Hoe kan het dat iemand zich dertig jaar in de jungle verschuilt en zich bezig houdt met guerrilla-activiteiten, in de overtuiging dat hij hiermee zijn land dient en dat de oorlog nog steeds aan de gang is? In dit artikel wordt geprobeerd hier een antwoord op te geven. Tevens wordt het verdere leven van tweede luitenant Onoda beschreven.
Van april 1939 tot augustus 1942 werkte hij in Hankow (het huidige Wuhan). Het eerste jaar hield hij zich nog bezig met boekhouden en andere kantoorwerkzaamheden. Hierna werd hij gepromoveerd tot inkoper. In december 1941 maakte hij in Hankow het begin van de oorlog tussen Japan en de westerse mogendheden mee.
Onoda nam het er goed van in China. Hij wist dat hij in 1942 zou worden opgeroepen voor militaire dienst en beschouwde daarom de jaren in China als de laatste van zijn jeugd. Doordeweeks werkte hij hard en in het weekend ging hij uit in de plaatselijke dansclubs. Hij dronk niet of nauwelijks alcohol, maar hij rookte wel veel. Hij moest zijn oudere broer Tadao, die als officier van het Japanse leger gestationeerd was in Hankow, vragen om financiële steun om zijn dure uitgaven te bekostigen.
In maart 1942 werd hij opgeroepen voor de militaire keuring. Hij werd goedgekeurd en kreeg te horen dat hij zich op 10 december 1942 moest melden bij het 61ste regiment infanterie in Wakayama. In augustus nam hij ontslag bij de Tajima Yoko handelsmaatschappij en keerde terug naar Kainan om zich voor te bereiden op zijn militaire indiensttreding.
Vlak na de basisopleiding onderging Hiroo Onoda zijn vuurdoop. Dit was tijdens een gevecht met plaatselijke guerrillastrijders in de streek tussen Nanchang en Jiujiang. Bij dit gevecht raakte hij licht gewond aan zijn voet.
Na het behalen van zijn toelatingsexamen voor de officiersopleiding, werd hij op 1 augustus 1943 overgeplaatst naar een eenheid voor toekomstige officieren. De daadwerkelijke officiersopleiding volgde Onoda in Kurume (Japan). Dit was een zeer harde opleiding: de cursisten werden regelmatig geslagen door de leidinggevende officieren en er heerste een strakke discipline. In augustus 1944 rondde hij de officiersopleiding af. Hij kreeg de status van officier titulair. Vier maanden later zou hij de rang van tweede luitenant krijgen.
De opleiding in Futamata duurde drie maanden en begon op 1 september 1944. De discipline was op deze opleiding een stuk minder strak dan op de officiersopleiding, de omgangsvormen met de hogere officieren waren wat losser en minder dwingend dan in Kurume. In Futamata werd de cursisten geleerd hoe zij telefoons konden afluisteren. Zij leerden ook hoe je vijandelijke installaties kon saboteren en zij kregen te horen hoe zij door het verstrekken van valse informatie de tegenstander konden beïnvloeden.
Op 30 november rondde Hiroo Onoda de opleiding in Futamata met succes af. De eerste helft van december 1944 bracht hij door met verlof bij zijn familie. Op 17 december vertrok hij, samen met een aantal andere officieren van de opleiding, naar de Filippijnen. Door een aantal problemen tijdens de reis kwam de groep pas zes dagen later hier aan.
De oorlog verliep intussen een stuk minder rooskleurig voor Japan. In april 1942 veroverden de Japanners (na een vijf maanden durende strijd) nog de Filippijnen. Maar na de slag in de Koraalzee (mei 1942) en de slag bij Midway (juni 1942) begon het Japanse imperium echter steeds meer af te brokkelen. Op 20 oktober 1944 landden de Amerikaanse troepen bij Leyte en begon de herovering van de Filippijnen.
"U mag onder geen enkele voorwaarden een einde maken aan uw leven. Het kan 3, het kan 5 jaar duren, maar wat er ook gebeurt, wij komen voor u terug. Tot dat moment moet u leiding blijven geven, zo lang u nog een soldaat onder u hebt. Misschien moet u leven van kokosnoten, als dat zo is, leef dan van kokosnoten. Onder geen enkel beding mag u een einde maken aan uw leven."
