Op 7 april verschijnt bij uitgeverij Omniboek “In dienst van de nazi’s” over gewone mensen als gewelddadige collaborateurs. Auteur Paul van de Water gaat op zoek naar antwoorden in de levensloop van elf Nederlandse daders. Wat zijn radicaliseringsfactoren geweest in hun gezin, milieu of werk? Hoe gingen ze te werk tijdens de bezetting, welke misdrijven hebben ze gepleegd? En hoe verliep hun rechtsgang na de oorlog? Op basis van nieuw onderzoek brengt Van de Water schrijnende verhalen en schokkende feiten aan het licht. De schrijver is als promovendus verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en aan het NIOD. Zijn promotieonderzoek gaat over extremistische collaborateurs tijdens de bezetting van Nederland (1940-1945). We stelden hem via e-mail enkele vragen over zijn boek en onderzoek.
In uw boek bespreekt u 11 Nederlanders die zich in dienst van de Duitsers schuldig hebben gemaakt aan misdrijven als intimidatie, mishandeling, marteling, verraad, moord of doodslag. Hoe bent u deze personen op het spoor gekomen en waarom selecteerde u juist hen?
Ik zoek naar mannen en vrouwen die tijdens de bezetting handelingen hebben uitgevoerd die na de oorlog werden gekwalificeerd en bestraft als zware misdrijven van het soort dat u in de vraag noemt. Ik heb gezocht in boeken, naoorlogse kranten en archieven naar mensen die geen criminele achtergrond hadden en voor de oorlog niet gewelddadig waren, misschien wel in aanleg maar niet in daad. Het ging mij om ‘gewone’ mensen: de politieman, de student, de kantoormedewerker, de huishoudster, de onderofficier, de fabrieksarbeider, de arts, de notaris, de boer en de manager. Ik wilde weten hoe en waarom zij in de specifieke context van de bezetting zich ontwikkelden tot gewelddadige handlangers van de bezetter. Uiteraard heb ik ook vele tips en adviezen gekregen over mensen die in mijn onderzoek zouden passen.
De elf mannen en vrouwen van dit boek komen in mijn proefschrift hooguit zijdelings aan bod, maar ik vind ze interessant genoeg om er meer aandacht aan te besteden. Daar is dit boek uit voortgekomen.
Hoe ‘gewoon’ waren de mensen die u heeft onderzocht? Ergens hoop je toch altijd dat misdadig gedrag te verklaren is aan de hand van een unieke psychische gestoordheid. Dat is minder beangstigend dan het idee dat een vriendelijke buurman kan veranderen in een moordenaar. Wat zijn uw bevindingen hieromtrent?
Peter Romijn van het NIOD schrijft ergens dat we de neiging hadden (of misschien hebben) om collaboratie vooral te zien als het gevolg van een geestelijk manco en daarmee reduceren we collaboratie dus tot een soort van individuele ziektegeschiedenis. Dat is een onvruchtbare benadering die bovendien ook niet klopt. In mijn onderzoek ben ik maar weinig psychopaten tegengekomen. In dit boek bespreek ik er twee, namelijk Zacharias Sleijfer en Willem van de Loo. Beiden werden na de oorlog krankzinnig verklaard en werden relatief snel vrijgelaten. Bij de vrijlating van Willem van de Loo speelde het Bisdom Utrecht trouwens een zeer dubieuze rol, maar dat staat in mijn boek beschreven. Pier Nobach werd ook krankzinnig verklaard, maar het is en blijft de vraag of hij dat daadwerkelijk was of dat hij op bijzonder geslepen wijze het gerechtshof en de psychiaters wist te manipuleren.
Zacharias Sleijfer. Bron: Beeldbank WO2
De daders die ik beschrijf zijn gewelddadig geworden door een complex geheel van op elkaar inwerkende factoren als aanleg, macht, onmacht, materialisme, opportunisme, sadisme, ideologie, angst, groepsdruk, karakterzwakte, een lenig geweten en gebrek aan empathie. Ik durf niet te stellen dat iedereen moordenaar kan worden. Hopelijk is dat niet zo.
Dat gewone mensen in staat zijn tot gruwelijke misdaden is in andere studies over de Tweede Wereldoorlog ook naar voren gekomen. Denk bijvoorbeeld aan het boek ‘Doodgewone mannen’ van Christopher Browning, waarin hij beschrijft hoe Duitse politiemensen in Polen massa-executies uitvoeren op de Joodse bevolking. Zijn de Nederlandse casussen in uw boek vergelijkbaar met deze studie of constateert u ook opvallende verschillen?
