Arthur Seyß-Inquart (22 juli 1892 in Stannern – 16 oktober 1946 in Neurenberg) was een Oostenrijkse jurist die in de tijd van het nationaalsocialisme in verschillende functies politieke carrière maakte. Hij hoorde bij de 24 belangrijkste misdadigers die bij het proces van Neurenberg voor het internationale gerechtshof werden aangeklaagd. Hij werd op 1 oktober 1946 op drie van de vier punten van zijn aanklacht schuldig gesproken en als oorlogsmisdadiger geëxecuteerd.
Nationaalsocialist
Rond 1919/1920 was Seyß-Inquart in Wenen lid van de katholisch-deutschnationalen Deutschen Gemeinschaft waarvan ook Engelbert Dollfuß, Karl Wache, Robert Hohlbaum, Emmerich Czermak en Hermann Neubacher deel uitmaakten. Sinds 1931 was hij betrokken bij Oostenrijkse organisaties die nauw betrokken waren bij de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartij (NSDAP), net zoals de Deutsch-Österreichische Volksbund en de Steirische Heimatschutz. In 1934 nam bondskanselier Engelbert Dollfuß opnieuw contact met Seyß-Inquart op en kwam er in juli 1934 een ontmoeting in Mattsee en Wenen tot stand. Dit gebeurde kort voordat Dollfuß bij de Juliputsch om het leven kwam. Vanaf 1936 werkte Seyß-Inquart eerst bij de Oostenrijkske Staatsraad. In 1937 werd hij tot "Befriedungskommisar" benoemd om de verbinding tot de – zoals dat heette- nationale oppositie te vormen. In 1938 werd hij lid van de NSDAP (lidnummer 6.270.392). Onder druk van Adolf Hitler, die in het verdrag van Berchtesgaden van 15 februari 1938 als ultimatum deelname van NSDAP aan regeringsfuncties had geëist, zag de Oostenrijkse bondskanselier Kurt Schuschnigg af van het ambt als minister van binnenlandse zaken en defensie en liet deze functies over aan Seyß-Inquart.
In deze functie begon Seyß-Inquart na te denken en wilde hij een nationaalsocialistisch Oostenrijk niet meteen in het Duitse Rijk te integreren, maar eerst een personele unie van het staatshoofd te vormen. Dit zou zijn eigen carrière helpen en gewetensbezwaren betreffende zijn Oostenrijkse ambtseed vermijden. Hij moest in de dagen van de "Anschluss" zelf toegeven dat hij van één van de drijvende krachten van deze actie uiteindelijk meer een positie aan de zijkant werd kreeg. Zo probeerde Seyß-Inquart nog in de nacht van 11 op 12 maart 1938 – uren voordat de Wehrmacht Oostenrijk binnentrok – Hitler te overtuigen de grens niet over te steken. Deze twijfelde enkele uren voor het besluit, maar verklaarde uiteindelijk dat het onmogelijk was de grens niet over te steken.
Oostenrijkse Bondskanselier en Reichsstatthalter
Schuschnigg moest zijn voornemen een referendum over de Oostenrijkse onafhankelijkheid onder druk van Hitler opgeven en trad op 11 maart 1938 terug. Daarop werd Seyß-Inquart door Bondspresident Wilhelm Miklas, - na lang twijfelen en na een telefonisch ultimatum van Hermann Göring in de late avond naar de aftredende bondskanselier gestuurd en die ochtend daarop beëdigd. Hij oefende dit ambt uit tot 13 maart 1935, de dag van de "Anschluss" van Oostenrijk aan het Duitse Rijk. Seyß-Inquart was daarmee naast Walter Breisky de Oostenrijkse bondskanselier die het kortst aan de macht was.
Op 13 maart 1938 werd de „Anschluss" van Oostenrijk volrokken. Het Bundesgesetz dat door de nationaalsocialistische Bondsregering werd aangenomen, moest volgens de regels van de staatswet door de bondspresident ondertekend worden om in kracht te treden. Wilhelm Miklas weigerde dit en trok zich terug.
Zijn functies gingen daarmee volgens de wet over op bondskanselier Seyß-Inquart. Deze tekende het besluit als staatshoofd en bondskanselier. Zijn handtekening maakte de "Anschlusswet" rechtsgeldig, omdat daarmee de staat Oostenrijk ophield te bestaan, eindigde met het in kracht treden van deze wet ook de functie van Seyß-Inquart als staatshoofd.
Net zoals de gehele wetgeving van de Standenstaatdictatuur werd ook dit proces bij de heropbouw van de republiek Oostenrijk 1945 als ongrondwettig opgeheven.
Bij Hitlers optreden en toespraak op de Weense Heldenplatz op 15 maart 1938 hield ook Seyß-Inquart een korte toespraak.
Van 15 maart tot 30 april werd Seyß-Inquart als Hitlers "Anschluss-marionet" tot leider van de Oostenrijkse landsregering met de titel "Reichsstatthalter" benoemd.
De landsregering werd in mei 1938 verkleind en onder toezicht van de rijkscommissaris voor de hereniging van Oostenrijk met het Duitse Rijk, Josef Bürckel gesteld. Onder zijn invloed werd de liquidatie van de Oostenrijkse hoofdbureaus doorgezet. Als Reichstatthalter in Oostenrijk voerde Seyß-Inquart de in beslagname van Joods eigendom door. Politieke tegenstanders van de nazi’s werden door de Gestapo in concentratiekampen gestopt, mishandeld en in veel gevallen gedood. Met het in krachttreden van het Ostmarkgesetz op 1 mei 1939 werd de landsregering opgelost.
