Vliegtuigontwikkelaar Mario Castoldi was al een legende voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Zijn racevliegtuigen Mc.39, Mc.52 en Mc.67 scoorden in de jaren twintig van de vorige eeuw hoge ogen tijdens de diverse Schneider Cup-races. De toestellen zijn hiermee legendarisch geworden. In de jaren dertig bereikte de ontwerper een hoogtepunt in de luchtracerij met zijn Mc.72. Met de opgedane ervaringen waagde Castoldi zich in 1933 aan het ontwerp voor een jachtvliegtuig. Dit resulteerde uiteindelijk in het project MC.200, het jachtvliegtuig dat ook bekend stond als Macchi C.200
De Macchi MC.200 (veelal bekend als C.200) werd ontworpen in 1936. Ontwerper Castoldi wilde eigenlijk een toestel dat was uitgerust met een 1.000 pk vloeistof gekoelde lijnmotor. Helaas was er in die tijd geen dergelijke motor in Italië voorhanden. Noodgedwongen moest hij zijn toevlucht nemen tot de Fiat A.74 R.C.38, een luchtgekoelde stermotor met een vermogen van slechts 870 pk. Hierdoor werd wel veel geweld aangedaan aan het oorspronkelijke aerodynamische ontwerp van de C.200.[1][2]
De Italiaanse luchtmacht had voor de modernisering van haar luchtmacht het programma R opgesteld. In het kader van dit programma, werden zes prototypen ontwikkeld, de Aeronautica Umbra AUT.18, de IMAM Ro.51, de Caproni-Reggiane Re.2000, de Fiat G.50, de Caproni-Vissola F/5 en de Macchi C.200.[3]
Het eerste prototype vloog voor het eerst op 24 december 1937 met piloot Guiseppe Burei en bleek een zeer wendbaar en stevig jachtvliegtuig. De snelheid liet nog te wensen over, maar het toestel voldeed veel beter dan iedere concurrent. Vooral de wendbaarheid en de goede vliegeigenschappen imponeerden. Het toestel was oorspronkelijk voorzien van een intrekbaar staartwiel, maar dat werd later vastgezet.[4][5]
De Italiaanse luchtmacht (Regia Aeronautica) bestelde aanvankelijk 99 serietoestellen die vanaf juli 1939 werden geleverd. In oktober 1939 kwamen de eerste toestellen in operationele dienst. Toen Italië in juni 1940 aan de strijd ging deelnemen, waren al 156 toestellen geleverd. Op dat moment vormde het toestel samen met de Fiat CR.42 de ruggengraat van de Italiaanse luchtmacht. Tot oktober 1942 werden totaal 1.151 Saetta's (wat "pijl" betekent) geleverd door de fabrieken van Macchi, Breda en SAI Ambrosini.[6][7]
Gedurende het productieproces werden diverse verbeteringen aangebracht. Ook in het veld zelf werden diverse varianten ontwikkeld. Uitgerust met bevestigingspunten onder de vleugels voor brandstoftanks of bommen ontstond zo de C.200CB. Speciaal voor het gebruik in Noord-Afrika, werd de C.200AS ontwikkeld. Een C.200bis ontstond, die was uitgerust met een 1.180 pk zware Piaggio P.XIX motor. De meeste M.200 toestellen kregen een open of halfopen cockpit. Toch werden de eerste 240 toestellen afgeleverd met een gesloten cockpit.[8]
Haar debuut tijdens het gevecht maakte de C.200 in 1940 bij de strijd om Malta. Overige toestellen werden ingezet in de campagnes in Griekenland, Noord-Afrika, Joegoslavië, Sicilië en aan het oostfront. In september 1942 brachten C.200 jachtbommenwerpers de Britse torpedobootjager HMS Zulu (F18) tot zinken nabij Tobroek. De laatste exemplaren verlieten de Italiaanse luchtmacht pas in 1947. Na de Tweede Wereldoorlog werden ze nog gebruikt als trainers.
Macchi C.200 |
Prototype MM336 -
MM337 |
2 |
Macchi C.200 pre-serie |
voorserie MM4495 - MM 4520,
Macchi |
25 |
Macchi C.200
Series I |
MM4521 - MM4594,
Macchi MM4857 - MM4880, SAI Ambrosini MM5081 - MM5162, Breda |
73 24 82 |
Macchi C.200 Series II | MM4881 - MM4896,
SAI Ambrosini MM5163 - MM5200, Breda MM5770 - MM5814, Macchi |
16 38 45 |
Macchi C.200
Series III |
MM4897 - MM4906,
SAI Ambrosini MM5201 - MM5260, Breda MM6795 - MM6804, Macchi MM6829 - MM6890, Macchi |
10 60 10 62 |
Macchi C.200
Series IV |
MM5261 - MM5360,
Breda MM6715 - MM6724, SAI Ambrosini |
100 10 |
Macchi C.200
Series V |
MM5815 - MM5920,
Breda MM6725 - MM6744, SAI Ambrosini MM6805 - MM6828, Macchi |
106 20 24 |
Macchi C.200
Series VI |
MM6490 - MM6544,
Macchi MM8289 - MM8338, Breda |
55 50 |
Macchi C.200
Series VII |
MM7659 - MM7708,
Macchi |
50 |
Macchi C.200
Series XX |
MM8437 - MM8466,
SAI Ambrosini |
30 |
Macchi C.200
Series XXI |
MM8131 - MM8250,
Breda |
120 |
Macchi C.200
Series XXII |
MM8784 - MM8843,
Macchi MM8996 - MM9020, SAI Ambrosini |
50 25 |
Macchi C.200
Series XXIII |
MM8596 - MM8615,
SAI Ambrosini |
20 |
Macchi C.200
Series XXIV |
MM8618 - MM8643.
