Titel: | Vogelvrij. De jacht op de Joodse onderduiker |
Schrijver: | Sytze van der Zee |
Uitgever: | De Bezige Bij |
Uitgebracht: | 2010 |
Pagina's: | 539 |
ISBN: | 9789023454328 |
Omschrijving: |
Het nieuwste boek van Sytze van der Zee gaat over de omvang en organisatie van de jacht op Joodse onderduikers tijdens de oorlog. De auteur, die voorheen werkzaam was als journalist, buitenlandcorrespondent van NRC Handelsblad en hoofdredacteur van Het Parool, is altijd gefascineerd geweest door het verraad en het kwaad in het algemeen en binnen de Tweede Wereldoorlog in het bijzonder. Hij maakte eerst naam met de uitgave van Potgieterlaan 7, waarin hij ingaat op het oorlogsverleden van zijn vader die NSB’er was. Als hij jaren later in contact komt met ene Ton Ahlers, die beweert dat zijn vader Anne Frank en haar familie heeft verraden, besluit hij onderzoek te gaan doen naar de jacht op Joodse onderduikers. Enkele jaren lang onderzoekt Van der Zee de dossiers in het Nationaal Archief en het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD). Hij vindt er veel documenten met informatie over het verraad van Joodse onderduikers. De meeste onder een laagje stof, want al lang niet meer door iemand ingezien. Het boek Vogelvrij is het resultaat van deze zoektocht van de auteur. Het resultaat stelt uiteindelijk toch teleur. Van der Zee claimt dat zijn boek gaat over de jacht op de Joodse onderduiker, maar dat is maar gedeeltelijk het geval. Hij suggereert ook op basis van uitgebreide studie van archiefstukken in het Nationaal Archief en het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie met iets nieuws te zijn gekomen, maar in wezen bevat het boek weinig echte nieuwe zaken en zeker geen opzienbarende. Het grootste bezwaar tegen het boek is echter dat de auteur de accenten in zijn beschrijvingen totaal verkeerd legt. Dat is eigenlijk nog mild uitgedrukt. Het doet gigantisch afbreuk aan het vele speurwerk dat Van der Zee heeft verricht en het inzicht dat hij geeft in de werkwijze van de Duitse vernietigingsmachine en de rol daarin van Nederlandse handlangers en verklikkers. In deel I en in het laatste deel van het boek (bijna honderd pagina’s lang) gaat de schrijver tot in detail in op de vraag wie de familie Frank en de andere onderduikers in het Achterhuis heeft verraden. In een soort dagboekvorm wordt verteld over alle vruchteloze pogingen om informatie te krijgen van de zoon van Ton Ahlers, de man die claimde degene te zijn geweest die de familie aan de Duitsers heeft verraden. Al die pogingen van Van der Zee leiden tot niets en er is eigenlijk geen enkele reden te bedenken waarom de schrijver ons zo hoognodig deelgenoot moet maken van zijn ongetwijfeld frustrerende ervaring met Ahlers jr. Op het eind van het boek voert hij, als een deus ex machina, de beruchte Joodse verklikster Ans van Dijk op als degene die het verraderswerk zou hebben gedaan. Een bewering die nergens met ook maar een geringste spoortje van bewijs wordt onderbouwd. Een wilde en op het eerste gezicht niet ondenkbare theorie, maar toch, na nuchtere lezing, helemaal opgebouwd uit niet altijd goed te duiden verklaringen en vooral veel aannames. Het geeft vervolgens een wat ongemakkelijk gevoel als de schrijver aansluitend heel stellig beweert dat Otto Frank dit altijd heeft geweten, maar dat geheim heeft gehouden omdat onder geen beding bekend mocht worden, dat een Joodse verraadster Anne Frank zou hebben verraden. In deel II en III gaat Van der Zee wel in op de jacht op Joodse onderduikers. In wezen doet hij hetzelfde wat acht jaar geleden Ad van Liempt al heeft gedaan in zijn boek Kopgeld, waar overigens aanzienlijk beter in beeld is gebracht hoe de Duitse vernietigingsmachinerie organisatorisch in elkaar steekt en welke relatief bescheiden rol de Nederlandse politiediensten en de zgn. colonne Henneicke binnen het geheel spelen. Want het aantal van ruwweg 8.000 à 9.000 joodse onderduikers die de speciale politiediensten en de mannen van Henneicke hebben afgeleverd bij de Hollandsche Schouwburg vallen wat mager uit bij de 