Dietrich Bonhoeffer (4 februari 1906 in Breslau – 9 april 1945 in concentratiekamp Flossenbürg) was een lutheranistische theoloog, geprofileerde vertegenwoordiger van de Bekennende Kerk en Duits verzetsstrijder tegen het nationaalsocialisme.
Eerste contacten (1938–1939)
In 1938 besloot het echtpaar Gerhard en Sabine Leibholdz, Bonhoeffers tweelingzus vanwege de aangescherpte jodenwetten naar Engeland te emigreren. Bonhoeffer gebruikte zijn verbindingen, zodat Leibholz als adviseur van bisschop Georg Bell kon werken.
Er kwamen door zijn zwager Hans von Dohnanyi eerste contacten met Wilhelm Canaris, Hans Oster, Karl Sack en Ludwig Beck. Rond deze tijd probeerde Bonhoeffer de Christlijke kerken in de Oecumene Beweging zover te krijgen zich in te zetten tegen de lopende oorlogsvoorbereidingen van de nationaalsocialisten. Vanwege deze activiteiten leerde hij kerkelijke dignitarissen in heel Europa kennen. Op 10 maart 1939 ging hij voor gesprekken met onder andere George Bell naar Londen, waar hij opnieuw om erkenning van de Bekennende Kerk door de tijdelijke wereldraad vroeg. Ondanks sympathieën kon hij niks groots bereiken en keerde hij midden april terug naar Duitsland. Op 2 juni volgde hij een tweede uitnodiging naar Amerika. Op 20 juni weigerde hij het aanbod van zijn gastheer Smith-Leiper om een leerstoel in Harlem aan te nemen om daarmee net als veel andere Duitse intellectuelen in het ballingschap te treden. Deze belangrijke en lastige beslissing was voor het verdere leven van Bonhoeffer en zijn verdere denken van grote invloed.
Op zijn terugreis bezocht hij zijn zus en haar familie in Londen. Hier ervaarde hij van de moord van de priester van de Bekennende Kerk, Paul Schneider in het concentratiekamp Buchenwald. Tegenover zijn nichten Marianne en Christiane betoonde hij dat Schneider de eerste martelaar van de Evangelische kerk in de tijd van het nationaalsocialisme was en dat ze zijn naam goed moesten onthouden. Bonhoeffer kwam op 27 juli weer naar Berlijn en pakte in de herfst zijn werkzaamheden op het Sigurdshof weer op. Hij zocht nu contact met de contraspionage in het oppercommando van de Wehrmacht onder admiraal Canaris.
Medewerking (vanaf 1940)
Nadat de Gestapo op 17 maart 1940 het laatste collectie vicariaat op het Sigurdshof sloot en de geleidde vrijetijdsbesteding van Bonhoeffer op 14 juli onder dwang van de politie ophield te bestaan, voerde hij gesprekken met Hans Oster en Hans Dohnanyi over een "Unabkömmlichstellung" voor afweeropdrachten. Hij zou zijn Oecumene contacten voor de verzetsstrijders in zetten om met de geallieerden de verhandelingen in te leiden. Bonhoeffer was dus niet betrokken bij de planning van de aanslagen op Hitler, maar diende als contactpersoon, officieel in opdracht van de defensie. Op 22 augustus 1940 ontving hij "vanwege zijn volksopruiende bezigheid" een spreekverbod "voor het gehele Rijksgebied", in maart 1941 ontving hij een bijpassend schrijfverbod.
In zijn ouderlijk huis troffen enkele tegenstanders van het nationaalsocialistische regime met gedeeltelijk hoge posities in de defensie of de Wehrmacht, die Hitler door een aanslag om het leven wilde brengen. Bonhoeffer werd lid van deze verzetskring. De vraag van de tirannenmoord (Mag een Christen tegen het gebod "Gij zult niet moorden" handelen?), antwoordde Bonhoeffer in dit geval met een overtuigend "Ja". Deze keuze is theologisch-ethisch gereflecteerd in zijn onvolledige hoofwerk van de ethiek, die parellel met zijn betrokkenheid in het militair-politieke verzet van 1940 tot aan zijn arrestatie in april 1943.
Samenzwering(1941–1942)
Op 30 oktober werd Bonhoeffer naar de defensieplaats van Munchen geroepen, deze stond dus in dienst van de nationaalsocialistische staat. Rond deze tijd kreeg hij ook een spreekverbod en vanaf maart 1941 ook een schrijf- en publicatieverbond. Vanaf 17 november hield hij zich op in het Benediktiner-Klooster in Ettal.
In 1941/42 ging hij – samen met onder andere Helmuth von Moltke tegelijkertijd voor de Duitse contraspionage en de interne verzetscirkel naar Noorwegen, Zweden en Zwitserland. In Sigtuna en Stockholm ontmoette hij op 31 mei/1 juni 1942 George Bell en daar gaf Bonhoeffer hem geheime documenten over de verzetsstrijders en hun doelen voor de Britse regering.
Hiermee was de vraag verbonden om een publiekelijke verklaring van de geallieerden een verschil tussen Duitsers en nazi’s te maken. De Britse minister van buitenlandse zaken, Anthony Bell weten een ondersteuning van het verzet of een antwoord ook in de interesse van Groot-Brittannië zou liggen.
Bonhoeffer deed vanwege zijn veiligheid amper schriftelijke en mondelijke uitingen over zijn werkzaamheden bij het verzet. Desondanks zijn de theologische geschriften die in deze tijd ontstaan getuigen van zijn persoonlijke engagement. Hieruit valt ook de dramatische politieke situatie te lezen.
Bij de jaarwisseling 1942/1943 schreef Bonhoeffer een zeer persoonlijke terugblik op de afgelopen tien jaar, waarin zijn weerstand tegen de nationaalsocialistische terreur toenam en hij tot blijvende conclusies over de Christelijke levenshouding kwam. Hij vertelde vanuit het perspectief van een slachtoffer van de gewelddadige maatschappij. Volgens hem waren de volgende deugden bij het verzet te leren:
„Men moet ermee reken houden dat de meeste mensen alleen uit ervaringen leren. […] Passief afwachten en stompzinnig toekijken zijn geen Christelijke houding. Christenen roepen niet pas om ervaringen aan het eigen lijf, maar om de ervaringen aan het lijf van de broeders, voor wie Christus geleden had, tot daad en medelijden."
Daarbij wordt zijn individuelle geloofsbekentenis betoont:
„Ik geloof dat God uit alles, ook uit het kwaadste, goed kann en will laten ontstaan. Daarvoor heeft hij mensen nodig, die alles bijdragen aan het goede. Ik geloof dat God ons in elke noodsituatie zoveel verzetskracht geven als wij nodig hebben. Maar ze geeft het niet vooraf, zodat wij niet ons zelf maar alleen op hem vertrouwen. In zulk geloven moest alle angst van de toekomst overwonnen zijn. Ik geloof dat ook onze fouten en verwarring niet vergeeflijk zijn en dat het niet moeilijker is voor God om met hen af te rekenen als met onze vermoedelijke weldaden. Ik geloof dat God geen tijdloos Fantum [noodlot] is, maar dat hij op oprechte gebeden en verantwoordelijke daden wacht en antwoordt."
In januari 1943 verloofde Bonhoeffer zich met Maria von Wedemeyer (1924-1977).
Arrestatie en executie (1943-1945)
Op 13 en 21 maart 1943 begonnen leden van de groep rondom Canaris, Oster en Klaus Bonhoeffer aanslagen op Hitler die mislukten. Op 5 april werd Dietrich Bonhoeffer tegelijk met zijn zwager Hans Dohnanui vanwege "afbraak aan het militaire moreel" gearresteerd en in de onderzoeksgevangenis van Tegel gevangen gehouden. In september 1943 werd de aanklacht door Wehrmachtsrechter Manfred Roeder afgerond (de aanklacht werd in 1991 in het militairhistorische archief in Praag gevonden). Het proces tegen Bonhoeffer voor het Volksgerichtshof werd niet geopend. De reden daarvoor was dat hogere ambtenaren met verbindingen tot verzetsgroepen(, bijvoorbeeld de toen nog niet veroordeelde legerrechter Karl Sack) het proces konden tegenhouden.
Op 20 juli 1944 begon Claus Schenk Graf von Stauffenberg een aanslag op Hitler die net mislukte. Bij de daaropvolgende intensieve verhoren kon de Gestapo Bonhoeffer en andere verzetsstrijders aan deelname verbinden. Toevallig vond de Gestapo in de vroege herfst van 1944 een geheimarchief van het verzet in een Wehrmachtsbunker in Zossen papieren waaronder de documenten waarin van een poging tot een staatsgreep gesproken werd. Bij deze staatsgreep zou Canaris betrokken zijn. Er werden verder ook enkele dagboekpagina’s van Canaris gevonden. Bovendien vond de Gestapo daar minutieuze notities van misdaden van het nationaalsocialistische regime. Dohnanyi had deze notities gemaakt om later de bevolking en de geallieerden over de misdaden te vertellen. Met deze documenten zou ook het verzet tegen Hitler gerechtvaardigd worden. Dohnyani had de papieren in zijn bureau in de centrale van het verzet in een kluis bewaard en hij had ze geleidelijk naar het geheime archief laten brengen. Hiermee was het bewijs tegen de verzetsgroep en vooral tegen Dohnanyi en Bonhoeffer ontegenzeggelijk bewezen.
Op 8 oktober 1944 vervoerde de Gestapo Bonhoeffer naar de keller van de toenmalige centrale in de Prinz-Albrecht- Straße 8. Daar verbleven Bonhoeffer, Canaris, Dohnanyi, Gehre, Generaal Oster en Karl Sack, die ondertussen ook gearresteerd was. Ze waren daar de persoonlijke gevangenen van Hitler en tegen het werd geen proces opgesteld.
Op 17 januari 1945 schreef Bonhoeffer de laatste brief aan zijn ouders. Op 7 februari werd hij naar concentratiekamp Buchenwald getransporteerd. Begin april 1945 ging hij naar concentratiekamp Flossenbürg. Op 5 april 1945 oordeelde Hitler de executie van alle nog niet geëxecuteerde "samenzweerders" van 20 juli 1944 en daarmee dus ook de executie van Dietrich Bonhoeffer. Toen hij begin april naar het concentratiekamp Flossenbürg getransporteerd werd, wist hij wel dat hij geëxecuteerd zou worden. Hij droeg de Britse medegevangene Payne Best op enkele woorden naar George Bell, de bisschop van Chichester te brengen. Bell noteerde Bonhoeffers laatste boodschap van 1945 als volgt:
"Tell him (he said) that for me this is the end but also the beginning. With him I believe in the principle of our Universal Christian brotherhood which rises above all national interests, and that our victory is certain – tell him, too, that I have never forgotten his words at our last meeting."
In een zogenaamde „Kriegsgerichtsverhandlung" drie dagen later werd Bonhoeffer samen met Wilhelm Canaris, Hans Oster, Karl Sack en Ludwig Gehre tijdens een kort proces op 8 april ter dood door ophanging veroordeeld. De aanklager was een hoge functionaris in het Reichssicherheitshauptamt, de afdelingsleider en SS-Standartenführer Walter Huppenkothen, die één dag eerder bij een andere aanklacht Hans von Dohnanyi ter dood veroordeelde. De voorzitter van dit schijnproces tegen Bonhoeffer en anderen was de bevoegdheid van de man onder Huppenkothen, Otto Thorbeck. Thorbeck was eigenaar van de Chefrichterstelle bij het SS- und Polizeigericht in Munchen. Getuigen waren commandant van concentratiekamp Flossenbürg, Max Koegel en een ander onbekend persoon. Er was geen verdediging. Getuigen werden niet gehoord. Het proces vond plaats zonder griffier; een nieuw dossier werd niet aangemaakt. De procesaktes tegen Bonhoeffer, die bij een bomaanval op Berlijn waren verbrand, werden niet gebruikt. Aangezien er geen getuigen waren, konden Thorbeck en Huppenkothen aan het einde van het Derde Rijk beweren dat het proces volgens het recht en de wet was verlopen.
Dietirch Bonhoeffer werd in de ochtendgloren van 9 april 1945 opgehangen. De mannen die geëxecuteerd moest worden, moesten zich volledig uitkleden en naakt naar de galg gaan. De SS-kamparts, Hermann Fischer-Hüllstrung zei daarover in 1955 het volgende:
„Door de halfgeopende deur van een kamer in het barakkengebouw zag ik voor het uittrekken van de kleding pastoor Bonhoeffer in een innig gebed met zijn God knielen. De toegewijde manier van bidden van deze buitengewoon aardige man had mij diep geraakt. Ook bij de plaats van uitvoering verrichtte hij nog een kort gebed en hij besteeg toen moedig de trap van de galg. De dood vond na enkele seconden plaats. Ik heb in de ruim 50 jaren dat ik als arts werkzaam was zelden een man zien die zo berustend stierf."
Er heerst twijfel betreffende deze getuigenis: Vooral watbetreft de getuige die de opdracht had de dood te vermelden, deze hadden in de werkelijkheid de opdracht om ervoor te zorgen dat de machteloze veroordeelde te doen herleven om hun doodsgevecht langer te laten duren. Hiermee zou het tien jaar later door een legendarische weergave van de werkelijkheid vooral een positief beeld op zichzelf werpen. Aan de andere kant bestaat de twijfel vanwege de gegeven omstandigheden zoals de zes uur durende executieproces en de uitvoering van de galg in Flossenbürg, die geen "trap" had.
Juridische verwerking van de vervolging en veroodeling van Bonhoeffer
Op 15 september 1945 deed Adolf Grimme, die bij de Rote Kapelle hoorde, aangifte tegen de nationaalsocialistische rechter Manfred Roeder vanwege zijn medewerking in het proces tegen Dietrich Bonhoeffer, Hans von Dohnanyi en 49 leden van de Rote Kapelle en vanwege zijn gebruik van dwangsmiddelen. Het in Neurenberg en daarna in Lüneburg gehouden proces werd – zeer omstreden – uitgesteld.
In 1956 kwalificeerde Bundesgerichtshof het SS-Standgericht, dat Bonhoeffer in 1945 ter dood had veroordeeld als een passende rechtsbank. Het proces dat een ander senaat van het BGH nog als "publiekelijk" schijnproces had gezien, werd als passend rechtsproces gezien. Het oordeel tegen Bonhoeffer, Dohnanyi en anderen was daarmee in overeenstemming met het toenmalige recht en was daarom verder geldig. Dit gold tot in de jaren 1990 zodat Dietrich Bonhoeffers familieleden bijvoorbeeld geen compensatie kregen en als vervolgden van het nazi-regime werden gezien. Door de wet opheffing nationaalsocialistische onrechtsoordelen in het strafrecht werden onrechtvaardige nationaalsocialistische oordelen nietig verklaard en hiermee werd Bonhoeffer ook formeel onschuldig verklaard.
Heeft u zelf meer informatie over deze persoon? Lever het aan!