Marie Claude Vaillant-Couturier, een voormalig lid van het Franse verzet die drie jaar in Auschwitz en Ravensbrück heeft gezeten, wordt hier door de Franse aanklager gehoord met betrekking tot de wreedheden die ze in de kampen heeft waargenomen.
M. DUBOST: Met toestemming van het Hof zou ik graag verder willen gaan met dit gedeelte van de presentatie van de Franse zaak door het verhoren van een getuige die meer dan drie jaar in Duitse
concentratiekampen heeft gezeten.
(De getuige, Mme. Vaillant-Couturier neemt plaats in de getuigenbank.)
De PRESIDENT: Wilt u alstublieft gaan staan? Wilt u de Franse eed zweren? Wilt u mij uw naam zeggen?
MADEMOISELLE MARIE CLAUDE VAILLANT-COUTURIER (Getuige): Claude Vaillant-Couturier.
De PRESIDENT: Wilt u mij deze eed nazeggen: Ik zweer bij God, de Almachtige en Alwetende dat ik de zuivere waarheid zal spreken, niets zal achterhouden en niets zal toevoegen.
(de getuige herhaalt de eed in het Frans).
De PRESIDENT: Steekt u uw rechterhand op en zeg: "Dat zweer ik."
Mme. VAILLANT: Dat zweer ik.
De PRESIDENT: Wilt u alstublieft gaan zitten en langzaam spreken. Uw naam is?
MME. VAILLANT: Vaillant-Couturier, Marie, Claude, Vogel.
M. DUBOST: Is uw naam Mademoiselle Vaillant-Couturier?
Mme. VAILLANT: Ja.
M. DUBOST: U bent de weduwe van M. Vaillant-Couturier?
Mme. VAILLANT: Ja.
M. DUBOST: U bent geboren in Parijs op 3 november 1912?
Mme. VAILLANT: Ja.
M. DUBOST: En u hebt de Franse nationaliteit, geboren in Frankrijk en uw ouders hadden de Franse nationaliteit?
Mme. VAILLANT: Ja.
M. DUBOST: U bent afgevaardigde in de Constitutionele Assemblée?
Mme. VAILLANT: Ja.
M. DUBOST: U bent Chevalier du Legion d’Honneur?
Mme. VAILLANT: Ja.
M. DUBOST: U bent onlangs in Les Invalides door Generaal Legentilhomme gedecoreerd?
Mme. VAILLANT: Ja.
M. DUBOST: Werd u gevangen genomen en gedeporteerd? Wilt u alstublieft uw getuigenis afleggen?
Mme. VAILLANT: Ik werd op 9 februari 1942 door de Franse politie van Pétain gearresteerd die mij na zes weken aan de Duitse autoriteiten overdroeg. Ik kwam op 20 maart aan in de Santé gevangenis in de Duitse wijk. Ik werd op 9 juni 1942 ondervraagd. Aan het einde van mijn verhoor wilden ze mij een verklaring laten ondertekenen die niet overeenkwam met wat ik had gezegd. Ik weigerde die te tekenen. De officier die mij had ondervraagd bedreigde mij en toen ik hem zei dat ik niet bang was voor de dood noch om gefusilleerd te worden, zei hij: "Maar wij beschikken over middelen om te doden die veel erger zijn dan gewoon fusilleren." En de tolk zei tegen mij: "U weet niet wat u net hebt gedaan. U zult naar een concentratiekamp in Duitsland vertrekken. Van daaruit keert nooit iemand terug."
M. DUBOST: U werd toen naar de gevangenis gebracht?
Mme. VAILLANT: Ik werd teruggebracht naar de Santé gevangenis waar ik in eenzame opsluiting kwam. Ik was echter in staat contact te maken met mijn buren via de buizen en de ramen. Ik zat in een cel naast die van Georges Politzer, de filosoof en Jacques Solomon, de natuurkundige. Meneer Solomon is de schoonzoon van Professor Langevin, een leerling van Curie, een van de eersten die de atoomsplitsing bestudeerde.
Georges Politzer vertelde mij via de buizen dat hem tijdens zijn ondervraging, nadat hij was gemarteld, was gevraagd of hij theoretische pamfletten voor de Nationaalsocialisten wilde schrijven. Toen hij weigerde werd hem gezegd dat hij met de eerste trein gijzelaars mee zou gaan om te worden gefusilleerd.
Wat Jacques Solomon betreft, hij werd ook vreselijk gemarteld en toen in een donkere cel gegooid en kwam daar pas op de dag van zijn executie uit om afscheid te nemen van zijn vrouw die ook in de Santé zat. Helène Solomon Langevin vertelde mij in Romainville, waar ik haar vond toen ik de Santé had verlaten, dat toen zij naar haar man ging hij kreunde en zei: "Ik kan je niet in mijn armen sluiten want ik kan ze niet langer meer bewegen."
Elke keer dat de gevangenen terugkwamen van hun verhoor kon men door de ramen hun kreten van pijn horen en ze zeiden allemaal dat ze zich niet meer konden bewegen.
Gedurende de vijf maanden dat ik in de Santé zat werden er diverse malen gijzelaars weggehaald om te worden gefusilleerd. Toen ik op 20 augustus 1942 de Santé verliet, werd ik overgebracht naar Fort Romainville dat een kamp voor gijzelaars was. Ik was er bij twee gelegenheden bij toen ze gijzelaars weghaalden, op 21 augustus en 22 september. Onder de gijzelaars die werden weggehaald bevonden zich de echtgenoten van de vrouwen die bij mij waren en die naar
Auschwitz vertrokken. De meesten stierven daar. Deze vrouwen waren voor het merendeel alleen maar gearresteerd vanwege de activiteiten van hun echtgenoten. Zelf hadden zij niets gedaan.
M. DUBOST: Wanneer vertrok u naar Auschwitz?
Mme. VAILLANT: Ik vertrok naar Auschwitz op 23 januari 1943 en kwam daar op de 27ste aan.
M. DUBOST: Was u met een transport?
Mme. VAILLANT: Ik was met een transport van 230 vrouwen; onder ons waren Danielle Casanova die in Auschwitz stierf, Mai Politzer die in Auschwitz stierf en Helène Solomon. Er waren een paar oudere vrouwen .....
M. DUBOST: Wat was hun sociale positie?
Mme. VAILLANT: Het waren intellectuelen, onderwijzers; ze kwamen uit alle lagen van de samenleving. Mai Politzer was arts en de vrouw van de filosoof Georges Politzer. Helène Solomon is de vrouw van de natuurkundige Solomon, zij is de dochter van Professor Langevin. Danielle Casanova was kaakchirurg en zij was zeer actief onder de vrouwen. Zij was het die een weerstandsbeweging organiseerde onder de vrouwen van gevangenen.