SAI Ambrosini |
26 |
Macchi C.200A2 |
C.200 met landingstel van C.202
en verbeterde vleugels |
? |
Macchi C.200B2 |
C.200 met vleugels van C.202 |
? |
Macchi C.200AS |
C.200 Africa Settentrionale voor
inzet in Noord-Afrika |
? |
Macchi C.200CB |
C.200 Caccia Bombardiere
jachtbommenwerper |
? |
Macchi C.200bis |
C.200 MM8191 Breda met Piaggio
P. XIX motor |
1 |
Macchi C.201 |
C.200 MM437 - MM438 met FIAT
A.74 RC.38 motor |
2 |
Het eerste prototype werd snel geconstrueerd met constructienummer MM336. Al op 24 december 1937 kon het toestel proefvluchten aanvangen vanaf Lonate Pozzolo met aan de stuurknuppel testpiloot Giuseppe Burei. Vanwege een dodelijk ongeval van Burei met de Macchi C.94, werden vervolgvluchten uitgevoerd door Ambrogio Colombo. Op 1 maart 1938 werd het toestel getoond aan de ministeriële commissie die over de aankoop van vliegtuigen ging. Het toestel beviel goed. Bij testvluchten door luchtmachtpiloten was men echter niet tevreden over de cockpitvorm en dan met name de zichtbaarheid naar achteren.[9][10]
Al vroeg in 1938 volgde een tweede prototype (MM337). Hierbij was het achterste deel van de cockpit uit één geheel geconstrueerd. Bij het eerste prototype was eveneens gebleken dat het toestel de neiging had in een spin te geraken bij bepaalde manoeuvres. Door een simpele herinrichting van de buitenste vleugeldelen werd dit probleem aangepakt en bij het tweede prototype getest. tot slot had het tweede prototype kortere uitlaatpijpen.[11]
Bij de testvluchten bleek bij duikvluchten zonder al te veel problemen een snelheid van 805 km/u kon worden gevlogen. Bij vlakke vlucht wed een snelheid van 500 km/u behaald. Het eerste prototype verbleef geruime tijd in de fabriek van Breda en ging op 23 augustus 1940 terug naar Macchi. In september 1942 werd het overgebracht naar Varese. Het tweede prototype werd nog gebruikt voor proefnemingen met diverse camouflagepatronen voor het werd opgeslagen in Rimini.
Al snel na de testvluchten met het tweede prototype, ontving Macchi een bestelling van 99 toestellen en in juni 1939 werd met de productie van een eerste voorserie begonnen. Hierna volgde diverse series en varianten die veelal slechts op detail van elkaar verschilden. Naast de twee prototypen werden uiteindelijk 1.151 toestellen geproduceerd.[12]
De C.200 was het eerste Macchi type dat geheel uit metaal was opgebouwd. Het was geconstrueerd uit een aluminium frame, bekleed met aluminium plaatwerk. Alleen de bewegende roerdelen werden overtrokken met linnen. Voor de aandrijving werd gebruik gemaakt van een FIAT Aeronautica 74 RC 38 motor, een Italiaanse reproductie van de Pratt & Whitney R-1535 motor. Hiermee kon een maximale snelheid van 503 km/u worden bereikt. De drie brandstoftanks (twee in de vleugels en een reserve tank achter de cockpit) hadden een capaciteit voor 313 liter waarmee een bereik van 570 km kon worden gegarandeerd. Met de toevoeging van een 450 liter externe tank kon dit worden opgerekt tot 870 km bij een kruissnelheid van 465 km/u.[/note]Joseph, 2012, pag. 26[/note]
Bij de eerste series was het windscherm opgebouwd uit één stuk glas van 5 cm dikte en had de stalen stoel van de piloot een dikte van 3 cm. Vanaf het 26e toestel werd een buisvormige 'roll-bar' aangebracht achter de gepantserde stoel om de piloot extra te beschermen. Dit werd echter vanaf de Series III toestellen weer weggelaten. Dit had waarschijnlijk te maken met het feit dat vanaf die Series het achterste cockpit gedeelte niet meer uit glas bestond maar uit metaal. Vanaf het 12e toestel binnen de Series V, geproduceerd door Macchi en het 65e toestel, Series I van Breda, werd een half gesloten cockpit geïntroduceerd. Dit was vanaf halverwege augustus 1941.Bij het landingsgestel werden diverse afdichtingsplaten gebruikt, afhankelijk van welke productieserie. Dit kon bestaan uit een gehele afdekplaat, een kleine en grote afdekplaat en diverse vormen van de afdekplaat bij de wielen zelf. Alleen bij de eerste 146 toestellen was het staartwiel nog intrekbaar. Bij later producties werd dit een niet intrekbaar staartwiel.
