De hier volgende tekst werd ons aangeboden door dhr. Van de Haar uit Tiel. Elders op deze website kunt u zijn oorlogsmemoires lezen. In de tekst die u nu voor u heeft gaat het echter niet om zijn eigen herinneringen, maar om die van dhr. Van der Kolk uit Ermelo. Op 11 juni 1945, dus kort na de bevrijding, was hij getuige van hoe zes kinderen in Tiel het slachtoffer werden van het ontploffen van een achtergelaten explosief.
Dhr. Jac van der Kolk uit Ermelo heeft een boekje geschreven over zijn belevenissen in de oorlog. Het heet: ‘Wegwezen’.
“Een persoonlijk verhaal. Over onderduiken en evacueren. Over een jongmens en zijn meisje. Over zijn onderduikouders en het overlijden van zijn vader. Over tabak snijden, kerkstrijd en de mislukte landing bij Arnhem. Over de Feldgendarmerie, een veerman en slapen in een kelder vol water. Over een Duitse latrine in de achtertuin. Over de tragische dood van vijf kleuters. Over hoop en twijfel, verdriet en spanning. Over donkerheid en... over Licht.”
Het boekje is niet in de handel verkrijgbaar. Maar voor wie het wil lezen kan dat doen in het Regionaal Archief Rivierenland in Tiel. Een gedeelte van zijn verhaal publiceren wij, met goedkeuring van de schrijver, hieronder. Het gaat over die verschrikkelijke gebeurtenis op 11 juni 1945 in Tiel. Tiel is op het eind van de oorlog frontstad geweest. Een groot gedeelte van de binnenstad lag in puin. De stad was vrijwel onbewoond omdat de inwoners moesten evacueren vanwege de enorme beschietingen van de overkant van de Waal door de geallieerden. Na de capitulatie van de Duitsers troffen de inwoners een grote chaos aan. Ook Jac van der Kolk. Teruggekomen na vijf maanden evacuatie was hij bezig het ouderlijk huis op de Lingedijk 74 weer bewoonbaar te maken. Dat huis was beschadigd ,vervuild en leeggeplunderd door Duitse soldaten,die er vijf maanden in hadden gebivakkeerd.
Nogmaals: het is 11 juni 1945, een uur of drie ’s middags. Ik sta nog wat te klussen in huis. Daar komt buiten op straat een stel kleuters aan. Allemaal van een jaar of vijf tot zeven. Zij marcheren op hun manier, met een geïmproviseerde trommel, allemaal een helm op, op een na, en allemaal met een stok als geweer. Zij spelen oorlogje. Het jongetje zonder helm (ik ken hem wel) vraagt aan mij: “Hebt u een helm voor mij?” Natuurlijk, ik heb er wel een stuk of zes in de kelder liggen. Ik zoek dan een mooie helm voor hem uit en daar gaan ze weer verder: De jeugd marcheert. Allemaal geleerd in de oorlog. Ik ga weer naar binnen en nog geen vijf minuten later is daar een oorverdovende knal. De hele omgeving schudt. Iedereen schrikt zich wezenloos. Wat gebeurt daar? Ik hol in de richting waar die jongetjes naar toe zijn gegaan. Want daar hoor ik ook die knal vandaan komen.
Wat ik even later aantref is met geen pen te beschrijven. En ik zal dat mijn hele leven ook niet meer vergeten. Het blijft gegrift op mijn netvlies. Daar liggen, ‘mijn’ kinderen van zoëven op de grond: zwaar gewond of dood. Ik weet het niet. Geschreeuw alom. Kruipende en bloedende kinderen. Schreeuwende volwassenen die willen helpen, maar niet kunnen. Ik ken ze allemaal, stuk voor stuk. Ze waren vijf minuten geleden nog bij mij. Kinderen van Sijsma, knulletje van Zijderveld, en meisje Bennink, en jochie Simons, vriendjes, broertjes en neefjes. O, God!
Ik moet handelen. Ik krijg een laken aangereikt en wikkel daarin een jongetje in een blauw (matrozen - ? ) pakje, hij kijkt mij aan. Ik herken hem: Sjoertje, een zoontje van Ate en Lena Sijsma, zijn ingewanden puilen uit zijn opengereten buikje. Ontzettend. Ik strijk even voorzichtig door zijn krullenbol en wikkel hem dan in een laken en geef hem aan iemand (een broeder of agent?) die verder voor hem zal zorgen.
Dan ga ik naar de volgende. Die ligt een meter verder. Hij ligt te roepen. Hij is gewond aan zijn been. Ook hem wikkel ik in een laken en ook hij gaat naar het ziekenhuis. Het blijkt een neefje te zijn van het kereltje dat ik eerder opgeraapt heb. Zijn broertje, ook een Sjoerdje, wordt eveneens, dodelijk gewond, weggevoerd. Epétje Sijsma – want zo is zijn naam – is de enige, die de ramp overleeft. Ik ken hem goed. Hij is de jongste van de zes kinderen van de “optocht”van die middag.