M. DUBOST: Hoeveel van de 230 kwamen er terug?
Mme. VAILLANT: 49. In het transport waren een paar oudere vrouwen. Ik herinner me er een die 67 was en was gearresteerd omdat zij in haar keuken het geweer van haar man had, dat ze als aandenken had gehouden en niet had aangegeven omdat ze niet wilde dat het van haar werd afgenomen. Zij stierf na 14 dagen in Auschwitz.
De PRESIDENT: Toen u zei dat er maar 49 terugkwamen, bedoelde u dat er maar 49 in Auschwitz aankwamen?
Mme. VAILLANT: Nee, er kwamen maar 49 in Frankrijk terug.
Er waren ook kreupelen, onder hen een zangeres met maar één been. Ze werd er uitgehaald en in Auschwitz vergast. Er was ook een jong meisje van 16, een studente, Claudine Guerin; zij stierf ook in Auschwitz. Er waren ook twee vrouwen die door een Duits militair tribunaal waren vrijgesproken, Marie Alonzo en Marie Thèrese Fleury, zij stierven in Auschwitz. Het was een vreselijke reis. We zaten met z’n zestigen in een wagon en we kregen tijdens de reis geen voedsel of drank. Bij de diverse haltes vroegen we aan de Lotharingse soldaten van de Wehrmacht die ons bewaakten of we snel aan zouden komen en zij antwoordden: "Als jullie wisten waar jullie heengaan zou je niet zo’n haast hebben om er te komen."
We kwamen in de vroege morgen in Auschwitz aan. De sloten op onze wagons werden geopend, we werden met slagen met geweerkolven naar buiten gedreven en naar kamp Birkenau gebracht, een afdeling van Auschwitz. Het ligt midden op een grote vlakte die in januari bevroren was. Tijdens dat deel van de trip moesten wij onze bagage voortzeulen. Toen we de poort doorgingen wisten we maar al te goed hoe gering onze kansen waren om hier weer uit te komen want we hadden al hele stoeten levende geraamten ontmoet die naar hun werk gingen; toen we binnenkwamen zongen we de Marseillaise om de moed erin te houden.
We werden naar een grote loods gebracht, daarna naar de desinfectiebarak. Daar werden onze hoofden geschoren en onze registratienummers werden op onze linker onderarm getatoueerd. Toen werden we naar een grote ruimte gedreven voor een stoombad en een koude douche. Ondanks het feit dat we naakt waren, gebeurde dat allemaal in aanwezigheid van SS mannen en vrouwen. We kregen toen kleding die vuil en gescheurd was, een katoenen jurk en een jas van hetzelfde materiaal.
Dit had allemaal enkele uren geduurd en daarom zagen we vanuit de ramen van de barak waar we waren het mannenkamp waar tegen de avond een orkest binnenkwam. Het sneeuwde en we vroegen ons af waarom ze speelden. We zagen toen dat de voormannen naar het kamp terugkwamen. Iedere voorman werd gevolgd door mannen die de doden meedroegen. Omdat ze zich zelf nauwelijks konden voortslepen werden ze iedere keer dat ze struikelden overeind geschopt of geslagen met geweerkolven.
Daarna werden we naar de barak overgebracht waar we moesten wonen. Bedden waren er niet, alleen maar britsen van 2 bij 2 meter en daarop moesten negen van ons de eerste nacht slapen zonder matras of dekens. We bleven een aantal maanden in dit soort barakken. We konden de hele nacht niet slapen omdat elke keer wanneer een van de negen zich bewoog – dat gebeurde zonder ophouden want we waren allemaal ziek – zij de hele rij verstoorde.
Om 03:30 in de morgen werden we gewekt door het geschreeuw van de bewakers en met knuppelslagen werden we uit onze britsen gedreven om op appèl te gaan. Niets ter wereld kon voorkomen dat we op appèl moesten, zelfs de stervenden moesten daar naartoe worden gesleept. We moesten daar tot zonsopgang, dat is 7 of 8 uur ‘s ochtends in de winter, in rijen van vijf staan; en als het mistig was soms tot in de middag. Daarna gingen de ploegen op weg naar hun werk.
M. DUBOST: Een moment, kunt u het appèl beschrijven?
Mme. VAILLANT: Voor het appèl werden we opgesteld in rijen van vijf; we wachtten tot het aanbreken van de dag totdat de Aufseherinnen, de Duitse bewaaksters in uniform, kwamen om ons te tellen. Ze hadden knuppels en ranselden ons min of meer willekeurig af.
We hadden een kameraad, Germaine Renaud, een lerares uit Azay-le-Rideau in Frankrijk wier schedel tijdens het appèl voor mijn ogen werd ingeslagen door een slag met een knuppel.
Het werk in Auschwitz bestond uit het opruimen van verwoeste huizen, aanleg van wegen en in het bijzonder het droogleggen van moerasland. Dat was veruit het zwaarste werk want we stonden de hele dag met onze voeten in het water en er bestond gevaar naar beneden gezogen te worden. Het gebeurde regelmatig dat we er een kameraad uit moesten trekken die tot aan het middel was weggezakt.
Tijdens het werk hadden de SS mannen en vrouwen die ons bewaakten de gewoonte om ons met knuppels te slaan en hun honden op ons te zetten. Veel van onze vrienden hadden beetwonden van de honden aan hun benen. Ik zag zelfs een vrouw die onder mijn ogen aan stukken werd gescheurd en stierf toen Tauber, een SS’er zijn hond ophitste om haar aan te vallen en hij erbij stond te grijnzen.
De doodsoorzaken waren zeer talrijk. Allereerst was er het complete gebrek aan wasgelegenheid. Toen we in Auschwitz aankwamen was er maar één kraan met water, ongeschikt om te drinken en die liep niet altijd. Omdat deze kraan in het Duitse washok stond konden we die alleen maar bereiken door de bewakers te passeren, dat waren gewone Duitse vrouwelijke gevangenen en die sloegen ons keihard als we langskwamen. Het was daarom vrijwel onmogelijk onszelf of onze kleding te wassen. We bleven meer dan drie maanden lang zonder ons te verkleden. Als er sneeuw lag, smolten we daar wat van om ons in te wassen. Later, in het voorjaar toen we naar ons werk gingen dronken we gewoonlijk uit een plas aan de kant van de weg en daarna wasten we ons ondergoed er in. We wasten om beurten onze handen in dat vieze water. Onze kameraden stierven van de dorst want we kregen twee keer per dag maar een half kopje van een of andere kruidenthee.
M. DUBOST: Beschrijft u alstublieft een van die appèls van begin februari.
Mme. VAILLANT: Op 5 februari was er wat werd genoemd een algemeen appèl.
M. DUBOST: In welk jaar was dat?
Mme. VAILLANT: In 1943. Om 03:30 werd het hele kamp.....