Browning is één van mijn inspiratiebronnen. Voor mij was dat boek een eyeopener. De Nederlandse casussen zijn anders. De context van Browning is de ‘holocaust by the bullet’ en dat is iets geheel anders dan waar ik het over heb. Overeenkomsten zijn er wel. We hebben het over ‘gewone’ mannen. Andere overeenkomsten? In vogelvlucht: groepsdruk, overvloedig drankgebruik, uitschakelen van empathie en morele afstomping. Ideologische bevlogenheid speelde nauwelijks een rol en dat zie je ook in mijn onderzoek. Ik ken maar een paar gewelddadige collaborateurs die handelden op basis van ideologie. Wat ik wel vaak zie is opportunisme verpakt als ideologische bevlogenheid.
Wat waren uw belangrijkste bronnen en stuitte u tijdens het onderzoek op schokkende feiten die in uw hoofd bleven rondspoken en was het moeilijk om altijd objectief te blijven?
Ik heb natuurlijk uitgebreid gebruik gemaakt van het CABR en andere archieven waarin informatie over daders en slachtoffers is te vinden, bijvoorbeeld gratiedossiers, dossiers van het NBI, archieven van verzetsbewegingen en verzetsstrijders, enzovoorts. Ook krantenarchieven en het werk van regionale geschiedschrijvers zijn voor mij een rijke bron. Verder heb ik veel gehad aan mijn gesprekken met nabestaanden van slachtoffers, daders, ooggetuigen en niet te vergeten andere onderzoekers die met een soortgelijk onderwerp bezig zijn.
Het zijn natuurlijk slechte mensen die ik beschrijf en ik heb regelmatig – vooral bij de expliciete beschrijving van geweldsdelicten – even moeten slikken. In dit boek zijn twee mannen echt extreem gewelddadig geweest, namelijk Hans Loyen als kampbewaker en Willem van de Loo als lid van het zogeheten JagdKommando Pieters. Wat zij hebben uitgespookt gaat eigenlijk elk voorstellingsvermogen te boven. Toch heb ik geen last gehad van beelden die mij blijven achtervolgen. Ik probeer ook gevoelens van afkeer voor de daders buiten de deur te houden.
Hoe belangrijk waren de collaborateurs zoals degene die u bespreekt voor de nazibezetter?
Iedere bezetter heeft plaatselijke handlangers nodig en dat geldt dus ook voor de Duitsers. De collaborateurs waren ontzettend belangrijk. Ze kenden de plaatselijke situatie, de gebruiken en veelal ook de mensen. De Duitsers hadden die kennis niet. Bovendien knapten de handlangers het vuile werk op voor de Duitsers. Als we alleen naar de Jodenvervolging kijken, dan zou die zonder de inzet van de Nederlandse collaborateurs nooit zo voortvarend (vanuit Duits perspectief) zijn verlopen. Kijk alleen maar naar de inzet en de resultaten van bijvoorbeeld de Colonne Henneicke in Amsterdam of naar het succes van V-Frauen als Branca Simons en Ans van Dijk. Hetzelfde geldt voor de strijd tegen het verzet. Bij de ontmanteling van nogal wat verzetsorganisaties speelden Nederlandse collaborateurs een meer dan grote rol. Het beruchte Scholtenhuis in Groningen zou zonder de inzet van de Nederlandse gewelddadige collaborateurs niet hebben kunnen functioneren.
Het Scholtenhuis.
In uw boek bespreekt u ook drie vrouwen, Ria Jorink, Jacoba Roelofs en Branca Simons. Waaraan hebben zij zich tijdens de oorlog schuldig gemaakt en zijn er opvallende verschillen tussen hun casus en die van de mannen?