(De komende 30 jaren zou Hiroo Onoda deze order tot op de letter nauwkeurig uitvoeren.)
Op 30 december vertrok Onoda vanuit Luzon naar Lubang. Lubang is een eiland van ongeveer 255 vierkante kilometer (30 bij 8,5 km) en ligt 150 km ten zuidwesten van Manilla. Ten tijde van zijn aankomst bestond het garnizoen om het eiland te verdedigen uit 50 manschappen. Ook was er nog een groep (waaronder het grondpersoneel en een radar- en luchtverkenningseenheid) van ongeveer 150 man gestationeerd op het vliegveld. Dit personeel was voor het merendeel echter ongewapend.
Ondanks zijn officiersrang merkte Onoda al snel nadat hij was aangekomen op Lubang, dat hij totaal geen gezag had over de op het eiland gelegerde troepen. Hij mocht immers alleen het bevel voeren bij guerrilla-acties. Zo lang daar geen sprake van was had hij niets te vertellen, omdat er nog twee luitenants boven hem stonden. De orders om de infrastructuur van het eiland te vernietigen kon hij niet uitvoeren. Zo mocht hij van het grondpersoneel het vliegveld niet opblazen, omdat "het huidige Amerikaanse luchtoverwicht toch weer snel zou worden te niet gedaan door de Japanners en de Japanse luchtmacht zou dan veel hinder ondervinden van het feit dat het vliegveld op Lubang niet meer operationeel was." Ook de haveninstallaties mochten niet worden vernietigd, omdat er nog vliegtuigbrandstof en andere zaken van het vliegveld per schip moesten worden geëvacueerd.
Het Japanse georganiseerde verzet duurde slechts vier dagen. Op 1 maart raakte Onoda gewond door een vijandelijke kogel. Het betrof echter maar een lichte kwetsuur aan zijn pink, waar hij weinig last van ondervond. Een groot deel van de Japanners sneuvelde tijdens de strijd. Een groep van 22 zwaargewonde militairen pleegde collectief zelfmoord door de tent waarin ze lagen met dynamiet op te blazen. Hoe veel Amerikanen zijn omgekomen bij de herovering van Lubang op de Japanners is niet goed te achterhalen. Uit het verslag dat Hiroo Onoda over deze slag schreef is af te leiden dat het er waarschijnlijk slechts enkele zijn geweest.
Na de slag verzamelde Onoda een groep van ongeveer 20 Japanners om zich heen. Al snel werd besloten om deze groep op te splitsen in kleinere groepjes van drie of vier man. Als de Japanners in kleinere verbanden gingen opereren, konden zij immers sneller bewegen door het landschap en zij konden zich beter verbergen voor de Amerikaanse patrouilles die regelmatig het eiland uitkamden op zoek naar de laatste vijandelijke troepen.
Onoda was ervan overtuigd dat het Japanse leger zou terugkomen op Lubang. Hij verkende daarom het eiland zo goed mogelijk en was van plan om met zijn groep guerrilla-aanslagen op vijandelijke doelwitten te gaan plegen.
Half oktober vonden de Japanners voor het eerst een pamflet waarin werd medegedeeld dat de oorlog was afgelopen en dat zij zich moesten overgeven. Dit pamflet werd door hen snel afgedaan als propaganda van de Amerikanen. Deze reactie werd voor een groot gedeelte veroorzaakt door het feit dat een van de Japanse groepen enkele dagen tevoren nog was beschoten. Aan het einde van het jaar 1945 dropte een Amerikaanse bommenwerper pamfletten met het keizerlijk bevel aan alle Japanse eenheden om de wapens neer te leggen. Onoda en de andere militairen hadden echter nog nooit gehoord van de term "keizerlijk bevel." Dit document werd dus ook beschouwd als valse informatie die door de Amerikanen was verspreid, met als doel om de Japanners uit de bergen te lokken. In de toekomst zouden alle pamfletten die Onoda en zijn groep vonden als propaganda door de vijand worden beschouwd.
