Von Papen wordt aangeklaagd op de Punten Een en Twee van de Aanklacht (uitleg).
Hij werd op 1 juni 1932 benoemd tot Reichskanzler en werd op 2 december 1932 opgevolgd door Von Schleicher. Hij werd op 30 januari 1933 benoemd tot vice-Kanselier in de regering Hitler en op 13 november 1933 tot Algemeen Gevolmachtigde voor de Saar. Op 26 juli 1934 werd hij benoemd tot Minister in Wenen en werd op 4 februari 1938 teruggeroepen. Op 29 april 1939 werd hij benoemd tot Ambassadeur in Turkije. Hij keerde naar Duitsland terug toen Turkije in augustus 1944 de diplomatieke betrekkingen met Duitsland verbrak.
In 1932 en 1933 steunde Von Papen Hitler actief bij het vormen van het Coalitiekabinet en steunde zijn benoeming tot Kanselier op 30 januari 1933. Als vice-Kanselier in dat kabinet had hij deel aan het consolideren van de macht van de Nazis in 1933. Op 16 juni 1934 hield Von Papen echter een rede in Marburg die een veroordeling bevatte van de pogingen van de Nazis de vrije pers en de Kerk te onderdrukken; het bestaan van een terreurregime en van “150 procent Nazis” die “wreedheid” verwaren met “vitaliteit.” Op 30 juni werd Von Papen, in de golf van geweld die samenhing met de zogenaamde Röhm Putsch door de SS gevangen gezet, zijn kantoorpersoneel gearresteerd, en twee van zijn medewerkers vermoord, waaronder de man die hem had geholpen bij het opstellen van de Marburg rede. Von Papen werd op 3 juli 1934 vrijgelaten.
Niettegenstaande de moord op zijn medewerkers aanvaardde Von Papen op 26 juli 1934 de post van Minister in Oostenrijk, de dag nadat Dolfuss was vermoord. Zijn benoeming werd aangekondigd in een brief van Hitler waarin hem werd opgedragen de betrekkingen tussen de twee landen in “normale en vriendschappelijke banen” te leiden en waarin Hitler hem verzekerde van zijn “volledig en onbeperkt” vertrouwen. Als Minister voor Oostenrijk was Von Papen actief bij de pogingen de Nazi partij in Oostenrijk te versterken met het doel de Anschluss tot stand te brengen. Begin 1935 woonde hij een conferentie bij in Berlijn waarop beleid werd vastgesteld om alles te voorkomen dat de schijn zou wekken van een Duitse interventie in de binnenlandse aangelegenheden van Oostenrijk. Toch regelde hij dat er 200.000 Reichsmark per maand werd overgemaakt naar de “de vervolgde Nationaalsocialistische slachtoffers in Oostenrijk.” Op 17 mei 1935 bracht hij Hitler verslag uit van de resultaten van een vergadering met Kapitein Leopold, de leider van de Oostenrijkse Nazis en drong er bij Hitler op aan een verklaring af te leggen om de nationale onafhankelijkheid van Oostenrijk te erkennen en om te voorspellen dat het resultaat nuttig kon zijn bij het formeren van een coalitie tussen de Christen Socialisten van Schuschnigg en de Oostenrijkse Nazis tegen Starhemberg. Op 27 juli 1935 meldde Von Papen aan Hitler dat de eenwording tussen Oostenrijk en Duitsland niet tot stand kon worden gebracht door druk van buitenaf maar alleen door de kracht van de Nationaalsocialistische beweging. Hij drong er op aan het karakter van de Oostenrijkse Nazi partij te veranderen in een gecentraliseerde Rijksgermaanse partij die een verzamelpunt zou moeten worden voor alle nationalistische Duitsers.
Von Papen was van tijd tot tijd betrokken bij politieke demonstraties van de Nazis, hij steunde Nazi propaganda activiteiten, diende gedetailleerde rapporten in over de activiteiten van de Nazi partij en routineverslagen betreffende de militaire defensie van Oostenrijk. Zijn Oostenrijk beleid resulteerde in de Overeenkomst van juli 1936 waarbij in naam de betrekkingen tussen Oostenrijk en Duitsland hersteld werden naar een “normale en vriendschappelijke” vorm maar die een geheime clausule bevatte die voorzag in amnestie voor Oostenrijkse Nazis, het opheffen van censuur op Nazi publicaties, het hervatten van politieke activiteiten door de Nazis en de benoeming van mensen in de regering Schuschnigg die de Nazis welgezind waren.
