Woonde in Utrecht, Egelantierstraat 122. Zoon van Johannes Damus Hordijk (11 oktober 1886 Utrecht) en Hendrika Meijer (25 juli 1889 Utrecht - 2 maart 1969 Maartensdijk). Ongehuwd. Metselaar in het metseldrijf van zijn vader. Nederlands Hervormd. Lid verzet onder de schuilnaam Co van Houten en behorend tot de LO van Utrecht-stad. In de meidagen van 1940 was hij militair in het Nederlandse leger. In 1943 weigerde Hordijk terug te keren in krijgsgevangenschap en sloot hij zich aan bij het verzet.
Volgens Heere en Vernooij bracht hij maandelijks bonkaarten, zegels en geld naar onderduikers in de Utrechtse wijk Zuilen, zocht hij adressen en werk voor nieuwe onderduikers, waarschuwde hij voor razzia's door de Arbeitskontrolldienst en verrichtte hij koeriersdiensten. Ook verspreidde hij de illegale krant 'Voor God en den Koning'. In september 1944 werd hij actief voor de Binnenlandse Strijdkrachten: hij was betrokken bij het aantrekken van manschappen voor de vliegende brigade, fungeerde als groepscommandant en verzamelde wapens, die hij bij hem thuis verstopte.
Op zaterdag 2 december 1944 deed de Landwacht omstreeks half negen 's avonds een inval in de ouderlijke woning. De heer des huizes stuurde zijn zoon en Cornelis de Haan, zijn toekomstige schoonzoon, direct naar boven. Hij vertelde een van de landwachters dat Co al drie maanden niet thuis was geweest. Terwijl hij nog druk bezig was te ontkennen dat zijn zoon aanwezig was, bracht een andere landwachter de beide jongemannen al de kamer binnen.
Hordijk senior werd samen met De Haan en zijn zoon gearresteerd. De beide eersten werden de volgende ochtend vroeg weer naar huis gebracht. Maar voor Co zag het er allerminst goed uit. Een van de landwachten had bij de huiszoeking in een jas onder zijn bed een pistool gevonden. Hordijk vertelde dat hij 's morgens met nog een honderdtal anderen was opgepakt, toen massaal was geprobeerd bij de Spoorwegen kolen weg te nemen. 's Middags was ieder vrijgelaten. Naar zijn zeggen was hij naar het terrein van de Spoorwegen teruggegaan om zijn achtergebleven fiets op te halen en had hij toen het pistool aangetroffen. Die lezing achtten de mannen van de Landwacht niet bijster geloofwaardig.
Een van de landwachten ging opnieuw in de woning op zoek en vond ditmaal een bajonet van Duits fabricaat. 'Dat vindt maar bajonetten', merkte de landwachter sarcastisch op. Hordijk zei dat hij het steekwapen van een zekere Wesselo uit de Hyacintstraat 34 had gekregen. Die werd vervolgens 'opgehaald'. De man ontkende dat hij de bajonet had afgegeven.
Hordijk was in werkelijkheid in contact gekomen met enige SS'ers, die wilden onderduiken. In zo'n geval was het gebruikelijk dat de deserteurs in ruil voor maandelijkse bonkaarten afstand deden van hun wapens en uniform. Hordijk had de twee ingeleverde geweren, twee bajonetten en twee automatische pistolen met bijbehorende munitie naar kwartiercommandant Lankester van wijk IV van de Utrechtse BS (1*) gebracht, die ze in een geheime bergplaats had opgeborgen.
Co had op zijn verzoek een pistool en een bajonet van Lankester gekregen. Die had zijn verzetsvriend echter wel op het hart gedrukt geen gekheid met de wapens uit te halen. De huiszoeking van de Landwacht had overigens nog heel wat slechter kunnen aflopen, want twee granaten op de bovenverdieping en twee karabijnen en een SS-uniform onder de vloer waren onontdekt gebleven. Die werden bewaard, meldde De Haan naderhand, 'als het eens nodig was.'
