Titel: | Jongens van Nederland |
Schrijver: | Evertjan van Roekel |
Uitgever: | Spectrum |
Uitgebracht: | 2011 |
Pagina's: | 223 |
ISBN: | 9789000301188 |
Omschrijving: |
Geschat wordt dat 25.000 Nederlanders tijdens de oorlog dienst deden in de Waffen-SS. Een groot deel van deze collaborateurs vocht aan het Oostfront. Dat de Duitse inval in de Sovjet-Unie gepaard ging met oorlogsmisdaden is bekend. Einsatzgruppen van de SS richtten een slachting aan onder met name de Joodse bevolking, daarbij geholpen door het Duitse leger. Tot dusver was er echter weinig bekend over of de Nederlandse vrijwilligers aan het front wisten van deze massamoord en of ze er misschien zelf aan bijgedragen hebben. De jonge historicus Evertjan van Roekel (1983) bracht daar verandering in. Hij besteedde vele uren aan het onderzoeken van dagboeken van Nederlanders uit de Waffen-SS en stelde vast dat enkele van de dagboekschrijvers onverbloemd schreven over de misdaden tegen de Joden en zelfs over hun eigen aandeel daarbij. Van Roekels onderzoek kreeg veel aandacht in de media, want “foute” Nederlanders houden de gemoederen nog immer bezig. Evertjan van Roekel studeerde Rechten en Holocaust- en Genocidestudies. In het kader van die laatstgenoemde studie wijdde hij zijn afstudeerscriptie aan Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS. Zijn debuutboek “Jongens van Nederland” is een toegankelijke versie van zijn scriptie. De kern van zijn onderzoek wordt gevormd door acht dagboeken van Nederlandse SS’ers die bewaard worden in de kelders van het Nederlands Instituut Oorlogsdocumentatie (NIOD). In sommige dagboeken vond hij overduidelijke verwijzingen naar het lot van de Sovjet-Joden. “Het zal een ieder wel duidelijk zijn dat wij als SS-mannen onbarmhartig tegen de Joden optreden”, zo vertrouwde een Nederlander uit de SS-divisie Wiking toe aan zijn dagboek. “Het was ons dan ook zeer welkom dat de burgerbevolking de Joden in een gevangenis tezamen dreef, waar zij hun verdiende straf ontvingen. […] Oog om oog en tand om tand!” Een andere Nederlander uit de divisie Wiking nam net zo min een blad voor de mond: “Vergeten ben ik nog te vertellen hoe mooi het was om Tarnopol een opperrabbijn aan de toren van zijn synagoge op te hangen en toen de synagoge in brand te steken.” Deze en andere schokkende openbaringen deden Van Roekel concluderen dat in elk geval deze dagboekschrijvers geweten hebben van de misdaden aan het Oostfront tegen de Joodse bevolking. Hij vond in hun dagboeken ook bewijs dat sommige Nederlandse Wikingers zich persoonlijk schuldig hadden gemaakt aan het vermoorden van Joden. Zij waren gewillige deelnemers aan de vernietigingsoorlog, waar behalve Joden ook bijvoorbeeld krijgsgevangenen het slachtoffer van werden. De historicus concludeert echter dat dit niet automatisch geldt voor alle Nederlandse SS-vrijwilligers. Dat is een terechte conclusie. Aantoonbaar is namelijk niet dat de bewuste dagboekschrijvers representatief zijn voor de grote groep van Nederlandse militaire collaborateurs waar zij deel van uitmaakten. Aannemelijk is het echter wel dat ook anderen dezelfde ervaringen gehad moeten hebben en dat meer Nederlandse SS’ers medeplichtig zijn geweest aan oorlogsmisdaden als zij in dezelfde tijd aan het Oostfront verbleven als de dagboekschrijvers.In zijn boek probeert de schrijver te achterhalen hoe de bewuste dagboekschrijvers kwamen tot hun misdaden: waren zij racisten, sadisten of deden zij “slechts” wat hen opgedragen werd en was de groepsdruk te groot om zich afzijdig te houden? Maar behalve dat hij hierop een antwoord zoekt, gaat zijn boek ook over de andere aspecten van de geschiedenis van de Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS. Hij geeft een goede samenvatting van de oprichting van de Waffen-SS, de eenheden waarin Nederlanders actief waren en de rol die Nederlandse vrijwilligers aan het front speelden. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van bestaande studies, zoals die van Perry Pierik en Sytze van der Zee. Met behulp van citaten uit de dagboeken behandelt hij ook de heel diverse beweegredenen van Nederlanders om in dienst te treden van de Waffen-SS en hoe zij hier na de oorlog op terugkeken. Ook de moeilijke terugkeer in de naoorlogse Nederlandse samenleving komt aan bod. De gekozen toonzetting is objectief en de auteur schroomt niet om bijvoorbeeld de mishandeling van collaborateurs in naoorlogse kampen aan de kaak te stellen, maar daarbij weet hij wel de juiste nuance te behouden. Zeker voor lezers die al meer over Nederlanders in de Waffen-SS gelezen hebben, zit de waarde van dit boek in het hoofdstuk over het Oostfront. De algemene geschiedenis van Nederlanders in de Waffen-SS is bekend en ook over hun motivaties is al veel gespeculeerd, maar niet eerder toonde een historicus zo duidelijk aan dat sommige Nederlandse SS’ers aan het Oostfront betrokken waren bij de misdaden tegen de Joden en andere bevolkingsgroepen. Hoewel niet representatief, vertellen deze dagboekfragmenten ons een verhaal dat toch minder “grijs” is dan we de laatste jaren zijn gaan denken. De dagboekschrijvers waren geen naďeve jongens die van de nazi-ideologie geen weet hadden en die pas na de oorlog hoorden van de nazimisdaden. Ze waren niet alleen op de hoogte van de uitroeiing van de Joden, maar gaven hier onomwonden hun goedkeuring aan of droegen er zelf aan bij. Soms blijkt geschiedenis dus toch nog gewoon “zwart” te zijn, maar die conclusie kan niet getrokken worden over alle Nederlandse SS’ers en dat doet de auteur dus ook niet. Hij erkent dat er meer onderzoek noodzakelijk is om de rol van Nederlandse SS’ers bij de vernietigingsoorlog en de Holocaust in een breder perspectief te plaatsen. Zijn onderzoek vormt daartoe misschien een eerste aanzet. |
Beoordeling: | Goed |