In februari 1946 sloot soldaat eerste klasse Yuichi Akatsu zich aan bij Onoda, Shimada en Kozuka. De andere groepsleden waren hier niet echt blij mee, want volgens hen had hij een zwakke lichamelijke en geestelijke gezondheid. Ze probeerden hem weg te sturen, maar Akatsu weigerde te vertrekken. Tenslotte namen ze hem toch maar op in de groep.
Ondertussen begonnen de andere Japanse militairen die nog over het eiland rondzwierven toch te twijfelen of zij zich niet beter konden overgeven. Hun rijstvoorraden waren zo goed als op en zij hadden veel moeite om ander eten te vinden. Ook begonnen zij het steeds waarschijnlijker te vinden dat de oorlog echt was afgelopen. Dit alles leidde er toe dat in april 1946 41 Japanners zich overgaven aan de Amerikaanse militaire autoriteiten. Hierdoor was de groep van Onoda de enige die de "strijd" nog voortzette op Lubang.
De leeftijden van de groepsleden waren op dat moment als volgt: korporaal Shimada was 31, soldaat eerste klasse Kozuka was 25, soldaat eerste klasse Akatsu was 23 en tweede luitenant Onoda was 25.
In de eerste jaren konden zij hun uniformen nog herstellen door middel van een naald die zij hadden gemaakt van een stuk ijzerdraad en door middel van draden die zij maakten van hennepachtige vezels die afkomstig waren van een plant die groeide op het eiland. Later kwamen zij aan kleding door kleren en stoffen te stelen van de inwoners van Lubang en door kledingstukken te gebruiken die door de eilanders werden weggegooid. Na de strijd om Lubang waren er Amerikaanse uitrustingsstukken achtergebleven, deze voorwerpen werden bewaard door de Filippino's in opslagplaatsen die werden bewaakt. De Japanse guerrilla-eenheden overvielen deze opslagplaatsen soms, zo verwierven zij kleding, schoenen en andere gebruiksvoorwerpen. Zij waren ook in staat om van riet en rubber afkomstig van autobanden sandalen te maken, die zeer geschikt waren voor de omstandigheden op Lubang.
De eenheid trok rond door de bergen in het zuiden. In het droge seizoen bleven ze meestal niet langer dan drie tot vijf dagen op de zelfde plaats en sliepen zij in een tent. Wanneer de regentijd aanbrak bouwden zij een hut van takken en palmbladeren en leefden hierin zolang de regentijd duurde. Zij verborgen een gedeelte van hun munitie- en voedselvoorraad in grotten en andere spelonken. Bij elke bivakplaats groef het team een latrine. Als toiletpapier gebruikten zij palmbladeren.
Vuur maakten zij door kruit dat afkomstig was uit onbruikbare patronen te verhitten met een lens. Ook gebruikten zij de aloude methode van het tegen elkaar aanwrijven van twee stokjes om vonken te veroorzaken en zodoende een vuur aan te steken.Elk groepslid was bewapend met een geweer (Onoda had een type 99 Arisaka, de andere hadden een type 38s), verder hadden zij ieder twee pistolen, twee handgranaten en een bajonet. Voor de type 38s geweren hadden zij in totaal 900 patronen, voor het type 99 geweer hadden zij er 300. Door het aanpassen van 600 patronen die eigenlijk voor een mitrailleur bedoeld waren, konden zij nog eens 600 kogels voor het type 99 geweer verkrijgen. Ze maakten de wapens schoon met oude lappen. Door de wapens te oliën met palmolie, konden de geweren jarenlang in een goede conditie worden gehouden.
Toen hij in september van dat jaar verdween wilde korporaal Shimada nog wel naar hem op zoek, maar Onoda raadde hem dit af. Volgens Onoda was de groep beter af zonder de zwakkere Akatsu. Verder voorspelde hij dat Akatsu nooit in zijn eentje kon overleven in de bergen. Hierdoor bestond er volgens hem geen risico dat Akatsu de andere groepsleden zou verraden. (Onoda was dan ook heel verbaasd toen hij jaren later hoorde dat Akatsu het een half jaar alleen had volgehouden in de bergen en dat hij zich pas in 1950 had overgegeven.)
