Order van de Opperbevelhebber
1. De geheele Nederlandsche weermacht moet als krijgsgevangene worden beschouwd. De officieren behouden hun wapens.
2. Troeponderdeelen van het leger moeten gelegerd blijven ter plaatse, waar zij zich thans bevinden. De troepen kunnen buiten de diensturen vrijheid van beweging ontvangen in de kantonnementen, tenzij een Duitsch commandant ter plaatse anders bepaalt. Vrijstelling van appèls en avondpermissie mag niet worden verleend.
3. Een lijst van alle troeponderdeelen tot en met bataljons, afdeelingen en zelfstandige kleinere onderdeelen en hun verblijfplaatsen moet onverwijld bij den naast hoogeren commandant worden ingeleverd. Op deze lijst moet de sterkte worden vermeld en gesplitst in:
a. Opperofficieren;4. Op een tweede lijst moet voor elk der zoo juist genoemde onderdeelen worden vermeld de aantallen voertuigen en wapens, de laatste gesplitst in de verschillende soorten (geweren, licht mitrailleurs, zware mitrailleurs, mortieren, pantserwagens, kanonnen 6 veld, enz.). Van elk der wapensoorten moet afzonderlijk worden opgegeven de aantallen beschadigde en onbeschadigde wapens. Op deze lijst moet bovendien voor elk der wapens een opgave van daarbij aanwezige munitie worden vermeld.
b. Hoofdofficieren;
c. Subalterne officieren;
d. Onderofficieren;
e. Korporaals en manschappen;
f. Paarden.
De troepencommandanten worden hiervoor persoonlijk verantwoordelijk gesteld.
Aan alle troepencommandanten.
De Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht.
15 mei 1940.
Zie ook:
Henri Winkelman