Na de ondertekening van deze overeenkomst bood Von Papen zijn ontslag aan maar dit werd niet aanvaard. Daarop bleef hij voortdurend druk uitoefenen op de Oostenrijkse regering om Nazis in de regering Schuschnigg op te nemen en hen belangrijke posten te verschaffen in het Vaterlandfront, Oostenrijk’s enige legale partij. Op 1 september 1936 schreef Von Papen aan Hitler dat anti-Nazis in het Oostenrijkse Ministerie van Veiligheid de infiltratie van Nazis in de Oostenrijkse regering ophielden en adviseerde om “langzaam toenemende druk uit te oefenen met als doel een verandering van het regime tot stand te brengen.”
Op 4 februari hoorde Von Papen dat hij werd teruggeroepen als Minister voor Oostenrijk, op hetzelfde moment waarop Von Fritsch, Von Blomberg en Von Neurath van hun functies werden ontheven. Hij deelde Hitler mee dat hij zijn ontslag betreurde omdat hij sinds november 1937 had geprobeerd Schuschnigg ertoe te bewegen een onderhoud met Hitler aan te gaan en Schuschnigg zijn bereidheid had aangegeven dat ook te doen. Handelend op instructie van Hitler keerde Von Papen toen naar Oostenrijk terug en regelde het onderhoud dat op 12 februari 1938 in Berchtesgaden werd gehouden. Von Papen vergezelde Schuschnigg naar dat onderhoud en aan het einde adviseerde hij Schuschnigg in te gaan op Hitler’s eisen. Op 10 maart 1938 gaf Hitler Von Papen bevel naar Berlijn terug te keren. Von Papen was op 11 maart in de Kanselarij toen bevel werd gegeven voor de bezetting van Oostenrijk. Er is geen bewijs aangevoerd dat aantoont dat Von Papen een voorstander was van de beslissing, Oostenrijk met geweld te bezetten en hij heeft getuigd dat hij er bij Hitler op heeft aangedrongen die stap niet te zetten.
Na de annexatie van Oostenrijk trok Von Papen zich uit het openbare leven terug en er is geen bewijs dat hij op enige wijze aan politiek deelnam. Hij aanvaardde in april 1939 de post van Ambassadeur in Turkije maar er is geen bewijs aangevoerd dat hij in die positie door zijn activiteiten bij misdaden was betrokken.
Het bewijsmateriaal laat er geen enkele twijfel over bestaan dat Von Papen’s voornaamste doel als Minister voor Oostenrijk was het ondermijnen van het Schuschnigg regime en het versterken van de Oostenrijkse Nazis met het doel de Anschluss tot stand te brengen. Om dit plan door te voeren maakte hij gebruik van zowel intriges als intimidatie. Maar het Handvest maakt dergelijke schendingen van de politieke moraliteit, hoe slecht die ook mogen zijn, nog niet tot een misdaad. Volgens het Handvest kan Von Papen alleen schuldig worden bevonden als hij deelgenoot zou zijn geweest aan het voorbereiden van een aanvalsoorlog. Er is geen bewijs dat hij deel had aan de voorbereidingen waarvan de bezetting van Oostenrijk slechts een stap in de richting van verdere agressieve acties was, of dat hij zelfs deel had aan de plannen om Oostenrijk, indien nodig middels een aanvalsoorlog te bezetten. Maar het is niet buiten redelijke twijfel vastgesteld dat dit het doel van zijn activiteiten was en daarom kan het Tribunaal niet handhaven dat hij deelgenoot was van het algemene plan waarvan hij onder Punt Een wordt beschuldigd of deel had aan de voorbereiding op aanvalsoorlogen waarvan hij onder Punt Twee wordt beschuldigd.
Het Tribunaal acht Von Papen niet schuldig aan de Aanklacht en bepaalt dat hij door de Bode in vrijheid wordt gesteld zogauw de zitting is geschorst.
Uitleg van de vier aanklachten: