Johanna Bormann (10 september 1893 in Birkenfelde, Oostpruisen – 13 december 1945 in Hameln, Duitsland) was een Duitse opzichter in verschillende concentratiekampen en lid van de SS.
Leven
Voor de rechter zei Bormann in 1945 dat ze lid van het gevolg van de SS was – Vrouwen waren SS-lid alleen bij het Helferinnenkorps toegelaten – vanwege haar financiële situatie. Haar eerste positie was als opzichter in het concentratiekamp Lichtenburg in de Pruisse provincie Sachsen in 1938. Zij werkte in de keuken en met 49 andere vrouwelijke opzichters waaronder opper-opzichter Jane Bernigau. In mei 1939 lukte her haar in het teken van de overgang van het vrouwenconcentratiekamp Lichtenburg naar het nieuwe concentratiekamp Ravensbrück om daar werkgroepen van
gevangenen te bewaken. Ze was daar onder andere voor de keuken en het buitencommando verantwoordelijk.
Uiterlijk in mei 1943 werd Bormann naar het concentratiekamp Auschwitz-Birkenau verplaatst waar zij in de eerste plaats als opzichter werd ingezet en Margot Drechsel en Maria Mandl als bazen had. De verdere werkzaamheden van Bormann waren in landbouwkundig in het concentratiekamp Auschwitz, bij het hof van economie Babitz, het hof van economie Budy en Rasjko. Ze bewaakte verder ook vrouwelijke gevangenencommando’s die in de landbouw werkten. Gevangenen werden door haar geslagen en ze stuurde ook haar hond op hen af. Bij de gevangenen was ze vanwege haar gruwelijkheid gevreesd, daarom werd ze vaak "wezel" of "vrouw met de honden" genoemd.
In augustus 1944 werd ze in het nevenkamp Hindenburg O.S. in Silezië verplaatst waar ze vrouwelijke gevangenen die in de wapen industrie werkten moest bewaken. In teken van de evacuatie van het concentratiekamp Auschwitz begeleidde Borman in januari 1945 een gevangenentransport over het concentratiekamp Groß-Rosen naar het concentratiekamp Bergen-Belsen. Hier kwam ze midden februari 1945 uiteindelijk aan. In het concentratiekamp Bergen-Belsen werkte ze, net als eerder in Auschwitz-Birkernau, onder Josef Kramer, Irma Grese en Elisabeth Volkenrath. Ze was verantwoordelijk voor de varkensstal en het bewaken van het arbeidscommando dat daar gestationeerd was.
Op 15 april 1945 werd het concentratiekamp Bergen-Belsen bevrijd door Britse troepen die daar meer dan 10.000 doden en ongeveer 60.000 overlevenden vonden. Het SS-kamppersoneel werd ertoe verplicht alle lijken te verzamelen en in massagraven te begraven. Daarna werd Bormann vastgenomen, in een gevangeniscel overgebracht en door het leger verhoord. Tijdens het Bergen-Belsen proces (dat van 17 september t/m 17 november 1945 plaatsvond) werd ze aangeklaagd vanwege de misdaden die ze in Bergen-Belsen beging. Ze gaf aan gevangenen met voorwerpen te hebben geslagen: rubberen knuppels had ze voor het eerst gezien bij de Britse soldaten. Door vijf vroegere gevangenen en één medeaangeklaagde werd ze ervan beschuldigd haar hond vaak op te ruien en tegen hulpeloze gevangenen in te zetten. Hierover zei ze dat de kampcommandant Friedrich Hartjenstein met haar hond gejaagd zou hebben en dat de gevangenen onder haar vaak met het dier gespeeld zouden hebben.
Bormann die aan het begin van het proces verklaarde "niet schuldig te zijn" werd op 17 november 1945 schuldig bevonden en door middel van ophanging ter dood veroordeeld. De Britse beul Albert Pierrepoint voltrok het oordeel op 13 december 1945 in de strafinrichting Hameln. Op dezelfde dag werd ook ditzelfde oordeel bij Irma Grese en Elisatbeth Volkenrath voltrokken.
Heeft u zelf meer informatie over deze persoon? Lever het aan!