Manuel Azana was de Minister President en President van de Spaanse Republiek voor en ten tijde van de Spaanse Burgeroorlog. Na de Nationalistische overwinning vluchtte hij naar Frankrijk, waar hij in 1940 overleed.
Manuel Azaña werd geboren op 10 januari 1880. Na opleidingen aan de universiteiten van Zaragoza en Madrid, werd hij in 1911 aangesteld bij het Ministerie van Justitie. Als lid van de Reformistische Partij van Spanje kwam hij in aanraking met de politiek. Hij stelde zich verkiesbaar voor de provincie Toledo in 1918 en 1923, maar werd niet verkozen. In 1925 richtte hij uit onvrede met de Reformisten, zijn eigen politieke partij op, de Accion Republicana. Naast zijn politieke bezigheden was Azaña een verdienstelijk schrijver. In 1926 won hij de Nationale Literatuurprijs.[1]
In 1931 sloot hij zich aan bij de Republikeinen. In het eerste kabinet van de Tweede Republiek werd hij Minister van Defensie. In deze functie was hij verantwoordelijk voor verscheidene hervormingen in het leger die tot de nodige onrust leidden onder hoge officieren.
Op 16 oktober 1931 verving hij Niceto Alcalá Zamora als Minister President. Na de mislukte couppoging door José Sanjurjo op 10 augustus 1932 kwam de regering van Azaña zo stevig in het zadel dat de nodige hervormingen in de landbouw doorgevoerd konden worden, die een jaar eerder nog door de Cortes (het Spaanse parlement) waren tegengehouden.
Tijdens de verkiezingen van november 1933, won de partij van Azaña slechts licht. De katholieke CEDA werd de grootste en drong Azaña uit zijn ambt. De jaren daarna werden gekenmerkt door onlusten en opstanden, waarbij Azaña werd gearresteerd, beschuldigd van verraad en wegens gebrek aan bewijzen weer vrijgesproken.[2] Op 15 januari 1936 was Manuel Azaña betrokken bij de samenwerking van linkse partijen, waaronder de PSOE, PCE en Republikeinse Unie, om gezamenlijk de verkiezingen in te gaan. Bij de verkiezingen op 16 februari 1936 bereikte dit Frente Popular (Volksfront) een verkiezingsoverwinning en mocht Azaña een nieuwe regering vormen.
De maatregelen van deze nieuwe, linkse regering leidden tot de nodige onlusten en stakingen. Op 10 mei 1936 verving Azaña de in het buitenland verblijvende president Niceto Alcalá Zamora. Kort daarna vingen diverse hoge legerofficieren zoals Emilio Mola, Francisco Franco en José Sanjurjo hun opstanden aan die zouden leiden tot het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog op 17 juli 1936.[3]
Manuel Azaña was fel gekant tegen een mogelijk treffen tussen Spanjaarden onderling en wilde aanvankelijk aftreden. Onder druk van de communisten en socialisten bleef hij aan. In september 1936 benoemde hij de socialist Francisco Largo Caballero tot Minister President, die hier maar gelijk het ministerschap van defensie bij nam. Daarnaast benoemde hij socialisten, communisten en liberalen op ministersposten.
In mei 1937 was de situatie zodanig dat de communisten de regering wilden verlaten en in een poging een crisis af te wenden ontsloeg Manuel Azaña premier Caballero en benoemde de communist Juan Negrin tot nieuwe Minister President. Hiermee werd de weg vrijgemaakt voor een langzame overname van de macht door de communisten, gesteund door de Sovjet Unie. Deze radicalisering was ook weer niet wat Azaña in gedachten had en hij trachtte in augustus 1938 om Negrin de wacht aan te zeggen, wat overigens mislukte.
De regeringsstad Barcelona viel op 26 januari 1939 in handen van de Nationalisten en Manuel Azaña verplaatste de regeringszetel naar het aan de Franse grens liggende Perelada. Op 5 februari werden ze gedwongen te vluchten naar Frankrijk. Nadat op 27 februari 1939 de regering van Francisco Franco werd erkend door de Britse premier Neville Chamberlain, trad Azaña formeel af als de Spaanse president. In februari 1940 kreeg hij een hartaanval en was nog steeds herstellende toen de Duitsers in mei 1940 Frankrijk binnenvielen. Manuel Azaña overleed aan de gevolgen van de hartaanval op 3 november 1940.[4]