Vertaald uit het Engels | |
Hoofdpersoon: | Louis Caldwell Gray |
Eenheid: | Royal Navy |
Plaats van handeling: | o.a. Groot-Brittannië en Frankrijk |
Datum van handeling: | 1942 - 1945 |
Datum van eerste publicatie: | 2 maart 2004 |
Hier volgt een waar gebeurd verhaal, geschreven door ‘Engineman’ Louis Caldwell Gray (geboren in 1922 in South Shields), over een man en zijn schip dat ingezet werd op de kust van Arromanches de nacht vóór D-Day, 6 juni 1944.
Harbour Defence Motor Launch (HDML)1383
Van alle verschillende klassen marinevaartuigen was er geen enkele zó verkeerd betiteld als de HDML. Tijdens de twee jaren van haar inzet was HDML 1383 alleen in de haven te vinden om brandstof in te nemen, om bevoorraad te worden en, éénmaal, om een grote reparatie te ondergaan.
De rest van de tijd waren we constant betrokken bij het uitvoeren van opdrachten die varieerden van escortetaken en antiduikbootoperaties tot fungeren als reddingsvaartuig; zelfs mijnenvegen was ons beschoren. Maar ook konvooibegeleiding en het uitvoeren van verkenningspatrouilles waren voor ons weggelegd. Waar we ook maar nodig waren werden we ingezet zoals dat gebeurde met de meeste HDML’s.
Opgeleid voor gevechtsacties
Ik trad in dienst bij de algemene dienst van de marine in 1942. Aangezien mijn ervaring waarschijnlijk typisch is voor rekruten, die uitsluitend bij gevechtsacties betrokken zouden worden (‘Hostilities Only Recruits’), is dit verslag wellicht slechts van marginaal historisch belang.
Na de introductie en basisopleiding op
Patrouilledienst
De Patrouilledienst had een reputatie om te opereren onder harde en vooral gevaarlijke omstandigheden. En misschien was de gage van sixpence (2,5 shilling) per dag ook wel een extra aantrekkelijk punt. Ik bevond me al spoedig aan boord van een trein naar Lowestoft en de technische school die gevestigd was in het gebouw van St. Lukes Hospital.
Na een opleiding over verbrandingsmotoren kreeg ik een aanstelling op HMS Memento, die indertijd betrokken was bij een groot aantal verschillende escortdiensten vanuit Oban aan de westkust van Schotland.
Geen hazewind van de oceaan
HMS Memento was nou niet bepaald een hazewind van de oceaan te noemen: het was een oude trawler uit Buckie van voor de oorlog. Tubby McCleod, de motorman, was indertijd haar machinist. De eerste officier had voorheen zijn eigen trawler gevaren vanuit Fleetwood. De kanonier was een vissersman uit Grimsby. De kok, een goed gehumeurde dokwerker uit Liverpool, excelleerde in het voorschotelen van zijn plaatselijke lekkernij ‘Scouse’. [Een soort stamppot, oorspronkelijk een vissersmaaltijd van gekookt vlees, groenten en scheepsbeschuit. In Nederland noemen we een dergelijke stampot labskous. Red.]
De kapitein, die we slechts zelden zagen, was een schriel mannetje dat volgens de geruchten zeer welvarend moest zijn. Hij bracht de meeste tijd door in de zeer ruime officierskajuit die geïnstalleerd was in het voormalige visruim.
De microkosmos van de oude marine
Net zoals met de rekruten van de Royal Arthur was de bemanning vrijwel een afspiegeling van de marine uit de tijd van de geronselde zeelui. In die tijd bestond een bemanning niet alleen uit de meest fitte en bereidwillige werklieden, maar zeker ook uit lui, dom en misdadig uitschot en ook daar werden zeelieden van gemaakt.
Voor een beïnvloedbare jongeling, vers geplukt uit het pluche van een zakenbank in de City, was het een blik op het leven en op omstandigheden waar hij voorheen geen idee van had gehad.