100.000 Joodse Nederlanders die door de Duitsers zijn opgepakt en afgevoerd. Van der Zee wekt echter in zijn beschrijving zo’n beetje de indruk dat het verraderswerk in Nederland gigantisch is geweest en Nederland in Europa een bedroevend figuur slaat. Hij stelt het in wezen gelijk aan de Oost-Europese landen met een traditioneel sterk ontwikkeld antisemitisme en als gevolg daarvan hoge percentages slachtoffers. Een citaat: "Laten we even – bij wijze van spreken dan – de genocide in Rwanda vergeten, en die in Cambodja, de Sovjet-Unie van Josef Stalin, het communistische China van Mao Zedong, Srebrenica, ook de Armeniërs in Turkije. Want wat er in Nederland gebeurde tijdens de Duitse bezetting is volstrekt uniek en de cijfers spreken voor zich…..". Hoe afgrijselijk al het verraderswerk ook is geweest, een dergelijke inleiding bij hun moorddadige collaboratie is een beetje overdreven. Van der Zee gaat ook over de schreef door buitensporig veel aandacht te besteden aan het feit dat de Sicherheitsdienst, de Gestapo, het Devisenschutzkommando en de speciale politiediensten gebruik maakte van een aantal Joodse verraders en verraadsters. Weinig compassie daarbij overigens voor het feit dat de meeste personen uit deze groep hier pas toe overging na allerlei doodsbedreigingen en mishandelingen. Het aantal van honderdtwintig namen van Joden die onder druk verklikkers werden, is marginaal bij de 160.000 Joden in Nederland anno januari 1941. Van der Zee weet het te presenteren alsof die 0,1% van eminent belang waren binnen het totale vernietigingsproces. Bekende historici als De Jong en Presser hebben er al op gewezen dat die Joodse verraders er betreurenswaardig genoeg waren, maar hebben het verder slechts een marginaal verschijnsel gevonden. Terecht. Van der Zee bouwt er een hele theorie omheen dat de beide (Joodse) historici dit aspect bewust bijna geheel buiten beschouwing hebben gelaten, vanuit een gêne dat Joden lotgenoten zoiets hebben aangedaan. De tweede keer dat hij een soort Joods complot signaleert om het Joodse verraderswerk geheim te houden. Het geeft wederom een wat ongemakkelijk gevoel. In haar recensie op dit boekwerk in De Volkskrant verwijst Anet Bleich naar de historica Evelien Gans die het fenomeen van de "grijze benadering van de Tweede Wereldoorlog" heeft benoemd. Hetgeen inhoudt dat er geen zwart en wit meer is, dat er geen goeden en geen slechten meer zijn, maar dat iedereen een beetje slachtoffer en een beetje dader is. Ook SS’ers konden immers af en toe best wel gevoelig zijn en de Joden misdadig. Het riep in herinnering het pleidooi van de nabestaanden van Nederlandse SS’ers, die ergens in Letland of Estland een monument wilden hebben ter nagedachtenis van de gesneuvelde SS’ers. Ze hadden immers ook hun vaderlandse plicht gedaan. Gesneuveld is gesneuveld, aan welke kant maakt blijkbaar niet meer uit. We zijn allemaal slachtoffer. Bleich merkt niet ten onrechte op dat Van der Zee met zijn omschrijvingen en verklaringen gevaarlijk dicht bij deze invalshoek komt. Ad van Liempt heeft in zijn boek Kopgeld al een groot aantal kopstukken uit de colonne Henneicke in beeld gebracht. Van der Zee volgt min of meer dezelfde formule. Na een korte beschrijving van de speciale politiediensten en documentatiedienst worden in 300 pagina’s een stuk of twintig verraders waarvan door Van Liempt de doopceel nog niet was gelicht, besproken. De bulk van het boek bestaat dus uit dit soort portretten. Dit deel geeft een redelijk inzicht in de methodiek van de "Zentralstelle" en daaronder opererende instellingen, maar bovenal een angstaanjagend inzicht in al die verraders, verklikkers, NSB’ers, collaborateurs en Jodenjagers. Een deel van het groepje Jodenjagers wordt voor even aan de vergetelheid ontrukt. Hopelijk verdwijnen ze weer even geruisloos naar de achtergrond, ze zijn te onbelangrijk om onthouden te worden. Deze portretten zijn overtuigend geschreven, want schrijven kan Van der Zee wel. De eerder al genoemde punten van kritiek overheersen echter in grote mate. |
Beoordeling: | (Redelijk) |