Inleiding
Ongeveer 350.000 mensen zijn gedurende de Tweede Wereldoorlog ondergedoken in Nederland. Om deze mensen te kunnen verbergen en verzorgen hadden de verzetsgroepen die zich bezighielden met onderduikhulp allerlei officiële papieren nodig, zoals persoonsbewijzen en distributiebescheiden. Om deze papieren te bemachtigen, werden er met enige regelmaat distributiekantoren en gemeentehuizen overvallen door het verzet. Eén van die overvallen staat bekend als de Tilburgse zegeltjeskraak. Dr. Lou de Jong noemde dit in zijn ‘Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’ één van de belangrijkste wapenfeiten van het verzet.
Voorbereiding
Begin 1944 werden nieuwe distributiestamkaarten aan de bevolking uitgereikt. Dit was een kaart waarop iemands naam stond en die men nodig had bij het ophalen van de distributiebonnen. Op de kaart werd dan aangekruist welke bonnen er afgegeven waren door het distributiekantoor. Bij het afgeven van deze nieuwe stamkaart werd een controlezegel in het persoonsbewijs geplakt, de zogenaamde Rauterzegel. Onderduikers konden zelf zo niet meer aan bonnen komen, omdat ze dan hun persoonsbewijs moesten tonen (dat ze niet hadden of waarop ze als Jood geregistreerd stonden). Anderen konden deze bonnen dan niet langer voor hen halen, omdat ze dankzij de zegeltjes slechts één stamkaart per keer konden ontvangen. Op deze manier hoopte Höhere SS-und Polizeiführer Hanns Rauter dat er minder bonkaarten beschikbaar zouden komen voor onderduikers, zodat een gedeelte van hen zich vanwege de voedselschaarste genoodzaakt zag aan te geven. De invoering van de Rauterzegeltjes zadelde de onderduikhulp op met een groot probleem.
De afdeling Bevolking op het gemeentehuis in Tilburg kreeg vanuit Den Bosch 105.000 Rauterzegeltjes geleverd. Tot het moment dat ze aan de bevolking werden uitgereikt, moesten de zegeltjes bewaard worden in de kluis van het gemeentehuis. Dit kwam de Tilburgse ambtenaar Jan Poort ten gehore. Hij werkte op het Evacuatiebureau, een onderafdeling van Bevolking en sympathiseerde met het verzet. Hij lichtte Johannes van Zanten in over de aanwezigheid van de zegeltjes. Van Zanten was de leider van de lokale afdeling van de Landelijke Knokploegen (LKP), de KP-Soest. De mannen besloten een poging te doen om het enige exemplaar van de kluissleutel (in bezit van de chef van de afdeling Bevolking) na te maken, maar dit mislukte.
Om de zegeltjes alsnog in handen te krijgen werd een alternatief plan bedacht. Bij dit plan zou de chef Bevolking in zijn middagpauze naar een huis moeten worden gelokt. Daar zou men hem de sleutel afhandig maken en de Rauterzegeltjes buit maken op het gemeentehuis. Om te voorkomen dat de Duitsers Poort zouden verdenken van medeplichtigheid aan de roof van de zegeltjes, regelde hij op 25 januari, de dag dat de overval zou plaatsvinden, een werkbespreking met een Duitse instantie in Den Bosch.
De kraak
Op 25 januari begaven twee leden van de KP-Soest zich naar Tilburg. Zij deden zich voor als belastingambtenaren en belden aan bij een woonhuis in de Nieuwlandstraat. Hier woonde een weduwe. Dit huis werd gebruikt als plaats voor de overval van de chef Bevolking. De chef kreeg een verzoek van de pastoor om in het huis van de weduwe een probleem te bespreken. Ook werd de vrouw van de chef ervan op de hoogte gesteld dat haar man deze dag later thuis zou komen. De chef Bevolking spoedde zich naar het huis van de weduwe, waar de twee leden van de KP-Soest de sleutel van de kluis van hem eisten. Deze had hij echter niet bij zich, de sleutel was die dag in het bezit van het hoofd van de afdeling Burgerlijke Stand.
Men wist hem telefonisch te bereiken en ook de chef Burgerlijke Stand werd gevraagd om naar het huis van de weduwe te komen. Ook hij gaf aan de oproep gehoor. Hij had inderdaad de sleutel bij zich, die hem direct afhandig werd gemaakt. Op het gemeentehuis kregen de mannen hulp van ambtenaar Simons bij het openen van de kluis en het weghalen van de 105.000 Rauterzegeltjes. Daarnaast bleken er ook nog 700 blanco persoonsbewijzen in de kluis te liggen, die ook werden buitgemaakt.
Afloop
Om 13:00 uur werden de afdelingshoofden Bevolking en Burgerlijke Stand alweer vrijgelaten. Zij begaven zich naar het gemeentehuis. Ondertussen was ook de Sicherheitspolizei ingeschakeld. Men wist echter niet precies wat er was meegenomen, aangezien de kluis na de kraak weer op slot was gedaan en er slechts één kluissleutel bestond. Dat ene exemplaar was nu niet langer in het bezit van de ambtenaren. Wel merkte de chef Bevolking op dat de jas van ambtenaar Simons aan de kapstok hing, maar dat Simons zelf verdwenen was. Hij vond in een jaszak een vervalst persoonsbewijs, dat hij meteen verborg voor de Duitse agenten. Ook bracht hij de Sicherheitspolizei er niet van op de hoogte dat Simons verdwenen was. Vervolgens werden de twee afdelingshoofden meegenomen naar het station. Het was mogelijk dat de overvallers per trein reisden en hier aanwezig waren. Zij konden dan herkend worden. Eén van de overvallers bevond zich inderdaad op het station, maar de chef van de afdeling Bevolking gaf geen teken van herkenning.
Ondertussen waren de 105.000 Rauterzegeltjes en 700 blanco persoonsbewijzen overgebracht naar Utrecht. Ambtenaar Simons was ondergedoken, ook al was de Sicherheitspolizei niet op de hoogte van zijn betrokkenheid bij de kraak, omdat de chef Bevolking hierover niets gezegd had. Jan Poort had een sluitend alibi, gezien zijn afspraak met een Duitse instantie in Den Bosch en wist hiermee de Sicherheitspolizei te overtuigen. Zo kregen de Duitsers de daders niet te pakken. Bovendien volgden er geen represailles. Het succes van de kraak was dus groot. De volledige hoeveelheid zegeltjes was buit gemaakt, er waren geen doden of gewonden bij de overval gevallen en ook achteraf vielen er geen slachtoffers. Dankzij de zegeltjes konden veel onderduikers geholpen worden.