Primitieve toestanden
Een zeeman kwam terug aan boord na een nachtje stappen aan de wal. Hij was een meisje tegengekomen en samen waren ze naar een verlaten heuvel buiten Oban gewandeld. Op een bepaald moment wilde hij zijn zin doordrijven, maar zij bood tegenstand. Op een doodnormale manier vertelde hij dat hij haar zodanig op haar falie had gegeven totdat ze toegaf om zich uit te kleden en hij haar verkrachtte. Het was de ijskoude manier waarop hij dit relaas deed dat het zo verbijsterend maakte.
Het verblijf voor de bemanning was behoorlijk primitief met tien gestapelde kooien die rond de gebogen achtersteven waren opgesteld. De stoomwinch op de voorplecht stond vlak naast het enige toilet, zodat het de enige plek was waar je warm kon zitten. Het was echter niet een plekje voor preutse lieden want als er iemand langskwam kon je allerlei commentaar verwachten. En natuurlijk, als je zo ver vooruit moest hurken, was het bij slecht weer echt een kwestie van haast maken met wat je aan het doen was.
Warm water om jezelf te wassen of om je kleren te wassen werd verkregen door een puts zeewater te scheppen en daar een straal oververhitte stoom van de stoomlier doorheen te blazen.
Het wonder van de machinekamer
Het was de machinekamer die werkelijk een wonder was. De hoofdmotor was een enorme zescilinder Gardiner diesel. De koppen van de zes cilinders waren ieder voorzien van een brander. Deze moesten ieder apart worden ontstoken tot de cilinderkoppen witheet waren en er gecomprimeerde lucht in de motor werd geperst om de zuigers in beweging te zetten die de krukas aan het draaien brachten.
Het op gang brengen van de machine was een gloeiend hete, lawaaierige bedoening die behoorlijk wat behendigheid vereiste om het tot een gesynchroniseerde beweging te brengen.
De evenwichtige negen maanden
HMS Memento was benauwd en ontbeerde elke finesse, maar nadat ik de eerste schok te boven was gekomen hield ik van elk moment dat ik doorbracht tussen de westelijke eilanden.
We leden onder de vreselijkste stormen in de winter en toen ik een stortbad van de ijskoude zee meemaakte twijfelde ik er aan of mijn kop nog wel op mijn romp zat. We verzamelden meeuweneieren in het voorjaar voor ons ontbijt. We maakten ’s zomers heerlijk rustige pauzes door in de luwte van de eilanden, toen een keer de schreeuw ‘man overboord’ ons opschrikte en ik me weer eens in het water bevond om er een idioot uit te halen die totaal overstuur was.
Op een ochtend kregen we versgebakken broodjes van een bakker toen we weer eens terugkeerden in Oban. We zwommen en roeiden en zeilden in de beschutte wateren wanneer de dienst dit ook maar toeliet. En zelfs mijn vertrek was een moment om even bij stil te staan toen de CO [commanding officer; Red.] zijn spijt uitdrukte want hij had, zoals hij stelde, ‘grote plannen met mij’.
Opleiding tot motordrijver
Ik verliet de Memento in juni 1943 en ging terug naar St. Luke. Daarvan herinner ik me nog het fameuze gezegde van de commandant: “De onderofficieren lopen rond alsof ze eigenaar zijn van deze plaats en de manschappen lopen erbij alsof het ze geen snars kan schelen van wie deze plek is.” Ik zou worden opgeleid tot motordrijver [engineman; Red.]
Het was mijn wens om zo spoedig mogelijk terug te gaan naar zee, maar ik werd naar ‘Thornicroft’ gestuurd (vandaag de dag bekend onder de naam VT Group plc) in Reading voor een zesmaandse cursus over dieselmotoren. Ik hield van de lucht van de motorolie en van de creatieve manier om van stukken ruw metaal mooie en glanzende machineonderdelen te maken.
Aan het eind van de cursus werd ik tot mijn grote voldoening overgeplaatst van de Patrouilledienst naar de Light Coastal Forces op een gloednieuwe motorboot die op dat moment gebouwd werd in Brightlingsea.