Bij de prototypen en de voorserie van 25 toestellen, werd de driebladige FIAT-Hamilton 34D-1 propeller gebruikt en de voorserie toestellen hadden een spinner voor op de propeller. Vanaf het 26e productietoestel werd een Piaggio P. 1001 propeller zonder spinner toegepast.
De toegepaste bewapening bestond uit twee 12,7 mm Breda-SAFAT machinegeweren, gepositioneerd boven in de kap achter de motorgondel. Vanaf het 25e productietoestel werden de machinegeweren uitgerust met vlambeschermers om verblinding van de piloot te voorkomen bij het afvuren. De hulzen van de munitie werd in het vliegtuig zelf opgevangen zodat deze konden worden hergebruikt. Een eerste constructiewijziging die bij diverse C.200 toestellen werd toegepast was de mogelijkheid om twee bommen tot 160 kg mee te voeren onder de vleugels. Hiermee ontstond de C.200CB (Caccia Bombardiere) jachtbommenwerper. Hoeveel toestellen als dusdanig werden ingericht is onbekend maar de C.200 werd veelvuldig als jachtbommenwerper ingezet.
De C.200 werd op ieder front ingezet, inclusief Noord-Afrika en aan het Oostfront. Voor Noord-Afrika werden de toestellen aangepast aan de omstandigheden door toepassing van zandfilter waarmee de C.200AS (Africa Settentrionale) ontstond.
Na de wapenstilstand tussen de Italiaanse regering en de Geallieerden die op 8 september 1943 werd vastgesteld, namen diverse luchtmachten exemplaren van dit toestel in gebruik. De Luftwaffe verzamelde alle toestellen die ze konden vinden en namen ze in gebruik. Bij de Luftwaffe werden deze voornamelijk als trainingsvliegtuig ingezet.
Bij de Italiaanse luchtmacht waren nog ongeveer 33 toestellen operationeel ten tijde van de wapenstilstand. Hiervan kwamen er tien terecht bij de pro-Duitse Aeronautica Nazionale Repubblicana. Een deel hiervan kwam bij de Luftwaffe terecht en enkelen werden door de Italianen zelf als trainingsvliegtuig ingezet.
De pro-Geallieerde Aeronautica Cobelligerante Italiana had na de wapenstilstand een 23-tal toestellen in haar bezit. Vanaf de zomer van 1944 werden ze alleen nog voor opleidingsdoeleinden ingezet. Na de oorlog bleven enkelen hiervan in gebruik bij de Aeronautica Militare, waarna de laatste in 1947 werden uitgefaseerd.
Type: | Macchi C.200 |
Taak: |
Jachtvliegtuig |
Bemanning: |
1 |
Spanwijdte: |
10,58 meter |
Vleugeloppervlakte: |
16,81 m2 |
Lengte: |
8,19 meter |
Hoogte: |
3,51 meter |
Gewicht: |
Leeggewicht: 2.019 kg Max. gewicht: 2.590 kg |
Motor: |
Fiat A.74 R.C.38 motor 870 pk (? kW) |
Snelheid: |
Max. snelheid: 512 km/u Kruissnelheid: 455 km/u |
Bereik: |
870 km |
Plafond: |
8.900 meter |
Bewapening: |
2x 12,7 mm Breda-SAFAT
machinegeweren (bovenop neus) |
Productie: |
1.151 |
Een andere poging tot het toepassen van een sterkere motor in de C.200 werd de C.201. Hiervan werden twee prototypen geproduceerd, de MM437 en MM438. Het doel was deze uit te rusten met de 1.000 pk FIAT A.76 RC.40. Deze motor was nog niet beschikbaar, waarna een 840 pk FIAT A.74 RC.38 werd toegepast. Het eerste prototype vloog op 25 augustus 1941 en het tweede volgde in september. Beide toestellen werden op 28 juni 1942, met de nieuwe constructienummers MM8616 en MM8617, naar Guidona gevlogen om te worden getest door de Italiaanse luchtmacht. Vanwege uitstel van de beschikbaarheid van de motoren werd van productie afgezien ten voordele van moderner vliegtuigtypen.