Harold Gordon Challenor werd op 16 maart 1922 nabij Bilston in Staffordshire geboren. Het gezin verhuisde naar Watford waar zijn vader broeder werd in een psychiatrisch ziekenhuis. Toen hij 14 jaar oud was, moest Harry gaan werken in de plaatselijke kapper. Als tiener had hij allerlei baantjes waaronder verpleging in hetzelfde gesticht als zijn vader.
In 1941 werd hij, na te zijn afgewezen door de Marine en de RAF, opgeroepen voor het Leger. Hij werd aangenomen bij het Royal Army Medical Corps vanwege zijn ervaring met verpleging. Hij werd geplaatst in Algiers. Er waren daar twee officieren - een daarvan Randolph Churchill - die in het kamp kwamen om te zoeken voor rekruten voor 62 Commando, wat na verloop van tijd onderdeel werd van het 2e SAS Regiment.
Challenor gaf zich vrijwillig op maar nadat hij zijn eerste groene baret had kwijtgespeeld, moest hij het goedmaken met het 1e Tankcorps: vandaar zijn bijnaam ‘Tanky’die hem voor de rest van zijn leven bijbleef.
Vanwege zijn persoonlijkheid, werd hij opgemerkt door zijn officieren en werd snel overgeplaatst naar een gevechtseenheid. Op 17 september 1943, als onderdeel van Operatie Speedwell, werd Challenor en vijf andere SAS-soldaten in de Appenijnen , ten noorden van La Spezia en vele honderden mijlen achter de Duitse linies per parachute gedrop. Na hun rendez vous, ging de groep uiteen om afzonderlijke doelwitten aan te vallen- en vier van de zes werden nooit meer levend gezien.
Met luitenant Thomas Wedderburn, die ‘Tojo’ als bijnaam had vanwege zijn geringe lengte en dikke brillenglazen, trok Challenor ’s nachts door bergachtig terrein totdat zij hun doel vonden: een tunnel op de spoorlijn La Spezia-Bologna. Nadat zij klaar waren met hun explosieven te plaatsen, hoorden zij een trein naderen vanaf de andere kant en moesten voor hun leven te tunnel uit rennen. Enkele tellen na de eerste explosie, reed een tweede trein de tunnel in vanaf de andere kant. Beide treinen werden ontspoord en vernield te midden van een ontzagwekkende kakofonie van verwrongen metaal en versplinterd hout en de spoorlijn was volslagen geblokkeerd.
Enkele dagen later, bliezen Tanky en Tojo nog een trein grotendeels op aan de spoorlijn Pontremoli-La Spezia en vertrokken toen naar het zuiden in de hoop de Geallieerde linies te vinden. Zij liepen zo’n 300 mijl totdat zij L’Alquila, zo’n 8o mijl ten noorden van Cassino waar de geallieerde opmars was gestagneerd. Hier werden zij door een boeren familieoudste in huis genomen totdat zij uiteindelijk door de Duitsers gevangen werden genomen, net na Kerstmis.
Wedderburn zou de rest van de oorlog in gevangenschap doorbrengen maar Challanor die was verteld dat hij zou worden geexecuteerd wachtte geen moment en wandelde simpelweg het krijgsgevangenkamp Alquila uit, vermomd als wasvrouw en keerde terug naar de boerderij van de familie Eliseio waar hij, ernstig verzwakt door malaria en longontsteking verbleef tot april. Toen trok hij wederom naar het zuiden om slechts vlak bij de frontlinie te worden gepakt. Deze keer zette hij het op blote voeten op een lopen en kwam er door. Toen hem een sigaret en een mok thee was gegeven, zat hij op een ammunitiekist en zei herhaaldelijk:"het is me gelukt, klootzakken."
Toen hij hiervan hersteld was, deed hij in de herfst van 1944 mee aan de Operatie Wallace in Noord-Frankrijk waar SAS-eenheden in gepantserde jeeps een guerilla-oorlog voerden om Duitse transport- en troepenbewegingen ontwrichtten.
Talloze close-combat gebeurtenissen volgden waarin Challenor uitdrukking gaf aan wat een diepgewortelde haat voor de Duitsers was geworden, en zijn eenheid was in de frontlinie toen in maart 1945 de Rijn werd overgestoken.
Bevorderd tot Sergeant, diende hij vervolgens in Noorwegen en Palestina. Na zijn demobilisatie, werkte Challenor in een gieterij maar reageerde in 1951 op een advertentie om bij de politie te gaan en begon aan een nieuwe carrière als agent in Mitcham. Hij werd rechercheur en maakte naam als een keiharde en hardwerkende detective. Verschillende van de zijn verdachten beweerden dat zij waren geslagen of dat er bewijsmateriaal bij hen was geplaatst maar dit voorkwam, in eerste instantie, geen veroordeling.
In 1963 begon zijn tenondergang toen hij werd vervolgd vanwege het slaan van een verdachte en het plaatsen van een halve baksteen in diens bezittingen. Tegen de tijd dat Challenor in 1964 in de rechtbank van "The old Bailey" verscheen, beschuldigd van samenspanning om de loop van het recht te corrumperen, werd hij ongeschikt geacht om terecht te staan en werd hij naar Netherne mental hospitaal gestuurd en gediagnosticeerd met paranoïde schizofrenie. Na een extra verlend verblijf daar, keerde Challenor terug naar een rustig bestaan thuis en vond uiteindelijk werk als een hulp-advocaat in Norbury.
Een keer, naar Brixton gestuurd om een verklaring te krijgen van een gevangene in voorarrest, merkte hij naar een gevangenisbewaarder op: "Ik kwam hier eerst als rechercheur, toen als gevangene en nu ben ik hier voor de verdediging. Dat is wat je noemt verdomd goede allround ervaring". De gevangene in voorarrest veranderde van mening en vroeg om een andere advocaat.
Challenor publiceerde een memoire, ‘SAS and the Met’ mede-geschreven met Alfred Draver. Op de omslag stond, ter contrast, zijn oorlogsmedailles en een halve baksteen.
Heeft u zelf meer informatie over deze persoon? Lever het aan!