Mijn kennismaking met HDML 1383
Ik ontmoette mijn commanding officer, luitenant B. Kington, RNVR (Royal Naval Volunteer Reserve), in Londen en we reisden samen af naar de scheepswerf waar we voor het eerst de HDML 1383 zagen. Wat een verschil met de HMS Memento!
Goed georganiseerde schuit
Voor eens in de geschiedenis van de marine werd er aan de accommodatie gedacht. Het bemanningenverblijf was in de vooruit, evenals de galley [kombuis. Red.], met een benedendekse verbinding naar het afgesloten stuurhuis.
Achter het stuurhuis was een open brug waarvandaan één luik toegang bood tot de machinekamer en een ander luik naar de achterverblijven leidde. Daar bevonden zich een hut met eigen toilet die ik met de koksmaat moest delen. Op het achterdek bevond zich de radiohut en daarachter het officiersverblijf.
Goed uitgemonsterd
Als een begeleidingsvaartuig waren we behoorlijk goed uitgemonsterd. De 20mm Oerlikon op het achterschip was een schitterend stuk geschut. De twee rekken met dieptebommen zagen er doeltreffend uit maar we hebben ze nooit hoeven te gebruiken. Op de open brug stonden op elke vleugel een dubbelloops Vickers .303 machinegeweer.
Op de voorplecht hadden we oorspronkelijk een drieponder kanon van waaruit de granaat soms gierend over de horizon verdween en andere keren angstwekkend dicht voor de boeg uit de loop tuimelde. Op een keer werd die vervangen door nog een Oerlikon waardoor we veel effectiever werden. In mijn jaren op zee heb ik nog nooit een wapen afgevuurd noch werd ik ooit getroffen.
Minimaal zeemanschap
De bemanning was typisch voor hetgeen men doorgaans aantrof op de kleine schepen. De meerderheid was in haar latere tienerjaren of net aan twintig. Plus nog één of twee oudere kerels, maar welhaast geen enkele had zeebenen.
Onze commandant, die bij ons bekend stond als Bert, was een rustige, beheerste man die bij de BBC werkte voor de oorlog. De eerste officier, sub-lieutenant De Nobriga, NRVR, onvermijdelijk bekend als Nobby, kwam recht van de universiteit.
Hij was jong en belust op actie en op nieuwe ervaringen en we werden, zo goed en zo kwaad als de omstandigheden dat toelieten, vrienden. Aan het eind van onze diensttijd en na de demobilisatie kwam hij me in Londen thuis nog eens opzoeken in een glanzende rode sportauto en we haalden onze vriendschap nog eens op.
De koksmaat, Ernie Knott, was een straatjongen uit het East End in Londen en met zijn 34 jaar de oudste aan boord. Hij was in het bezit van een aantal gevleugelde uitdrukkingen die de neiging hadden je bij te blijven naast een filosofie van de kouwe grond die de jongere bemanningsleden nog wel eens verbijsterd deed staan. Ik haal aan: “Een staande pik heeft geen geweten”. Hetgeen van toepassing leek op de zeeman van de Memento, waarover ik eerder verhaalde.
Een bonte mengeling
De stokers, seiners, kok, dekhengsten en kanonniers waren geen van allen ouder dan begin twintig. Eén van hen, die Tich genoemd werd, had het gezicht en het uiterlijk van een jochie maar wel één met de streken van een volwassene, hetgeen hem bij de meisjes groot succes opleverde.
Een andere zeeman was winkelbediende geweest voor hij bij de marine kwam, waar hij een natuurlijk talent bleek te bezitten voor wapens. Met de 20mm Oerlikon was hij een trefzekere schutter en tenzij hij met geweld werd weerhouden, kon hij op elk willekeurig moment een fladderende zeemeeuw uit de lucht knallen alsof hij een vlieg doodsloeg met een vliegenmepper.
Hij was ook nog een uitzondering in de zin van: “Waar rook is is vuur.” Hij was een ongelooflijke leugenaar die voor geen enkele onwaarheid terugdeinsde, of dat nu ergens toe leidde of niet. Alles wat hij daar ooit wijzer van werd, waren de afstraffingen die hij kreeg.