Een van degenen die door Hordijk en zijn LO-collega's werden verzorgd, was Michiel Jongerius. Na het volgen van een omscholingscursus had hij zestien maanden in Duitsland moeten werken. Twee keer was hij met verlof terug geweest. Vanwege de bombardementen waarmee de geallieerden de Duitsers voortdurend bestookten, durfde hij niet naar Duitsland terug te keren en was hij ondergedoken. Van mei 1944 af ontving hij maandelijks bonkaarten, die steeds door iemand anders werden gebracht. Een keer was hij naar Hordijk gegaan om een zegeltje voor zijn persoonsbewijs te vragen. Dat had de LO-medewerker er een week later zelf opgeplakt.
Op 1 december 1944 werd Jongerius hij op heterdaad gesnapt, toen hij tussen de Kaatsstraat en de Otterstraat een boom aan het omhakken was. Op de kazerne van de Landwacht aan het Janskerkhof wilde men weten hoe hij aan het 'valse' zegeltje was gekomen. Een van de landwachters had z'n revolver getrokken en dat op hem gericht. De man dreigde hem als een hond neer te knallen. 'Je bent niet de eerste en ook niet de laatste die ik neerknal.'
Volgens zijn lezing had hij uit angst verteld dat hij het zegeltje van iemand had gekregen en had hij doorgegeven waar deze persoon woonde. Tijdens het naoorlogse verhoor door de politie wist hij niet meer zeker, of hij ook de naam van de man had genoemd. De Landwacht had zich naar het opgegeven adres gespoed, maar dat bleek niet het juiste te zijn.
Jongerius liet aan de landwachters weten dat hij per vergissing de verkeerde straat genoemd. Hij zei dat hij de straat wel zou kunnen vinden. De volgende dag wees hij het huis van Hordijk zelf aan. Tegenover de politie verklaarde hij na de oorlog dat hij niet was geslagen en evenmin was gedwongen om de woning aan te wijzen. Hij had begrepen dat er voor hem niet veel anders op zat dan zich te 'schikken in het onvermijdelijke'. 's Nachts kwam hij oog in oog te staan met de verstrekker van het zegeltje.
In het nauw gedreven door de Landwacht bekende Hordijk dat hij drie zegeltjes voor persoonsbewijzen van Lankester had ontvangen. Daardoor was ook de laatstgenoemde de klos. Via de Landwachtkazerne en het Utrechtse hoofdkwartier werden beide mannen naar de gevangenis aan het Wolvenplein overgebracht.
In de nacht van 3 op 4 januari 1945 is Hordijk naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans in Amsterdam vervoerd. Met negen anderen werd hij hij op 7 januari 1945 omstreeks een uur 's middags in Limmen gefusilleerd. Dat was een represaille voor de 24 uur eerder gepleegde dodelijke aanslag op een Rijksduitser, die als dienstplichtig Duits militair werkzaam was in het Marine-Lazarett in Heiloo.
Met Lankester en Wesselo liep het goed af. Beiden wisten uit gevangenschap te ontsnappen. De naam van Hordijk prijkt op het oorlogsmonument dat in 1957 op het grondgebied van de gemeente Castricum in het Park Castricummer Hout is onthuld. Postuum ontving hij het Verzetsherdenkingskruis. Ook Lankester kwam voor dit herdenkingsteken in aanmerking
(1*) Hubertus Franciscus Lankester (12 november 1912 Den Haag). Lankester was eerder LO-wijkhoofd geweest.
(2*) Lankester verklaarde na de oorlog dat hij dit niet als verraad kon zien. 'Ik zie het eerder zo: Hordijk heeft verzuimd om naar aanleiding van het werk wat deed, er zich geestelijk op te prepareren dat het wel eens mis zou kunnen gaan en dat hij ook wel eens gearresteerd zou kunnen worden. Toen dit moment er werkelijk was, wist hij zijn houding niet te bepalen en was hij het stuur over zijn denkvermogen in het begin finaal kwijt.'
Begraven in een massagraf – grafkuil K – in de duinen bij Overveen. Later herbegraven op de Eerebegraafplaats in Bloemendaal.
Heeft u zelf meer informatie over deze persoon? Lever het aan!