M. DUBOST: ‘s Morgens om 03:30?
Mme. VAILLANT: Om 03:30 in de morgen werd het hele kamp gewekt en naar de vlakte gestuurd terwijl normaal gesproken het appèl om 03:30 in het kamp zelf was. We bleven buiten het kamp staan tot 5 uur in de middag, in de sneeuw, zonder voedsel. Toen werd het signaal gegeven dat we één voor één de poort door moesten en we werden met een knuppel in de rug geslagen, ieder van ons om ons te laten rennen. Zij die niet konden rennen omdat ze te oud of te ziek waren, werden met een haak gevangen en naar Blok 25 gebracht, het "wachtblok" voor de gaskamer. Op die dag werden 10 van de Franse vrouwen uit ons transport op die manier gevangen en naar Blok 25 overgebracht.
Toen alle gevangenen terug waren in het kamp werd er een groep geformeerd, waartoe ik ook behoorde om naar de vlakte te gaan en de lichamen van de doden op te halen die daar lagen verspreid als op een slagveld. We droegen de doden en de stervenden zonder onderscheid naar de binnenplaats van Blok 25 en ze bleven daar op een stapel liggen.
Dat Blok 25, de wachtkamer van de gaskamer, als men dat zo mag zeggen, is mij goed bekend omdat wij destijds overgeplaatst waren naar Blok 26 en onze ramen keken uit op de binnenplaats van Blok 25. Men zag stapels lijken liggen op de binnenplaats en van tijd tot tijd zag je tussen de lichamen een hand of hoofd bewegen dat zich probeerde te bevrijden. Het was een stervende vrouw die probeerde vrij te komen en te leven. Het sterftecijfer in dat blok was nog hoger dan elders want omdat zij ter dood waren veroordeeld kregen ze alleen maar te eten of te drinken wanneer er in de pannen in de keuken iets was overgebleven; dat betekende dat ze heel vaak dagenlang geen druppel water kregen.
Een van onze kameraden, Annette Epaux, een lieve jonge vrouw van 30 die op een dag langs het blok kwam, werd overweldigd met medelijden voor die vrouwen die van de ochtend tot de avond in alle talen smeekten: "Drinken, drinken, water." Ze kwam naar ons blok terug om een beetje kruidenthee te halen, maar toen ze het door de tralies voor de ramen aanreikte werd ze door de Aufseherin gezien die haar in haar nek greep en in Blok 25 gooide. Mijn hele leven lang zal ik mij Annette Epaux blijven herinneren. Twee dagen later zag ik haar op de vrachtwagen die de gevangenen naar de gaskamer bracht. Ze had haar arm om een andere Franse vrouw, de oude Line Porcher geslagen en toen de vrachtwagen begon te rijden, schreeuwde ze: "Denk aan mijn kleine jongen, als je ooit in Frankrijk terugkomt." Toen begonnen ze de Marseillaisse te zingen.
Op de binnenplaats van Blok 25 renden ratten rond zo groot als katten die aan de lichamen knaagden en zelfs de stervenden aanvielen die niet voldoende kracht over hadden om ze weg te jagen.
Een andere oorzaak van sterfte en ziektes was het feit dat we ons voedsel in grote rode etensblikken kregen die na iedere maaltijd slechts werden afgespoeld met koud water. Omdat alle vrouwen ziek waren en niet de kracht hadden om gedurende de nacht naar de greppel te gaan die als toilet werd gebruikt – de weg er naartoe tart iedere beschrijving – gebruikten ze die blikken voor iets waar ze niet voor bedoeld waren. De volgende dag werden de etensblikken opgehaald en naar een stortplaats gebracht. Gedurende de dag kwam een andere ploeg ze ophalen, waste ze in koud water en gebruikte ze weer.
Een andere doodsoorzaak was het probleem van de schoenen. In de sneeuw en modder van Polen waren leren schoenen na een week of twee volkomen versleten. We moesten slapen met onze modderige schoenen aan, anders werden ze gestolen en wanneer de tijd aanbrak om op appèl te gaan kon men verschrikte kreten horen: "Mijn schoenen zijn gestolen." Dan moesten we wachten tot de hele barak leeg was omdat er onder de britsen naar losse schoenen moest worden gezocht. Soms werden er twee schoenen voor dezelfde voet gevonden, of een schoen en een pantoffel. Je kon zo op appèl komen maar het was een extra marteling bij het werk want er vormden zich blaren op onze voeten die vanwege het ontbreken van behandeling snel geïnfecteerd raakten. Veel van onze metgezellen gingen naar het Revier voor blaren op hun voeten en benen en kwamen nooit terug.
M. DUBOST: Wat deden ze met de gevangenen die zonder schoenen op appèl kwamen?
Mme. VAILLANT: De Joodse gevangenen die zonder schoenen op appèl kwamen werden rechtstreeks naar Blok 25 gebracht.
M. DUBOST: Ze werden daarna vergast?
Mme. VAILLANT: Ze werden vergast om wat voor reden dan ook. Hun omstandigheden waren bovendien absoluut weerzinwekkend. Hoewel wij met 800 zaten samengepakt in een barak zaten zij met 1.500 in een barak van overeenkomstige afmetingen zodat velen van hen gedurende de hele nacht niet eens konden liggen of slapen.
M. DUBOST: Kunt u over het Revier praten?
Mme. VAILLANT: Om naar het Revier te kunnen moest men eerst op appèl komen. Hoe je toestand ook was......
M. DUBOST: Kunt u alstublieft uitleggen wat het Revier was in het kamp?
Mme. VAILLANT: Het Revier was een serie barakken waar de zieken heen werden gebracht. Deze plek kon je geen hospitaal noemen omdat die in de verste verte niet voldeed aan ons idee van een hospitaal.
Om daarheen te gaan moest je eerst toestemming vragen aan het blokhoofd die dat zelden gaf. Wanneer die uiteindelijk werd gegeven werden we in groepen naar het hospitaal begeleid waar we, wat voor weer het ook was, of het sneeuwde of regende, zelfs wanneer men 40 graden koorts had, uren in de rij moesten wachten om opgenomen te worden. Het gebeurde regelmatig dat patiënten buiten stierven, voor de deur van het hospitaal, voordat zij binnen waren. Bovendien was wachten in de rij voor het hospitaal gevaarlijk want als de rij te lang was, kwam de SS langs, pikte alle vrouwen eruit die stonden te wachten en brachten ze rechtstreeks naar Blok 25.
M. DUBOST: Met andere woorden, naar de gaskamer?
Mme. VAILLANT: Met andere woorden, naar de gaskamer. Daarom gaven de vrouwen er vaak de voorkeur aan om niet naar het Revier te gaan en ze stierven tijdens het werk of tijdens het appèl. Elke dag, na het avondappèl in de winter werden de doden opgehaald die in de greppels waren gevallen.