Een ongebruikelijke gave
Eén van mijn stokers*, een betrouwbare en competente vakman, recht uit een fabriek in Manchester, was verloofd met een meisje uit zijn buurt. Toen hij hoorde dat we een paar dagen in de haven zouden blijven, regelde hij een bezoekje aan boord voor haar.
Terwijl hij aan wal ging werd er wild gespeculeerd in de messroom over de manier waarop hij haar zou kunnen blijven behouden in zo’n godverlaten plek. Hij ontzenuwde prompt elke afweging door spiernaakt van het galjoen [= de wc; Red.] te komen en zijn indrukwekkend geschapen lid te tonen. Het was werkelijk een opvallend geval.
Maar genoeg! Ze kwamen uit elke hoek van de samenleving, allen met hun eigen goede en kwade eigenschappen en hun eigen morele opvattingen, maar voor de marine waren ze allemaal doodgewoon: varensgasten.
[* Ondanks het feit dat het schip was uitgerust met dieselmotoren bleef de rang “stoker” toch bestaan bij de Royal Navy; waarschijnlijk het best te vertalen als “olieman”. Red.]
Genieten van verplicht walverlof
In januari van 1944 voerden we een testvaart uit waarbij de verse bemanning zich moest inwerken op het nieuwe schip. We volgden de gehele oostkust waarbij we zulke zware winterstormen meemaakten dat we diverse keren moesten schuilen in verschillende havens.
We lagen in Hartlepool waar we tijdens het passagieren de allergrootste danszaal aantroffen die ik ooit van mijn leven gezien had. Bij het stappen ging de bemanning doorgaans als één groep de wal op, met uitzondering van de wachtdienst, en we gingen meestal naar de plaatselijke danszaal op zoek naar gezelschap.
We liepen Tyne binnen om te schuilen en ik was in de gelegenheid om vrienden op te zoeken die ik al jaren niet gezien had. In de Firth of Forth lagen we verschillende dagen vast door een storm en werd ik in de gelegenheid gesteld om familiebanden aan te halen met een oom en tante. De discipline op de kleinere schepen was altijd een stuk minder streng en ik was daardoor in de gelegenheid om mijn dagelijkse rantsoen rum op te sparen in een fles die ik aan mijn oom bracht, die begon te stralen toen ik hem mijn vuurwater aanbood.
Boodschap in een pak tabak
Ik nam de gelegenheid te baat om te schuilen voor de allerkoudste oostenwind die ik ooit had meegemaakt en begaf me naar Paisley om Marion op te zoeken. Een jongedame wier adres en pasfoto ik had aangetroffen in een pakje ‘Dobie’s Four Square’ pijptabak. Dit was iets dat geregeld werd gedaan door meisjes die in de fabriek werkten waar belastingvrije artikelen voor de strijdkrachten werden vervaardigd.
Dit was een onschuldige bezigheid die een lichtstraaltje bracht in het leven van menig zeeman en het was tevens illustratief voor een tijd waarin allerlei soorten van mensen uitkeken naar een vriendschap met behoefte aan een contact in wat toch wel zeer onzekere tijden genoemd konden worden. Ik werd uitgenodigd voor een etentje met Marions familie en ging nog een keertje terug, maar zoals het zeelui betaamt, uiteindelijk trokken we weer het zeegat uit.
Poederkoffie en Schotse zondagen
We voeren weg uit Leith maar werden al spoedig de haven van Buckie in gedreven om te schuilen, waar we voor het eerst kennis konden maken met de absolute en vervelende saaiheid van een Schotse zondag. We voeren verder naar Inverness en in plaats van het geweld van het tij in de Pentland Firth te trotseren, namen we het Caledonische Kanaal om door te steken naar de westkust.
In een kleine winkel halverwege het kanaal kwam ik voor het eerst in mijn leven in aanraking met Nescafé oploskoffie. Ik genoot van het volgende stuk van de reis want we lagen een paar dagen in Oban. Daarna koersten we zuid naar Falmouth.
Een pijplijn op de zeebodem
Eerst opereerden we voornamelijk vanuit Dover, dat na jaren van bombardementen met de zware kanonnen vanuit Calais een verlaten oord was geworden. We gaven er de voorkeur aan om ons walverlof door te brengen in Folkestone. En terwijl de plannen voor de invasie in Normandië vastere vormen begonnen aan te nemen leerden we Het Kanaal en de andere havens steeds beter kennen.
Gedurende de maanden van voorbereiding van de invasie op D-Day werden we belast met vele verscheidene taken. Eén van de interessantste was wel die van ASDIC* escort terwijl PLUTO, de pijplijn over de zeebodem werd aangelegd om de invasietroepen van brandstof te voorzien.
*ASDIC, of in het Amerikaans SONAR, staat voor de apparatuur ontworpen door en genaamd naar de “Anti-Submarine Detection Investigation Committee” dat een geluidsgolf onder water uitzendt en waarvan de echo als ‘een ping’ wordt opgevangen om de afstand tot een voorwerp te bepalen.
Baken voor de invasievloot
Naarmate de dag naderde werden we uitgerust met speciale navigatieinstrumenten en toen, met een aanvullenden bemanning aan boord, voeren we onder dekking van de duisternis naar een punt voor de kust vlak bij Arromanches. We gingen voor anker om als baken te dienen voor de eerste schepen van de invasievloot die toen al de havens van de Engelse Kanaalkust verlieten.
Bij het aanbreken van de dag zagen we de aaneengesloten rijen schepen die over de horizon opdoemden en ons voorbijvoeren in de ene onafzienbare golf na de andere, tot in de nok gevuld met soldaten en wapentuig. Ook werd de ene na de andere aanvalsgolf van vliegtuigen onthuld die overkwamen om het achterland van de kust te bestoken. We luisterden met ontzag in het nu volle daglicht naar de zware marineartillerie die onafgebroken salvo’s afvuurde op uitgekozen doelen op de kust.
Herinnering aan kleine zaken
Ik ben vaak gevraagd naar de mijn indrukken en ervaringen van D-Day en de dagen die erop volgden. Zoals zo vaak zijn het de details waar je geheugen aan blijft hangen.
Ik was pijproker en ik had kort geleden de mijne gebroken. Ik keek op een dag een beetje in het water toen ik een pijp voorbij zag drijven. Wie die zou hebben verloren en onder welke omstandigheden kon ik niet bevroeden, maar nadat ik hem uit het water had gevist, kon ik mezelf er niet toe zetten hem te gebruiken.
Een welvoorbereide operatie
Mijn alles overheersende indruk is die van een ongelooflijke verbeeldingskracht en voorbereiding die uit de gehele planning duidelijk werd. Dat bleek uit vrijwel alle acties die op touw werden gezet.
Het beste bewijs daarvan was misschien wel de uiterst langzame aanvoer van de Mulberry-haven. Allereerst de oude vrachtschuiten die afgezonken werden als blokkadeschepen en daarna de immens grote betonnen caissons die voor de kust tot zinken werden gebracht om bescherming te bieden aan de invasietroepen tegen de gierende stormen over Het Kanaal, en geloof me, óf het stormde! [Eén van de twee Mulberry-havens is inderdaad nooit gebruikt om dat deze door de zware storm uiteen werd geslagen. Red.]
Drijvende bakkerijen en kombuizen
Mijn tweede indruk van een gedetailleerde planning werd geleverd door de aanblik van landingsvaartuigen die uitgerust waren als drijvende bakkerijen en keukens. Zij zorgden voor vers brood en warme maaltijden voor de bemanningen van de kleine vaartuigen zonder zich ook maar even tijd te gunnen om zelf iets te nemen.
Ik kreeg het gevoel dat, wanneer er ook aan deze soort van eenvoudige details was gedacht, de gehele operatie compleet en perfect was voorbereid en de oorlog zeker moest worden gewonnen.