Die dag, 11 juni dus, worden de getroffenen uit Tiel naar het ziekenhuis in de Mariënwaard gebracht. Nel zit daar op de administratie en zij moet de kinderen ‘administratief’ verwerken. Zij moet uit de mond van de ouders de nodige gegevens vernemen. Daarbij heeft de geloofsrust die Pie Sijsma, de moeder van het overleden Sjoerdje en zijn gewonde broertje Epé, uitstraalt, een onuitwisbare indruk op haar gemaakt. Gedurende haar hele leven heeft Nel dat steeds weer gememoreerd. Die 11e juni 1945 wordt en blijft een pikzwarte dag voor het teruggekeerde Tiel. Onbegrijpelijk, waarom toch, o God? Nu, deze jonge kinderen?
Een paar dagen later is de begrafenis. Vanuit Eben Haëzer, de Hervormde Kerk ( de Gereformeerde Kerk in het Scheidingsstraatje is tijdens de beschietingen volkomen verwoest). Ds. Wiepkema (Gereformeerd) en Ds. Van ’t Hof ( Hervormd) leiden de dienst. Wij hebben ook een uitnodiging gekregen. Nel is ook aanwezig. Alles heel verdrietig en heel indrukwekkend. Maar wel onherroepelijk.
Later is gebleken dat de kinderen op die bewuste middag , nadat zij bij mij zijn weggegaan, aan het eind van de Lingedijk op een soort vuilnishoop een kistje vinden. Zij pakken het op en één van de kinderen, nieuwsgierig als zij zijn, begint aan een schroefje te draaien. Achteraf blijkt het een soort trotylmijn te zijn geweest. Met als gevolg: vijf doden en een gewonde. Bij één jongetje blijkt zelfs het hoofd afgerukt te zijn en over een nabij gelegen boerderij geslingerd. Het werd later honderd meter verderop gevonden. Gruwelijk!
Onmiddellijk na het ongeluk wordt het terrein afgezet door de Canadese militaire autoriteiten. Deze geven daarbij vijftig of zestig Duitse krijgsgevangenen opdracht met pieken het omliggende terrein af te speuren naar nog meer mijnen. Je weet nooit of er nog meer verborgen liggen. Bij mijn weten is er nooit meer iets gevonden.
Jac van der Kolk, Ermelo 2008.
Over het hier beschreven drama schreef dhr. Van der Kolk het volgende gedicht:
Ze stappen de hoek van de Bönhoflaan om
Met namaakgeweren en speelgoedtrom,
Hun helmen in soorten en maten
Creëren zes stoere soldaten.
Ik zie ze marcheren: drie rijen van twee
De Sjoerdjes en Helmus, Willy, Albert en Pé
Hun leger rukt op naar het noorden
Soldatencadans zonder woorden.
Op de Lingedijk: halt! bij de grenspaal van Drumpt
Waar mensen het oorlogsvuil hebben gedumpt
Dat zij thuis niet durfden bewaren
Een plek vol verborgen gevaren.
Die vuilstort trekt als een magneet
Nieuwsgierigheid maakt blind
Een kistje krap een handpalm breed
Betovert ieder kind.
Dan barst de bom, een hels akkoord
Met bliksems woest en wrang.
Vijf kleuters worden bruut vermoord
Een kind krijgt levenslang.
Gedenk dan, wie dit leest of hoort,
De kind’ren in hun dood.
Die achterbleven lijden voort
Met vragen levensgroot.
Bemoedig hen die verder gaan,
Gekwetst, gewond, geraakt,
Zodat in hun beproefd bestaan
Weer ruimte wordt gemaakt.
Op 4 mei 2009 heeft dhr. Van der Kolk een persoonlijke herdenking gehouden op de plaats waar het drama zich heeft afgespeeld. Hij heeft nog een keer de afstand gelopen van het toenmalig ouderlijk huis op de Lingedijk 74 in Tiel naar de plek van het onheil. Daar heeft hij aan de aanwezigen het verhaal verteld en het door hem gemaakte gedicht voorgedragen. Vervolgens heeft hij het gedicht opgehangen aan een paal. Van der Kolk werd begeleid door een zoon en kleinzoon. Aanwezig waren verder mevrouw Walraven - Bennink, zus van de omgekomen Willy Bennink, de heer J. van Zijderveldt, broer van de omgekomen Albert van Zijderveldt. Ook de heer P. Sijsma, de enige overlevende was aanwezig. Verder een aantal belangstellenden.