In 1952 begonnen de georganiseerde zoekacties naar de drie overgebleven Japanners. Er werden familieleden ingevlogen die middels megafoons de militairen opriepen zich over te geven. Ook werden er foto's van de gezinsleden van de militairen boven het eiland uitgeworpen. Al deze dingen werden door Onoda en zijn groepsgenoten beschouwd als valse informatie, verstrekt door de vijand met het doel om hen uit de bergen te lokken. Als zij op andere mensen stuitten mondde dit vaak uit in een vuurgevecht. Hierin zagen zij het bewijs dat de oorlog nog steeds gaande was.
Tijdens een van deze gevechten, in juni 1953, tussen de Japanners en plaatselijke vissers, raakte Shimada ernstig gewond aan zijn been. Een kogel trof de korporaal in de knie. Met zo goed als geen medische middelen wisten de teamleden Shimada toch te verzorgen. Van oude lappen maakten zij verbanden, ook bedekten zij de wond met rundervet en zij wasten de wond elke dag met water. Door deze behandelingen was Shimada in oktober 1953 weer in staat om te lopen.
De verwonding had echter wel sporen achtergelaten. Shimada kon weliswaar weer lopen, maar het ging een stuk moeilijker dan voor het moment dat hij was geraakt. Zijn geestelijke gezondheid was ernstiger beschadigd door het incident, de anderen merkte dat hij vaak aan thuis dacht en dat hij de moed begon te verliezen.
Op 7 mei 1954 stuitte de groep op een eenheid die zij aanzagen voor een opsporingspatrouille die was uitgezonden om hen te vinden en gevangen te nemen. De Japanners wilden de patrouille onder vuur nemen, maar zagen hier uiteindelijk vanaf. Zij besloten toen om de desbetreffende plaats zo snel mogelijk te verlaten. Shimada kon door zijn eerder opgelopen verwondingen zich echter nog niet zo snel voortbewegen en vroeg of ze in het zelfde gebied konden blijven. De andere vonden dit goed en zochten beschutting in de bergen. De patrouille zag hen echter en opende het vuur. Kozuka en Onoda zochten dekking, maar Shimada bleef om niet opgehelderde redenen gewoon rechtop staan. Hierop werd korporaal Shimada in het hoofd geschoten en overleedt ter plaatsen. (Later kwam Onoda erachter dat de eenheid geen opsporingspatrouille was, maar een bergeenheid van het Filippijnse leger op oefening.)
Aan het eind van de jaren ‘50 werd er een aantal grote zoekacties georganiseerd. (Bij één van de grootste waren 13.000 mensen betrokken en de kosten bedroegen $375.000.) Al deze acties werden door de twee overgebleven leden van de eenheid beschouwd als valse berichten verspreid door de vijand met als doel om de groep uit de bergen te lokken. Bij een van de zoekacties werd een aantal Japanse kranten uit 1959 achtergelaten. De leden van de zoekgroep (waaronder de oudste broer van Onoda en een jongere broer van Kozuka) hoopten dat als de Japanse militairen deze kranten zouden vinden en lezen, ze zouden beseffen dat de oorlog voorbij was.
De guerrilla-eenheid had sinds het eind van 1944 echter geen informatie meer gekregen over de situatie in Japan en wat hun betrof was die situatie dus nog steeds hetzelfde. In Japan werd in 1944 vaak gesproken over de "strijd tot de dood van honderd miljoen". Dit hield in dat als er een vijandelijke invasie in Japan zou plaatsvinden elke Japanner (man, vrouw of kind) zou vechten tot de dood er op volgde. Toen de Japanse militairen in 1959 de kranten onder ogen kregen en zij daarin een gelukkig en welvarend Japan zagen, beschouwden zij dit als een bewijs dat de oorlog nog steeds aan de gang was. Als Japan, zoals de "vijandelijke propaganda" beweerde, de oorlog had verloren, dan zou er volgens hen helemaal geen Japan meer bestaan. Alle Japanners zouden dan zijn gesneuveld en het land zou volledig in puin liggen. In de kranten werd niets gezegd over de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki en dat Japan daarom had gecapituleerd.
Eind 1965 wist de eenheid een transistorradio te stelen van de inlanders. Hierdoor kregen zij weer berichten over de situatie in Japan. Bepaalde berichten geloofden zij, bijvoorbeeld het bericht dat verhaalde over de Olympische spelen van 1964 in Tokio. "Want waarom zou de oorlog een dergelijk sportevenement nog langer in de weg staan?" De berichten over de buitenlandse politiek van Japan en militaire aangelegenheden geloofden zij echter niet. Onoda en Kozuka waren er van overtuigd dat de Amerikanen deze radioberichten onderschepten en alvorens ze weer uit te zenden ze zo verdraaid werden dat het leek alsof de oorlog voor bij was, met het doel de Filippino's te beïnvloedden ten nadele van Japan en om de Japanse eenheden die nog doorvochten tot overgave te verleiden.
Onoda en Kozuka overvielen een aantal inlanders dat de rijstoogst aan het binnenhalen was en verjoegen ze met geweerschoten en staken vervolgens een aantal stapels rijst in brand. Als zij een vuurbakenactie uitvoerden wisten Onoda en Kozuka ongeveer hoe lang het zou duren voordat de Filippijnse politie zou arriveren. Op deze dag verscheen de politie echter eerder dan de eenheid had verwacht, zodat zij zich niet op tijd konden terugtrekken in de bergen. Er ontstond een vuurgevecht tussen de Japanse guerrilla's en de Filippijnse politie. Soldaat eerste klasse Kozuka werd door twee kogels in de borst geraakt en stierf een paar seconden later. Tweede luitenant Onoda kon zich terugtrekken en zijn achtervolgers afschudden in de jungle. Hiroo Onoda was nu dus nog het enige overgebleven lid van de oorspronkelijke groep van vier man.
Vlak na de dood van Kozuka kwamen er weer zoekacties op gang om Onoda op te sporen. Bij deze onderneming waren zijn broer (Tadao) en een zus van hem betrokken. Deze keer wist hij zeker dat het familieleden van hem betrof. Hij herkende de stemmen als die van zijn broer en zuster en hij vond een brief die aan hem was gericht, die was geschreven in het handschrift van zijn broer Tadao.
Door het feit dat bij deze actie familieleden van hem waren betrokken, wist hij zeker dat deze mensen waren gestuurd door Japan. Hij interpreteerde deze opsporingsoperatie echter als een dekmantel. Volgens hem was het echte doel van deze onderneming om het eiland Lubang zo goed mogelijk in kaart te brengen, met als doel een landingsoperatie te plannen. Hij dacht dat Lubang de springplank zou worden voor de toekomstige Japanse herovering van de Filippijnen. Hij baseerde zich bij deze gedachten alleen op de veronderstelling dat de oorlog nog steeds aan de gang was en dat hij in Futamata had geleerd "een dubbele bodem" te zien in een militaire operatie. Hij redeneerde dat als hij zich zou melden bij de opsporingsgroep de verkenningsoperatie misschien niet zou kunnen worden afgerond. Voor de Japanse aanval op de Filippijnen zou het dus beter zijn als hij zich verborgen zou houden, totdat de daadwerkelijke landing op Lubang zou plaatsvinden.
Op 20 februari 1974 trof hij tijdens een van zijn patrouilles een muskietennet aan, waaronder volgens hem twee Filippijnse agenten zaten. Hij vatte het plan op om deze agenten aan te vallen en uit te schakelen. Dit besluit kwam tot stand door zijn wraakgevoelens, die waren ingegeven door de dood van Kozuka en omdat hij vond dat de mannen in " zijn" gebied verbleven.
Toen hij het muskietennet naderde trof hij echter een jongeman aan die een aantal keer salueerde en die stamelde "Ik ben Japanner … ik ben een Japanner." Deze man was Norio Suzuki.
Norio Suzuki was een student die was gestopt met zijn studie aan de universiteit om een wereldreis te gaan maken. Tegen zijn vrienden had hij gezegd dat hij op zoek ging naar "tweede luitenant Onoda, een panda en de verschrikkelijke sneeuwman." Na vier dagen op Lubang had hij tweede luitenant Onoda al gevonden.