Manusje-van-alles
Nu, met de invasie van Europa goed onderweg, kregen we onze baan van klusjesman weer terug. We trokken een vastgelopen landingsvaartuig van het strand bij Arromanches onder het snijdende commentaar van een driftige Navy Captain, Red Ryder, die Bert verweet niet genoeg inzet te leveren, terwijl die in werkelijkheid trachtte mijn motoren te ontzien die toch waarlijk niet het vermogen van een sleepboot hadden.
We begeleidden schepen tussen de kusten. We escorteerden een klein konvooi samen met een destroyer door een zware storm richting Cherbourg, om bij aankomst vast te stellen dat alle andere waren teruggekeerd vanwege het weer. Aangezien de bevelvoerende officier zich niet meer bij ons bevond weigerden de Amerikanen ons de toegang en we moesten de storm uitzitten op open zee terwijl ik af en toe dacht dat de motoren van hun steunen zouden vliegen.
De eerste vliegende bommen in zicht
Op een nacht terwijl we richting Engeland voeren, hoorden we het geluid van een motor boven ons hoofd. Het vliegtuig moest zich wel in moeilijkheden bevinden want het had een lange staart van vlammen en spoedig daarna stortte het in zee. We koersten er onmiddellijk op af maar vonden geen overlevenden. Later bleek dat we waarschijnlijk een van de eerste Duitse V1’s hadden gezien, dat waren de vliegende bommen. [Dit was vermoedelijk op 14 juni 1944 toen de eerste lancering tegen Engeland plaatsvond. Red.]
Met de invasie op gang en steeds de acties aan de wal die zich verder landinwaarts in Normandië afspeelden kregen we weer een andere taak. We werden toegevoegd aan een mijnenvegersflottielje en na de val van Dieppe werden we daarheen gezonden om te zien of Het Kanaal daar bevaarbaar was. Ik stel me zo voor dat onze aankomst en terugkeer wel voor zichzelf sprak. Duitse drukmijnen werden steeds meer een probleem in de Nederlandse kustwateren. [De schrijver houdt Dieppe voor Nederland. Red.]
Taak als ASDIC escort
Op een lentedag, na een lange en koude winter, openden zich de stapelwolken en stortte het zonlicht zich over ons uit vanuit een stralend blauwe hemel. We voeren als ASDIC-begeleider voor een flottielje mijnenvegers en trachtten een antwoord te vinden op één van de laatste gruwelijke uitvindingen van de oorlog. Deze drukmijnen lieten een aantal schepen ongehinderd voorbij varen tot er een voorbij kwam die de juiste tonnage en waterverplaatsing had om de mijn tot ontploffing te brengen. De mijnenvegers sleepten een ingewikkelde constructie die verondersteld werd dezelfde druk te genereren als een schip van 20.000 ton.
We waren vrij van Oostende en voeren langzaam over een gladde blauwe zee zo’n drie mijl [circa 5,5 km. Red.] uit de kust. Ik was toevallig aan dek om een hap frisse lucht te nemen en om een (verboden) serie foto’s te maken van een konvooi vrachtschepen dat met een snelheid van zo’n tien knopen voorbijvoer richting Rotterdam.
Door elkaar geschud door ontploffingen
Achter ons liet een torpedobootjager een breed schuimend zog na op weg naar Engeland. Plotseling werden we heen en weer geworpen door een heftige explosie. De eerste blik ging naar de mijnenvegers. Waren die op een mijn gestuit? Een tweede ontploffing trok onze blik naar open zee, waar de achtste vrachtboot in het konvooi in lichterlaaie stond.
Bert, onze CO, vroeg en kreeg onmiddellijk toestemming van de flottieljeleider om bijstand te verlenen aan het brandende schip. Het was een flinke knaap, wel 15.000 ton, die een gemengde lading van munitie en brandstof vervoerde. De ontploffing had het vaartuig midscheeps getroffen en dat in een vuurzee veranderd. De vlammen, die nog aangewakkerd werden door de vaart die het schip nog liep, lieten een spoor van brandende olie op de golven achter.
Een riskante reddingsoperatie
Terwijl we naderden, werd de aanblik steeds verschrikkelijker. De scheepsromp was witgloeiend in de midscheeps en leek daardoor wel alsof hij transparant was geworden, met een dunne streep van vlammen langs de waterlijn. Aan dek trokken hoge steekvlammen en een dichte rookkolom naar het achterschip en een nieuwe ontwikkeling diende zich aan toen de munitie begon te ontploffen.