Het enige voordeel van het Revier was dat je niet op appèl hoefde omdat je in bed lag; maar je lag in weerzinwekkende toestand in bed, vier in een bed van nog geen meter breed, ieder lijdend aan een andere ziekte zodat iemand die voor blaren aan de benen kwam typhus of dysenterie van haar buren opliep. De stromatrassen waren smerig en ze werden alleen gewisseld wanneer ze volledig verrot waren.
Het beddengoed zat zo vol luizen dat je ze kon zien krioelen als mieren. Een van mijn metgezellen, Marguerite Corringer vertelde me dat toen ze typhus had, ze ‘s nachts niet kon slapen vanwege de luizen. Ze besteedde de nacht met het uitschudden van haar deken boven een stuk papier en gooide de luizen in een bakje bij het bed en dat ging uren zo door.
Er waren practisch geen medicijnen. Als gevolg werden de patiënten dus in hun bedden alleen gelaten zonder aandacht, zonder hygiëne en ongewassen. De doden lagen uren lang bij de zieken in bed en uiteindelijk, wanneer ze werden opgemerkt werden ze gewoon uit het bed gekieperd en buiten de barak gebracht. Daar kwamen dan de draagsters en droegen de doden weg op kleine draagbaren met de hoofden en handen over de rand hangend. Van de ochtend tot de avond gingen de draagsters van de doden heen en weer tussen het Revier en het mortuarium.
Tijdens de grote epidemieën, in de winters van 1943 en 1944, werden de draagbaren vervangen door karren omdat er teveel doden waren. Gedurende die perioden van epidemieën waren er dagelijks tussen de 200 en 250 doden.
M. DUBOST: Hoeveel mensen stierven er toen?
Mme. VAILLANT: Gedurende de grote typhusepidemieën in de winters van 1943 en 1944 tussen de 200 en 250, het verschilde per dag.
M. DUBOST: Stond het Revier open voor alle gevangenen?
Mme. VAILLANT: Nee. Toen we aankwamen hadden Joodse vrouwen niet het recht opgenomen te worden. Ze werden direct naar de gaskamer gebracht.
M. DUBOST: Wilt u ons alstublieft vertellen over het desinfecteren van de barakken?
Mme. VAILLANT: Van tijd tot tijd, vanwege het vuil dat de luizen veroorzaakte en aanleiding gaf tot zoveel epidemieën, werden de barakken gedesinfecteerd met gas, de gevangenen werden naar de douches gebracht. Hun kleding werd hen afgenomen om te worden gestoomd. De gevangenen werden buiten achtergelaten, naakt wachtend tot hun kleding terugkwam van het stomen en dan kregen ze die doornat terug. Zelfs degenen die ziek waren, die nauwelijks op hun benen konden staan werden naar de douches gebracht. Het is volkomen duidelijk dat een groot deel van hen tijdens deze procedure stierf. Diegenen die zich niet konden bewegen werden tijdens het desinfecteren allemaal in hetzelfde bad gewassen.
M. DUBOST: Hoe werd u gevoed?
Mme. VAILLANT: We kregen 200 gram brood, driekwart of een halve liter – dat wisselde – soep gemaakt van bonen en ‘s avonds een paar gram margarine of een plak worst, dat iedere dag.
M. DUBOST: Ongeacht het werk dat van de gevangenen werd geëist?
Mme. VAILLANT: Ongeacht het werk dat van de gevangenen werd geëist. Sommigen die in de fabriek van de Union moesten werken, een munitiefabriek waar granaten werden gemaakt, kregen wat werd genoemd een Zulage, dat is een aanvullend rantsoen wanneer hun productie voldoende was. Die gevangenen moesten ‘s ochtends en ‘s avonds op appèl net als wij en zij werkten 12 uur in de fabriek.
Na de werkdag kwamen ze terug naar het kamp, ze moesten de tocht heen en terug te voet afleggen.
M. DUBOST: Wat was die Union voor een fabriek?
Mme. VAILLANT: Het was een munitiefabriek, ik weet niet van welke onderneming die was. Hij werd de Union genoemd.
M. DUBOST: Was het de enige fabriek?
Mme. VAILLANT: Nee, er was nog een grote Buna fabriek maar omdat ik daar niet werkte weet ik niet wat daar gemaakt werd. De gevangenen die naar de Bunafabriek werden gebracht kwamen nooit meer naar ons kamp terug.
M. DUBOST: Wilt u ons iets over experimenten vertellen, als u die gezien heeft?
Mme. VAILLANT: Wat betreft experimenten, ik heb in het Revier, omdat ik daar te werk was gesteld, de rij jonge Jodinnen uit Saloniki gezien die stonden te wachten voor de röntgenkamer om te worden gesteriliseerd. Ik weet ook dat ze in het mannenkamp castraties uitvoerden. Van de experimenten op vrouwen ben ik goed op de hoogte want mijn vriendin, dokter Hade Hautval uit Mont Béliard, die naar Frankrijk is teruggekeerd, werkte enkele maanden in dat blok en verzorgde de patiënten maar ze weigerde altijd deel te nemen aan die experimenten. De vrouwen werden gesteriliseerd door middel van injecties, door een operatie of met röntgenstralen. Ik zag en kende diverse vrouwen die waren gesteriliseerd. Onder degenen die waren geopereerd was het sterftecijfer hoog. Veertien Jodinnen uit Frankrijk die weigerden zich te laten steriliseren werden naar een Strafarbeitkommando gestuurd, met andere woorden dwangarbeid.
M. DUBOST: Kwamen ze uit die Kommando’s terug?
Mme. VAILLANT: Zeer zelden. Bij hoge uitzondering.
M. DUBOST: Wat was het doel van de SS?
Mme. VAILLANT: Sterilisatie – ze verhulden het niet. Ze zeiden dat ze de beste methode voor sterilisatie zochten om na één generatie de inheemse bevolking in de bezette landen te vervangen door Duitsers nadat ze de bewoners hadden gebruikt om als slaven voor hen te werken.
M. DUBOST: Zag u in het Revier ook zwangere vrouwen?
Mme. VAILLANT: Ja. Joodse vrouwen, wanneer die aankwamen in de eerste maanden van zwangerschap werden onderworpen aan abortus. Als hun zwangerschap tegen het einde liep, na de bevalling werden de babies in een emmer water verdronken. Ik weet dat omdat ik in het Revier werkte en de vrouw die de leiding had over die taak was een Duitse baker die gevangen was gezet wegens het uitvoeren van illegale operaties. Na een tijdje kwam er een andere dokter en twee maanden lang werden er geen Joodse babies meer vermoord. Maar op een dag kwam er bevel uit Berlijn dat ze weer moesten worden opgeruimd. Toen werden de moeders met hun babies naar het hospitaal geroepen. Ze werden in een vrachtwagen geladen en afgevoerd naar de gaskamers.
