het incident met de Tomozuru al in dienst waren, werden deze uit de vaart genomen en in de reservevloot te Kure geplaatst. De overige vier schepen werden tijdens de afbouw aangepast. Hoewel de Ariake (Dai-63) en de Yugure (Dai-63) tijdens hun afbouw twee anders gevormde en geplaatste roeren hadden gekregen, werden deze na het incident met de Tomozuru weer vervangen. Toen tijdens een tyfoon op 26 september 1935 twee schepen uit de Fubuki-klasse zwaar werden beschadigd, kregen de Hatsuharu-klasse schepen een versterkte romp en extra ballast. Al deze aanpassingen hadden er intussen toe geleid dat de schepen in deze klasse 23% zwaarder waren geworden, één derde van hun torpedobuizen moesten inleveren en 3 knopen in snelheid verloren ten opzichte van de ontwerpen.
In 1942 werd bij de meeste schepen een dubbelloops geschut vervangen door een enkelloops, werden 2x3 25 mm geschut, 4x1 13mm/76 kaliber en twee dieptebommenwerpers toegevoegd. In 1944 werd een dubbelloops 25 mm geschut verwijderd en een drieloops en twee enkelloops 25 mm geschut toegevoegd. Het luchtafweer werd eind 1944 wederom uitgebreid met 8 stuks 25 mm geschut en bij een aantal schepen werd een type 13 radar geïnstalleerd.
Klasse: | Hatsuharu-klasse |
Aantal in klasse: |
6 |
Land: |
Japan |
Type: |
Torpedobootjager |
Waterverplaatsing: |
1.530 BRT standaard 1.802 BRT maximaal |
Lengte: |
109,50 meter |
Breedte: |
10 meter |
Diepgang: |
3,38 meter |
Aandrijving: |
2 Kampon turbines 3 water-tube boilers 42.000 shp (31,000 kW) |
Snelheid: |
36 knopen (67 km/u) |
Bereik: |
7.400 km (bij 14 knopen) |
Bewapening: |
2x2, 1x1 Type 3 127 mm/50 geschut 2x1 40 mm luchtafweergeschut 2x3 610 mm torpedolanceerbizen 18 dieptebommen |
Bemanning: |
212 |