SS-Führer, Reichsminister zonder werkgebied en andere functies
Op 12 maart 1938 werd Seyß-Inquart lid van de SS (SS-nr. 292.771) en maakte daar promotie tot SS-Obergruppenführer in april 1941. Met het gelijkstellen van Oostenrijkse en Duitse Alpenverenigingen in het jaar 1938 werd Seyß-Inquart benoemd tot "Führer des Deutschen Alpenvereins (DAV)" benoemd. Seyß-Inquart was van 1939 tot 1945 Reichsminister zonder werkgebied.
Na het begin van de Tweede Wereldoorlog werd Seyß-Inquart aan het eind van oktober 1939 vertegenwoordiger van generaalgouverneur, Hans Frank in de Duits bezette "Generalgouvernement".
Rijkscommissaris voor Nederland
Op 18 mei 1940 benoemde Hitler hem tot Rijkscommissaris voor Nederland. In het bezette Nederland was Seyß-Inquart verantwoordelijk voor de invoering van dwangarbeid, deportaties van meer dan 100.000 Nederlandse Joden in vernietigingskampen, het neerslaan van de Februaristaking en de executie van verzetsstrijders. Bij de Nederlandse hoofdstad, Amsterdam stond hij onder leiding van Hans Böhmcker.
In het oordeel van het Neurenbergse Internationale Militairegerechtshof wordt het gedrag van Seyß-Inquart omschreven (uitreksel):
„Als Rijkscommissaris […] oefende Seyß-Inquart onbarmhartige terror uit ter onderdrukking van elke weerstand tegen de Duitse bezetting, een programma dat hij zelf als "vernietiging" van tegenstanders benoemde. […] De economische administratie van Nederland voerde Seyß-Inquart door zonder de regels van de Haager Konvention […] in acht te nemen. […] Publiekelijk en privé bezit werd in grote mate geplunderd. […] Meteen […] begon hij dwangarbeiders naar Duitsland te sturen. […] Tijdens de bezetting werden 500.000 mensen van Nederland als werkers naar het Rijk gestuurd en maar een klein deel daarvan waren daadwerkelijk vrijwilligers. "
„Één van de eerste maatregelen […] was het in kracht treden van een serie wetten die de economische achterstelling van Joden afdwong. […] […] Het is […] waar dat in bepaalde gevallen Seyß-Inquart tegen harde maatregelen die door anderen werden afgedwongen protesteerde […] alsnog blijft het feit bestaan dat Seyß-Inquart een wetende en vrijwillige deelnemer aan oordlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid was die tijdens de bezetting van Nederland werden begaan."
In de laatste oorlogswinter 1944/45, de koudste sinds 1864 dreigde in Nederland een humanitaire catastrofe. Seyß-Inquart kondigde aan grote delen van het land onder water te zetten waarop SHAEF aankondigde dat Generaloberst Blaskowitz als oorlogsmisdadiger behandeld zou worden, mochten ze dit plan omzetten.
Hitler benoemde Seyß-Inquart in zijn politieke testament tot minister van buitenlandse zaken en beviel in Nederland "verbrande aarde" achter te laten. Dit voerde Seyß-Inquart niet uit. Kort na de zelfmoord van Hitler vertrok Seyß-Inquart met een speedboot naar Flensburg naar de regering Dönitz. Vanwege het weer vertrok hij al snel op de deels open zeeweg naar Nederland. Kort na de terugkeer werd hij in mei 1945 in Den Haag door leden van de Canadese strijdkrachten vastgenomen.
Het proces van Neurenberg
In de zomer van 1945 zat Seyß-Inquart tot zijn transport naar Neurenberg in de oorlogsgevangenis Nr. 32 (Ascheimer) in het Luxemburgse Bad Mondorf. Hier zat hij samen met een groot aantal NSDAP-leiders en hoog aangestelde leden van de Wehrmacht. Tijdens het proces van Neurenberg tegen de belangrijkste oorlogsmisdadigers werd hij door Gustav Steinbauer verdedigd. Hij werd op punt 2, 3 en 4 (planning, ontketening, en doorvoering van een aanvalsoorlog, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid) aangeklaagd. Een voorbereidend uitleveringsverzoek van de Nederlandse justitie werd niet geïmplementeerd.
In de gevangenis presenteerde zich Seyß-Inquart als gelauwerd katholiek die meerdere autobiografische werken schreef. Hierin presenteerde hij zich als voorvechter van het nationaalsocialisme en antisemitisme. Bij zijn slotwoord bekende hij zich nog één keer tot de persoon Adolf Hitler en Duitsland. Bij zijn verdediging legden Seyß-Inquart en Steinbauer de focus op zijn werkzaamheden in Oostenrijk, die hij met het begin voor een "strijd […] van het Duitse volk" legitimeerde. Hij legde ook uit dat hij in Nederland maar weinig invloed op de SS, SD en Wehrmacht had en de Haager Landkriegsordnung achterhaald vond. Elk medeweten en medeplichtigheid aan de Holocaust ontkende Seyß-Inquart. Hij zei onder andere dat hij in het concentratiekamp Auschwitz-Birkenau een verblijfskamp voor Joden tot de hervestiging na de oorlog gezien had.
Tot de verkondiging van het oordeel werd Seyß-Inquart op de punten 2, 3 en 4 schuldig bevonden en tot dood door ophanging veroordeeld. Op 16 oktober 1946 werd hij in Neurenberg geëxecuteerd. De Amerikaanse, Britse en Sovjetse rechters hadden daarbij hun streven voor de doodstraf tegen de Franse rechters doorgezet. Zijn lijk werd een dag later in het Stadse Crematorium op Münchens Ostfriedhof gecremeerd. Het as werd in de Wenzbach uitgestrooid.
Heeft u zelf meer informatie over deze persoon? Lever het aan!