]Branca Simons werkte in Amsterdam als V-Frau voor het Bureau Joodse Zaken en heeft door middel van infiltratie en bedrog talloze Joden verraden. Ze was trouwens zelf een Jodin. Simons heeft zich niet schuldig gemaakt aan geweldsdelicten, maar wel aan diefstal en verraad waardoor vele tientallen mensen de oorlog door haar niet hebben overleefd. Ria Jorink en Jacoba Roelofs maakten de keuze om kampbewaakster in Vught en Auschwitz te worden. Na de oorlog werden zij onder meer beschuldigd van gewelddadig optreden in die kampen. In het geval van Jorink bleek dat niet te kloppen of in ieder geval was het niet bewijsbaar. Zij kwam weg met een gevangenisstraf die min of meer gelijk was aan de tijd die ze in ‘voorarrest’ had gezeten. Het juridisch traject van Jacoba Roelofs was lang en complex en ook nu nog vol vragen en onzekerheden. Zij werd met 10 jaar hechtenis relatief zwaar gestraft. Haar zware straf is waarschijnlijk het gevolg van haar non-coöperatieve houding tijdens de rechtszaken en van het feit dat ze verdedigd werd door advocaten die op zijn zachtst gezegd suboptimaal functioneerden. Bovendien had ze de pech dat de belastende getuigenverklaringen niet werden gecontroleerd. Dezelfde getuigen legden namelijk ook bij de rechtszaak tegen Jorink gelijksoortige verklaringen af maar die werden wel gecontroleerd en bleken vervolgens aantoonbaar onjuist.
Pand waar Branca Simons woonde werkte. Kerkstraat 225 in Amsterdam.
Het valt mij op dat er in Nederland nauwelijks gewelddadige vrouwen waren, althans geen vrouwen die structureel gewelddadig optraden tegen verdachten en geweld gebruikten als middel om angst te zaaien of informatie los te krijgen. Je zou kunnen zeggen dat dat niet paste bij de rol die de vrouw had in de samenleving en meer in het bijzonder in de nationaalsocialistische samenleving. Dat zou kunnen, maar dan blijven er toch twee vragen over. Waarom waren er in Duitsland dan wel gewelddadige vrouwen en waarom zaten er bij het verzet wel vrouwen die geweld pleegden? Als ik mij vergis, dan hoor ik meer dan graag voorbeelden van Nederlandse vrouwen die voor de Duitsers werkten en structureel gewelddadig waren. In mijn boek en vooral in mijn proefschrift ga ik uitgebreid op dit onderwerp in. Vaak krijg ik als advies om mij te verdiepen in Susanne Arts en haar rol bij het bunkerdrama van Vught. Dat advies heb ik gevolgd, maar ook Susanne Arts laat zich niet vergelijken met gewelddadige mannen als Dick Cieraad, Ries Jansen, Pieter Schaap, Zacharias Sleijfer of Hans Loyen.
Paul van de Water. U onderzoekt ook de radicaliseringsfactoren die hebben geleid tot misdadige collaboratie. Dit roept een parallel op met de mannen en vrouwen die zich in onze eigen tijd hebben aangesloten bij Islamitische Staat. Zijn er overeenkomsten en is het bestuderen van de personen van toen ook bruikbaar om hedendaagse radicalisering beter te kunnen begrijpen?
Kort antwoord. De triggerfactoren voor radicalisering zie je deels terug bij de gewelddadige collaboratie tijdens de bezetting. Om er een paar te noemen: traumatische ervaringen, deplorabele jeugd, ontevredenheid, gevoel onrechtvaardig behandeld te zijn, het zoeken van geborgenheid en vriendschap bij gelijkgestemden, een actieve rol willen spelen bij de realisatie van idealen, zucht naar spanning en avontuur, afstand willen nemen van het ouderlijk milieu en de westerse samenleving afwijzen. De vraag of mijn onderzoek bijdraagt aan een beter begrip van hedendaagse radicalisering hoop ik in mijn proefschrift te beantwoorden.
Dit boek verschijnt nog voordat uw proefschrift over hetzelfde onderwerp af is. Waarin verschilt de opzet van uw proefschrift van dit boek en wanneer hoopt u het afgerond te hebben?
Het proefschrift hoop ik eind 2021 klaar te hebben. Het onderwerp is gelijk aan dit boek, maar in het proefschrift komen andere daders aan bod, en hierin besteed ik meer aandacht aan de organisaties waar deze mensen voor werkten (SD/Sipo, Landwacht, Waffen SS / Landstorm). Ik plaats hun daden in de cultuur en dynamiek van de organisatie waar zij aan verbonden waren en kijk ik naar de wisselwerking tussen dader en organisatie. In het proefschrift onderzoek ik ook hoe mijn bevindingen zich verhouden tot de bestaande theorieën over gewelddadig gedrag en de verklaringsmodellen voor radicalisering.
- In dienst van de nazi's
- Gewone mensen als gewelddadige collaborateurs
- ISBN: 9789401916097
- Meer informatie over dit boek