M. DUBOST: Waarom zei u dat er een bevel uit Berlijn kwam?
Mme. VAILLANT: Omdat ik de gevangenen kende die op het kantoor van de SS werkten en in het bijzonder een Slowaakse vrouw genaamd Hertha Roth die nu in Bratislava voor het UNRRA werkt.
M. DUBOST: Heeft zij u dat verteld?
Mme. VAILLANT: Ja, bovendien ken ik de mannen die bij het Gaskommando werkten.
M. DUBOST: U hebt ons verteld over de Joodse moeders. Waren er nog andere moeders in het kamp?
Mme. VAILLANT: Ja, in principe mochten niet-Joodse vrouwen hun babies krijgen en die werden niet van hen afgepakt maar omdat de omstandigheden in het kamp zo vreselijk waren bleven de babies maar zelden langer dan 4 of 5 weken in leven.
Er was een barak waar de Poolse en Russische moeders woonden. Op een dag moesten de Russische moeders, omdat ze ervan waren beschuldigd teveel lawaai te maken, de hele dag voor de barak op appèl staan, naakt met hun babies in hun armen.
M. DUBOST: Wat was het disciplinaire stelsel in het kamp? Wie handhaaafde orde en discipline? Wat waren de straffen?
Mme. VAILLANT: Over het algemeen bezuinigde de SS op veel van hun eigen personeel door gevangenen te gebruiken om het kamp te bewaken, de SS hield alleen toezicht. Deze gevangenen werden gekozen uit Duitse misdadigsters en hoeren, soms van andere nationaliteiten maar de meesten ervan waren Duits. Door corruptie, beschuldigingen en terreur slaagden ze erin waarlijke beesten van hen te maken; de gevangenen hadden net zo veel reden tot klagen over hen als over de SS’ers zelf.
Ze ranselden ons net zo hard af als de SS en wat de SS betreft, de mannen gedroegen zich net als de vrouwen en de vrouwen waren net zo wreed als de mannen. Er was geen verschil.
De methode die de SS toepaste mensen tot het uiterste te verlagen door hen te terroriseren en hen uit vrees daden te laten plegen waardoor ze zich schaamden had tot gevolg dat ze niet langer meer menselijk waren. Dat is wat ze wilden. Het vergde grote moed je tegen deze atmosfeer van corruptie en terreur te verzetten.
M. DUBOST: Wie deelde de straffen uit?
Mme. VAILLANT: De SS-Leiter, mannen en vrouwen.
M. DUBOST: Wat was de aard van de straffen?
Mme. VAILLANT: Lichamelijke mishandeling in het bijzonder. Een van de meest gebruikelijke straffen was 50 stokslagen in de lendenen. Die werden toegediend met een machine die ik zag, een draaiend apparaat dat door een SS’er werd bediend. Er waren ook eindeloze appèls, dag en nacht; of gymnastiek: plat op de buik, opstaan, gaan liggen, op, neer, urenlang en iedereen die viel werd ongenadig afgeranseld en naar Blok 25 gebracht.
M. DUBOST: Hoe gedroeg de SS zich tegenover de vrouwen? En de vrouwelijke SS’ers?
Mme. VAILLANT: In Auschwitz was een bordeel voor de SS en ook een voor de mannelijke gevangenen van de staf, de Kapo’s. Bovendien, wanneer de SS dienstmeiden nodig had, kwamen ze vergezeld door de Oberaufseherin, de vrouwelijke kampcommandant om tijdens het proces van desinfectie een keuze te maken. Ze wezen een jong meisje aan en de Oberaufseherin haalde haar dan uit de rij. Ze bekeken haar en maakten grappen over haar uiterlijk; als ze er leuk uitzag en ze mochten haar dan huurden ze haar met toestemming van de Oberaufseherin als dienstmeid, die haar dan vertelde dat ze hen blindelings moest gehoorzamen, wat ze ook van haar vroegen.
M. DUBOST: Waarom kwamen ze tijdens de desinfectie?
Mme. VAILLANT: Omdat tijdens de desinfectie de vrouwen naakt waren.
M. DUBOST: Dit systeem van demoralisatie en corruptie, was dat uitzonderlijk?
Mme. VAILLANT: Nee, het systeem was hetzelfde in alle kampen waar ik ben geweest en ik heb gesproken met gevangenen die uit kampen kwamen waar ik zelf nooit ben geweest; het was overal hetzelfde. Het systeem was hetzelfde, welk kamp het ook was. Er waren echter bepaalde verschillen. Ik meen dat Auschwitz een van de wreedste was, maar later ging ik naar
Ravensbrück waar ook een bordeel was en waar ook uit de gevangenen werd gerecruteerd.
M. DUBOST: Dus werd er volgens u alles gedaan om die vrouwen in hun eigen ogen te degraderen?
Mme. VAILLANT: Ja.
M. DUBOST: Wat weet u van de transporten van Joden die ongeveer op dezelfde tijd als u uit Romainville aankwamen?
Mme. VAILLANT: Toen we Romainville verlieten werden de Jodinnen die daar op dezelfe tijd waren als wij achtergelaten. Ze werden naar
Drancy gestuurd en vervolgens kwamen ze in Auschwitz aan, waar we ze drie weken na onze aankomst weer terugvonden. Van de oorspronkelijke 1.200 kwamen er maar 125 naar het kamp; de anderen werden onmiddellijk naar de gaskamers gestuurd. Van deze 125 was er na één maand geen een meer in leven.
De transporten verliepen als volgt: De eerste keer dat we aankwamen, wanneer er een transport Joden aankwam werd er een selectie gemaakt; allereerst de oude mannen en vrouwen, daarna werden de moeders met kinderen op vrachtwagens geladen, samen met de zieken of degenen met een zwakke gezondheid. Ze namen alleen de jonge vrouwen en meisjes op, zo ook de jonge mannen die naar het mannenkamp werden gestuurd. In het algemeen gezegd, uit een transport van ongeveer 1.000 tot 1.500 gingen er zelden meer dan 250 – en dat aantal was echt het maximum – echt naar het kamp. De rest werd onmiddellijk naar de gaskamers gestuurd.
Bij die selectie kozen ze ook vrouwen in goede gezondheid en tussen 20 en 30 jaar oud die naar de barak voor experimenten werden gestuurd; jonge meisjes en iets oudere vrouwen, of degenen die niet voor dat doel waren geselecteerd werden naar het kamp gestuurd waar zij, net als wij werden geschoren en getatoueerd.
In het voorjaar van 1944 was er ook een aparte barak voor tweelingen. Het was in de tijd toen er grote transporten Hongaarse Joden – ongeveer 700.000 arriveerden. Dr. Mengele, die de experimenten uitvoerde, haalde uit ieder transport de tweelingen en tweelingen in het algemeen, ongeacht hun leeftijd, zo lang ze alletwee maar aanwezig waren. We hadden dus zowel babies als volwassenen over de vloer in die barak. Afgezien van bloedonderzoek en meting weet ik niet wat er met ze werd gedaan.