De enig mogelijke overlevenden waren samengedromd op de boeg van het ongelukkige schip. We spoedden ons erheen om ze eraf te halen om daar aangekomen te ontdekken dat de scherpe boeg ons steeds richting de achtersteven duwde terwijl het gevaar bestond dat we daar onder water werden gedrukt.
We moesten de reddingsoperatie bij stukjes en beetjes verrichten door even positie bij de boeg in te nemen, af te draaien en aan de andere zijde weer proberen aan te leggen. Elke keer als we het schip raakten sprongen één of twee mannen bij ons op dek waarna we in een korte cirkel wegdraaiden om over de andere boeg weer terug te keren. We hielden dit vol tot elke overlevende bij ons aan boord was gekomen.
Van tanker tot schroot
De overlevenden werden aan de flottieljeleider van de mijnenvegers overgedragen waar een dokter zich om de gewonden bekommerde en hen voorbereidde op het vervoer naar een hospitaal aan de wal. De brandende tanker liep uiteindelijk aan de grond op één van de talloze zandbanken die deze wateren rijk waren, waar ze nog twee of drie dagen bleef branden tot ze in een geblakerde schroothoop was veranderd.
Wijzelf hadden een nieuw laagje verf nodig want onze bakboordzijde van de romp en van de opbouw waren behoorlijk verschroeid. We konden blij zijn dat onze houten romp geen vlam gevat had. Ergens moet iemand wel tevreden zijn geweest met onze verrichtingen want er werden een DSC (Distinguished Service Cross), een DSM (Distinguished Service Medal) en een Eervolle Vermelding uitgereikt.
Niet alleen maar rennen en vliegen
Alle campagnes hebben zo hun kalme periodes. Gedurende een van deze luwtes moet Bert met zijn collega-CO’s van het flottielje gebabbeld hebben en hij had een weddenschap afgesloten dat wij de best onderhouden machinekamer hadden van allemaal.
Het is een feit dat het leven op zee niet altijd uit hollen en vliegen bestaat. Er zijn hele perioden dat de bemanning beziggehouden moet worden. In mijn geval hield ik ervan de motoren zilver geschilderd te houden, de brandstof- en water- aan- en afvoerleidingen in contrasterende kleuren te zetten en het blanke metaal hoogglanzend te houden. Een poetsdoek die tegen een draaiende schroefas aangehouden wordt verschaft een schitterende metalen glans op de as.
Al deze dingen moeten door Berts hoofd hebben gespeeld toen hij de uitdaging opperde. Toen de CO’s hun inspectierondje maakten door elke machinekamer moesten zij wel toegeven verslagen te zijn en toen ik de deksels van de witgeschilderde tanks naast de kimkielen tilde en toonde dat deze schoon en droog waren, hadden ze geen woorden meer over. Onze overwinning werd beloond met een keertje extra passagieren.
De atoombom
En zo ging het maar door, week na week, tot uiteindelijk de oorlog in Europa tot een eind kwam.
We werden uitgerust voor een lange reis als voorbereiding op ons vertrek naar het Verre Oosten op eigen kracht naar de oorlog met Japan. Toen konden de Amerikanen hun aandrang tot het testen van de atoombom niet langer onderdrukken en smeten er één op Japan en dat werkte.
Een afschrikwekkende nalatenschap
Plotseling was alles voorbij, een nalatenschap achterlatend die ons nog steeds dient af te schrikken. Ja, het was gedaan en HDML 1383 werd FDB 84. We raadden naar die nieuwe naamgeving. “Fast Dispatch Boat? Fleet Dispatch Boat?” Neen! “For Disposal Board”. [Oftewel: Ter beschikking gesteld om afgevoerd te worden. Red.]
We voeren met HDML 1383 naar het East India Dock in Londen, legden haar voor de kant en gingen naar huis. Ik heb haar nog jaren gemist.
EINDE