Hiroo Onoda gaf Suzuki het voordeel van de twijfel en de twee raakten aan de praat. Suzuki vertelde hem hoe Japan de oorlog had verloren en dat de oorlog al jaren was afgelopen. Het verhaal van Suzuki kwam volledig overeen met wat Onoda had gelezen in de kranten en in de pamfletten en met wat hij had gehoord op de radio. Onoda stond Suzuki toe om foto's van hem te maken. Maar hij wilde pas geloven dat de oorlog daadwerkelijk was afgelopen en terugkeren naar Japan, als hij daarvoor orders van zijn superieuren zou krijgen. Suzuki beloofde terug te gaan naar Japan en dat te gaan regelen. Suzuki zei dat als hij terug zou zijn op Lubang, hij een boodschap voor Onoda zou achterlaten op een voorafgesproken plaats en dat Onoda zijn orders zou krijgen op de plaats waar ze op dit moment aan het praten waren, (Onoda noemde deze plaats "Punt Wakayama").
Op 7 maart 1974 kreeg hij een boodschap van Norio Suzuki waarin hij meldde dat hij terug was. Op 9 maart kwam Onoda aan bij "Punt Wakayama." Hier kreeg hij van een Japanse officier, majoor Taniguchi die in 1944 ook was betrokken bij het mededelen van Onoda's opdracht, de volgende order:
"Bevel van het hoofdkwartier 14e leger
Orders van het speciale squadron hoofdkwartier van de chef-staf te Kabac 19 september 19:00
Nadat Onoda deze order had ontvangen drong het eindelijk tot hem door dat de oorlog dertig jaar geleden al was afgelopen en dat Japan hem had verloren.
De volgende dag gaf Hiroo Onoda zich officieel over aan het Filippijnse leger. Dit deed hij op de radarbasis die op Lubang was gevestigd. Bij zijn capitulatie was zijn type 99 Arisaka geweer nog steeds in een goede conditie, ook had hij nog meer dan 500 patronen. Verder was hij nog in het bezit van verschillende handgranaten, een dolk en zijn officierszwaard.
Als symbool van zijn overgave overhandigde Hiroo Onoda zijn zwaard aan de commandant van de radarbasis. Deze accepteerde dit, maar hij gaf het zwaard vrijwel direct weer terug aan Onoda. Hiroo Onoda werd niet krijgsgevangen gemaakt en kon zonder problemen terugkeren naar Japan. De president van de Filippijnen (Ferdinand Marcos) gaf Onoda ook amnestie voor de misdaden die hij in de 29 voorgaande jaren had gepleegd op Lubang. (Onoda en zijn eenheid hadden tijdens vuurgevechten zeker dertig Filippino's gedood en meer dan honderd verwond.). Op 11 maart 1974 begon Hiroo Onoda aan de terugreis naar Japan.
In 1975 volgde hij het voorbeeld van zijn broer Tadao en emigreerde hij naar Brazilië. Hij ging hier vee fokken op zijn eigen ranch en in 1976 trouwde hij hier met een Japanse emigrante.
In 1984 keerde hij, na het lezen van het bericht dat een negentienjarige jongen in Japan zijn beide ouders had doodgeschoten, terug naar zijn thuisland. Hij vond dat de Japanse kinderen zwak waren geworden en geen vertrouwen meer hadden. Daarom richtte hij de Onoda Shizen Juku (Onoda Natuurschool) op. Op deze school wordt kinderen geleerd om zelfstandig te worden, wat onder meer nagestreefd wordt door het geven van survivaltrainingen.
In 1996 bracht Hiroo Onoda nog een bezoek aan Lubang. Voor zijn dood bracht hij jaarlijks drie maanden door in Brazilië en de overige maanden in Japan. Hij verklaarde in 1995 in een interview dat hij de jaren op Lubang niet beschouwde als verloren tijd, want "zonder die ervaring had ik mijn huidige leven niet gehad."
Hiroo Onoda overleed op 16 januari 2014 op 91-jarige leeftijd in Tokyo.