M. DUBOST: Was u getuige van de selectie bij aankomst van die transporten?
Mme VALLIANT: Ja, want toen we in 1944 aan het werk waren in het naaiatelier stond de barak waarin wij woonden recht tegenover de plaats waar de trein stopte. Het systeem was verbeterd. In plaats van de selectie te maken op de plaats waar zij arriveerden ging de trein via een zijspoor bijna rechtstreeks naar de gaskamers; de plaats waar de trein stopte, ongeveer 100 meter van de gaskamers vandaan, lag recht tegenover onze barak, natuurlijk van ons gescheiden door twee rijen prikkeldraad. We zagen dus het openen van de wagons en de soldaten die de mannen, vrouwen en kinderen eruit haalden. Toen zagen we hartverscheurende taferelen; oudere echtparen die van elkaar werden gescheiden, moeders die hun jonge dochters moesten afstaan, want de laatsten werden naar het kamp gestuurd terwijl moeders met kleine kinderen de gaskamers ingestuurd werden. Al deze mensen wisten niet wat hen te wachten stond. Ze waren alleen ongerust omdat ze gescheiden werden maar ze wisten niet dat ze hun dood tegemoet gingen. Om hun ontvangst in die tijd wat aangenamer te maken - juni tot juli 1944 - speelde een orkest dat uit gevangenen bestond, allemaal jonge en knappe meisjes gekleed in witte blouses en marineblauwe rokken, tijdens de selecties bij aankomst van de treinen vrolijke deuntjes zoals "die Lustige Witwe", "Barcarolle" uit Hoffmann's Vertellingen, enzovoort. Daarna kregen ze te horen dat dit een werkkamp was en omdat ze niet het kamp zelf ingingen zagen ze alleen maar het kleine platform, omringd met bloemen. Ze konden natuurlijk niet weten wat hen te wachten stond. Zij die voor de gaskamer waren geselecteerd, dat wil zeggen, ouden van dagen, moeders met kinderen, werden naar een gebouw van rode baksteen gebracht.
M. DUBOST: Deze kregen geen identificatienummer?
Mme. VAILLANT: Nee.
M. DUBOST: Ze werden niet getatoueerd?
Mme VALLIANT: Nee, ze werden niet eens geteld.
M. DUBOST: U bent getatoueerd?
Mme VALLIANT: Ja, kijk maar (de getuige laat haar arm zien). Ze werden meegenomen naar een gebouw van rode baksteen met daarop een bord "Baden", dat wil zeggen "baden". In het begin moesten ze zich daar uitkleden en ze kregen een handdoek voordat ze de zogenaamde badruimte ingingen. Later, ten tijde van de grote transporten uit Hongarije, hadden ze geen tijd meer voor toneelspel of misleiding; ze werden op wrede wijze uitgekleed en ik weet deze bijzonderheden want ik kende een Jodin die met haar gezin in het district République woonde.
M. DUBOST: In Parijs?
Mme VALLIANT: In Parijs. Ze werd 'kleine Marie' genoemd en ze was de enige, de enige overlevende uit een gezin van negen. Haar moeder en haar zeven broers en zusters werden direct na aankomst vergast. Toen ik haar ontmoette was ze belast met het uitkleden van de baby's voordat die de gaskamer ingingen. Als de mensen eenmaal waren uitgekleed, brachten ze ze in een ruimte die er uitzag als een doucheruimte en de bussen met gas werden via een opening in het plafond naar binnen gegooid. Een SS'er bekeek de uitwerking ervan door een kijkgat. Na 5 of 7 minuten, als het gas zijn werk had gedaan, gaf hij een teken om de deuren te openen en mannen met gasmaskers -dat waren ook gevangenen - gingen de ruimte binnen en haalden de lijken eruit. Ze vertelden ons dat de mensen moeten hebben geleden voordat ze stierven want ze hielden elkaar stevig vast en het was moeilijk ze uit elkaar te halen.
Daarna kwam er een speciale ploeg die gouden tanden trok en kunstgebitten verwijderde. Als de lichamen gecremeerd waren, zeefden ze de as in een poging het goud terug te halen.
In Auschwitz waren acht verbrandingsovens maar vanaf 1944 bleken deze onvoldoende. De SS liet door de gevangenen grote kuilen graven waar ze takken inlegden, er benzine overheen goten en in brand staken. Dan gooiden ze de lichamen op de brandstapels. Vanuit ons blok konden we drie kwartier of een uur na aankomst van een transport grote vlammen uit de richting van het crematorium zien en de hemel werd verlicht door de brandstapels.
Op een nacht werden we wakker door vreselijk geschreeuw. De volgende dag hoorden we van de mannen die bij de Sonderkommandos werkten, het 'Gas Kommando' dat ze de vorige dag, omdat de voorraad gas op was, ze de kinderen levend in de ovens hadden gegooid.
M. DUBOST: Kunt u ons vertellen over de selecties die aan het begin van de winter werden gemaakt?
Mme VALLIANT: Ieder jaar, tegen het einde van de herfst werden er op grote schaal selecties gemaakt in het Revier. Het systeem scheen als volgt te werken – ik zeg dit omdat ik het feit zelf heb waargenomen in de periode waarin ik in Auschwitz zat. Anderen, die er nog langer hadden gezeten dan ik, hadden hetzelfde fenomeen gezien.
In het voorjaar werden door heel Europa mannen en vrouwen bijeen gebracht die ze naar Auschwitz stuurden. Ze behielden alleen diegenen die sterk genoeg waren om de hele zomer te werken. Gedurende die periode stierven er natuurlijk dagelijks enkele maar de sterksten, degenen die erin waren geslaagd het zes maanden lang vol te houden waren zo uitgeput dat ze ook naar het Revier moesten. Het was in de herfst dat ze dan de grootschalige selecties maakten om gedurende de winter niet teveel nutteloze monden te hoeven voeden. Alle vrouwen die te mager waren, werden naar de gaskamers gestuurd, zo ook degenen die langdurig ziek waren; maar de Jodinnen werden eigenlijk om geen enkele reden vergast. Bijvoorbeeld, ze vergasten iedereen in de schurftbarak terwijl iedereen weet dat met een beetje zorg, schurft in drie dagen kan worden genezen. Ik herinner me de barak met herstellenden van typhus waaruit 450 van de 500 patiënten naar de gaskamers werden gestuurd.
Met Kerstmis 1944 - nee, 1943, met Kerstmis 1943 - toen we in quarantaine waren, zagen we omdat we tegenover blok 25 woonden dat er naakte vrouwen naar Blok 25 werden gebracht. Er kwamen open vrachtwagens aanrijden en daar werden de vrouwen opgeladen, zoveel als er maar op de wagens gingen. Telkens wanneer een vrachtwagen wegreed, rende de beruchte Hessler – hij was een van de misdadigers die tijdens de Lüneburger rechtszaken ter dood werd veroordeeld - er achteraan en sloeg herhaaldelijk met zijn knuppel in op de naakte vrouwen die hun dood tegemoet gingen. Ze wisten dat ze naar de gaskamers gingen en probeerden te ontsnappen. Ze werden uitgemoord. Ze probeerden van de vrachtwagens te springen en wij keken uit ons eigen blok toe hoe de wagens voorbij reden en hoorden de hartverscheurende kreten van al die vrouwen die wisten dat ze zouden worden vergast. Velen van hen zouden nog heel goed verder hebben kunnen leven want ze hadden alleen maar schurft en waren misschien een beetje te veel ondervoed.
M. DUBOST: Mevrouw, u hebt ons even geleden verteld dat de gedeporteerden, vanaf het moment dat ze uit de trein stapten en zelfs zonder te worden geteld, naar de gaskamers werden gestuurd. Wat gebeurde er met hun kleding en hun bagage?
Mme. VAILLANT: De niet-Joden moesten hun eigen bagage dragen en werden in aparte barakken ondergebracht maar wanneer de Joden arriveerden moesten ze al hun eigendommen op het perron achterlaten. Ze werden uitgekleed voordat ze de gaskamers ingingen en al hun kleding, zowel als hun eigendommen werden naar een grote loods overgebracht en daar gesorteerd door een Kommando dat Canada heette. Daarna werd alles naar Duitsland gestuurd, juwelen, bontjassen, et cetera.
Omdat de Jodinnen met hun hele gezin naar Auschwitz werden gestuurd en hen was verteld dat dit een soort getto was en hen was aangeraden hun hele hebben en houden mee te nemen, hadden ze dus aanzienlijke rijkdommen bij zich. Wat betreft de Jodinnen uit Saloniki, ik herinner me dat ze bij aankomst prentbriefkaarten kregen met het postadres van "Waldsee" erop, een plaats die niet bestond, en met een gedrukte tekst erop die ze naar hun families moesten sturen en die luidde: "We maken het hier goed. We hebben werk en worden goed behandeld. We wachten jullie komst af." Ik heb de betreffende kaarten zelf gezien, en de Schreiberinnen, dat wil zeggen de secretaresse van ieder blok was opgedragen deze onder de gevangenen uit te delen om ze naar hun families te sturen. Ik weet dat er vanwege deze kaarten hele gezinnen arriveerden.
Ik weet zelf dat het volgende in Griekenland gebeurde. Ik weet niet of het in andere landen gebeurde maar het gebeurde in elk geval in Griekenland – en ook in Tsjechoslowakije – dat hele gezinnen naar het wervingsbureau in Saloniki gingen om zich met hun families te herenigen. Ik herinner me een hoogleraar literatuur uit Saloniki die tot zijn afgrijzen zijn eigen vader zag verschijnen.
M. DUBOST: Wilt u ons iets vertellen over het kamp voor zigeuners?
Mme. VAILLANT: Direct naast ons kamp, aan de andere kant van het prikkeldraad, drie meter uit elkaar, lagen twee kampen; een voor zigeuners die tegen augustus 1944 allemaal werden vergast. Deze zigeuners kwamen uit alle delen van Europa, ook uit Duitsland. Aan de andere kant lag het zogenaamde familiekamp. Dat waren Joden uit het getto van Theresienstadt die daarheen waren gebracht en in tegenstelling tot ons waren die niet getatoueerd of geschoren. Hun kleding werden niet van hen afgepakt en ze hoefden niet te werken. Ze leefden zes maanden lang zo en aan het eind van die zes maanden werden alle bewoners van het familiekamp, zo’n 6.000 of 7.000 Joden vergast. Een paar dagen later kwamen er grote transporten uit Theresienstadt aan met hun families en zes maanden later werden ook die vergast, net als de eerste bewoners van het familiekamp.
M. DUBOST: Mevrouw, zou u ons wat bijzonderheden willen geven over wat u zag toen u op het punt stond het kamp te verlaten en onder welke omstandigheden u het verliet ?
Mme. VAILLANT: We waren in quarantaine voordat we Auschwitz verlieten.
M. DUBOST: Wanneer was dat?
Mme. VAILLANT: We zaten 10 maanden in quarantaine, van 15 juli 1943, ja, tot mei 1944. Daarna keerden we voor twee maanden naar het kamp terug. Toen gingen we naar Ravensbrück.
M. DUBOST: Het waren allemaal Françaises uit uw transport die het hadden overleefd?
Mme. VAILLANT: Ja, alle overlevende Françaises uit ons transport. We hadden van Jodinnen gehoord die in juli 1944 uit Frankrijk waren aangekomen dat er door de BBC in Londen een intensieve campagne was gevoerd in verband met ons transport, genoemd werden Mai Politzer, Danielle Casanova, Helène Solomon-Langevin en ikzelf. We wisten dat er als gevolg van deze uitzending orders uit Berlijn waren gekomen dat Françaises onder beter omstandigheden moesten worden vervoerd.
Dus werden we in quarantaine geplaatst. Dat was een barak die tegenover het kamp lag en buiten de prikkeldraadversperring. Ik moet zeggen dat de 49 overlevenden hun leven te danken hadden aan die quarantaine want aan het einde van 4 maanden waren er nog maar 52 van ons over. Daarom staat het vast dat we geen 18 maanden lang dat regime hadden kunnen overleven als we die 10 maanden quarantaine niet hadden gehad.
Die quarantaine werd opgelegd omdat er vlektyphus was uitgebroken in Auschwitz. Je kon het kamp alleen maar verlaten als je werd vrijgelaten, over werd gebracht naar een ander kamp of voor een rechtbank moest verschijnen nadat je 15 dagen in quarantaine had doorgebracht; die 15 dagen is de incubatietijd voor vlektyphus. Zo gauw de papieren binnen waren waarin werd aangekondigd dat de gevangene mogelijk zou worden vrijgelaten werd ze in quarantaine geplaatst totdat het bevel voor in vrijheidsstelling was getekend. Dat duurde soms enkele maanden en 15 dagen was het minimum.
Nu bestond er een beleid om gewone Duitse vrouwelijke misdadigers en asociale elementen vrij te laten om die in de Duitse fabrieken te werk te stellen. Het is daarom onmogelijk je voor te stellen dat heel Duitsland onkundig was van het bestaan van
concentratiekampen en van wat er daar gebeurde, omdat die vrouwen uit die kampen waren vrijgelaten en het is moeilijk aan te nemen dat ze er nooit over spraken. Bovendien, in de fabrieken waar de ex-gevangenen te werk werden gesteld kwamen de Vorarbeiterinnen, Duitse burgers, in contac met gevangenen en konden met hen spreken. De Vorarbeiterinnen uit Auschwitz die vervolgens naar Siemens in Ravensbrück kwamen als Aufseherinnen, hadden eerder bij Siemens in Berlijn gewerkt. Zij ontmoetten Vorarbeiterinnen die ze in Berlijn hadden gekend en in onze aanwezigheid vertelden zij hen wat zij in Auschwitz hadden gezien. Het is daarom ongelooflijk dat dit in Duitsland niet bekend was.
We konden onze ogen niet geloven toen we Auschwitz verlieten en onze harten waren treurig toen we de kleine groep van 49 vrouwen zagen; alles wat er over was van de 230 die 18 maanden eerder in het kamp waren aangekomen. Maar ons leek het alsof we de hel zelf verlieten en voor de eerste gloorde bij ons de hoop op overleven, op het weerzien met de wereld.
M. DUBOST: Waar werd u toen heen gestuurd, mevrouw?
Mme. VAILLANT: Na het vertrek uit Auschwitz werden we naar Ravensbrück gestuurd. Daar werden we naar het NN Blok gebracht, het "Nacht und Nebel Block," anders gezegd het geheime Blok. Bij ons in die barak waren Poolse vrouwen met het identificatienummer 7.000. Sommigen werden konijnen genoemd omdat ze gebruikt waren als proefkonijn voor experimenten. Uit de transporten selecteerden ze meisjes met rechte benen die in goede gezondheid verkeerden en die werden aan diverse operaties onderworpen. Bij sommige meisjes werd een gedeelte van het bot uit hun benen verwijderd, anderen kregen injecties maar wat er werd toegediend weet ik niet. Het sterftecijfer onder de vrouwen de waren geopereerd was erg hoog. Wanneer ze dus kwamen om de anderen op te halen om te opereren weigerden ze naar het Revier te gaan. Ze werden hardhandig naar de donkere cellen gesleept waar de professor, die uit Berlijn was gekomen, opereerde in zijn uniform, zonder enige aseptische maatregel te nemen, zonder een operatieschort te dragen en zonder zijn handen te wassen. Er zijn enkele overlevenden onder die "konijnen," ze lijden nog steeds vreselijk. Ze lijden periodiek aan overvloedige ettering en omdat niemand weet wat voor behandeling ze hebben ondergaan is het uiterst moeilijk ze te genezen.
M. DUBOST: Werden die gevangenen bij aankomst getatoueerd?
Mme. VAILLANT: Nee. In Ravensbrück werden de mensen niet getatoueerd maar aan de andere kant moesten we een gyneacologisch onderzoek ondergaan en omdat er nooit voorzorgsmaatregelen werden getroffen en regelmatig voor alle gevallen dezelfde instrumenten werden gebruikt, verspreidden infecties zich snel, gedeeltelijk omdat gewone gevangenen en politieke gevangenen allemaal bijeen werden gedreven.
In Blok 32 waar wij ondergebracht waren zaten ook enkele Russische vrouwelijke krijgsgevangenen die geweigerd hadden vrijwillig in de munitiefabrieken te werken. Daarom waren ze naar Ravensbrück gestuurd. Omdat ze vasthielden aan hun weigering werden ze onderworpen aan allerlei vormen van pesterij. Ze werden bijvoorbeeld gedwongen de hele dag voor de barak te staan zonder enig voedsel. Sommige van hen werden op transport gesteld naar Barth. Anderen werden ingezet om po’s door het kamp te dragen. In het Strafblock en in de Bunker zaten ook gevangenen die geweigerd hadden in de wapenfabrieken te werken.
M. DUBOST: Hebt u het nu over de gevangenissen in het kamp?
Mme. VAILLANT: Over de gevangenissen in het kamp. In feite heb ik de kampgevangenis bezocht. Het was een burgergevangenis, een echte.
M. DUBOST: Hoeveel Fransen zaten er in dat kamp?
Mme. VAILLANT: Tussen de 8 en 10 duizend.
M. DUBOST: Hoeveel vrouwen in totaal?
Mme. VAILLANT: Ten tijde van de bevrijding hadden de identificatienummers de 105.000 bereikt, misschien meer.
Er vonden ook executies in het kamp plaats. De nummers werden op het ochtendappèl afgeroepen en de slachtoffers gingen dan naar de Kommandantur en werden nooit meer teruggezien. Een paar dagen later werden de kleren naar de Effektenkammer gestuurd, waar de kleding van de gevangenen werd bewaard. Na enige tijd verdwenen hun kaarten uit de archieven van het kamp.
M. DUBOST: Was het detentiesysteem hetzelfde als in Auschwitz?
Mme. VAILLANT: Nee. In Auschwitz was vernietiging het enige doel. Niemand had enige interesse in productie. We werden om geen enkele reden afgeranseld. Het was voldoende om van de morgen tot de avond te blijven staan maar of we nu één steen versjouwden of 10 was van geen enkel belang. We waren ons er heel goed van bewust dat het menselijk element werd ingezet voor slavenarbeid om ons te doden, dat was het uiteindelijke doel terwijl in Ravensbrück productie van groot belang was. Het was een doorgangskamp. Als er transporten in Ravensbrück aankwamen werden die al snel naar de wapenfabriek of de munitiefabriek gestuurd, om aan de vliegvelden te werken of later om greppels te graven.
De volgende procedure werd gevolgd voor het werk in de fabrieken: de fabrikanten zelf of hun opzichters of anders hun vertegenwoordigers kwamen zelf om hun arbeiders uit te kiezen, vergezeld door SS’ers; het effect was dat van een slavenmarkt. Ze bevoelden de spieren, bekeken de gezichten om te zien of de persoon er gezond uitzag en maakten dan hun keuze. Uiteindelijk lieten ze ze naakt langs de dokter lopen en hij besliste uiteindelijk of een vrouw geschikt was of niet om in de fabriek te gaan werken. Op het laatst werd het bezoek van de dokter een pure formaliteit omdat ze uiteindelijk iedereen aannamen die langs kwam. Het werk was uitputtend, voornamelijk vanwege het gebrek aan voedsel en slaap en omdat naast 12 volle uren werk je ‘s ochtends en ‘s avonds ook nog op appèl moest. In Ravensbrück stond de fabriek van Siemens waar telefoonapparatuur werd gemaakt en ook radiotoestellen voor vliegtuigen. Dan waren er in het kamp nog werkplaatsen voor camouflagemateriaal en uniformen en diverse artikelen die door soldaten werden gebruikt. Daarvan ken ik het beste......
De PRESIDENT: Ik denk dat we nu beter 10 minuten kunnen pauzeren.